31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 162 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 juni 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 18 juni 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 april 2013 over mogelijke sluiting havo-vwo-afdelingen onderbouw van vmbo-scholen (Kamerstuk 31 289, nr. 148).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Boeve

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Jadnanansing, Van Meenen, Agnes Mulder, Rog, Smaling en Straus,

en staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 21.05 uur

De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg. Ik stel in eerste termijn een spreektijd voor van drie minuten.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Sinds 1968, al 45 jaar lang dus, wordt er op de CSG Beilen naast een complete vmbo-opleiding ook een brede onderbouw aangeboden die doorstroom mogelijk maakt naar leerjaar drie van het vwo of vier van de havo. We hebben het over 45 jaar goed onderwijs, met steun van de overheid om leerlingen een brede onderwijsbasis te bieden. Maar nu ineens heet het «niet-toegestaan onderwijs». Om met Little Britain te spreken: computer says no.

In 2005 maakte de basisvorming plaats voor de onderbouw in het vo en veranderde de wet. In 2009 kwam ook de inspectie daarachter en stelde dat bij strikte interpretatie van artikel 21 van de Wet op het voortgezet onderwijs een beperkt aantal scholen in Nederland niet-toegestaan onderwijs aanbood. Sindsdien wordt een aantal van deze scholen op basis van het feit dat ze geen licentie hebben voor havo- of vwo-onderwijs met sluiting of gedwongen fusie bedreigd. Kan de staatssecretaris aangeven om hoeveel scholen dit gaat? Zijn deze scholen allemaal op dezelfde wijze aangepakt? Zo nee, waarom niet? Waarom zijn deze scholen op basis van artikel 21 – het niet hebben van een licentie – aangepakt? Waarom is er niet op basis van artikel 11a van de Wvo clementie geboden? In dat artikel staat namelijk dat het onderwijs in de eerste twee leerjaren zodanig moet worden ingericht dat met behoud van keuzevrijheid de doorstroming van leerlingen wordt bevorderd, inclusief die naar de havo of het vwo.

Volgens het CDA is het onwenselijk om een excellente school, zoals CSG Beilen maar bijvoorbeeld ook CSG Eekeringe in Steenwijk, te sluiten of gedwongen te laten fuseren. Deze scholen voorzien overduidelijk in een behoefte in de lokale gemeenschap. Deze scholen maken meerdere onderwijsniveaus voor de eerste leerjaren van het vo dicht bij huis toegankelijk. Ik ben bij CSG Beilen op werkbezoek geweest. Ik sprak daar met de directie, leraren, ouders en leerlingen. Voor iedereen was het glashelder: er is geen draagvlak voor een fusie. Het sluiten van de havo/vwo-onderbouw zou echt onverantwoord zijn. Waarom zouden we onbedoelde effecten van veranderende Haagse regels de toekomst van duizenden toekomstige scholieren in Beilen en omstreken negatief laten beïnvloeden? Juist nu ook de VO-raad pleit voor meer aandacht voor krimp in het vo, zou een nabije brede onderbouw voor meer regio's een oplossing zijn in plaats van een probleem dat moet worden bestreden.

Er zijn immers alternatieven. De Algemene Onderwijsbond schrijft in een brief dat de staatssecretaris de oorspronkelijke situatie kan legaliseren. Is dit een mogelijkheid? Als dat niet zou kunnen, is de staatssecretaris het dan met het CDA eens dat hij alles in het werk moet stellen om deze school, en mogelijk ook de andere scholen die hij straks wellicht noemt, via de experimentenwet voor een periode van zes jaar zelfstandig te laten voortbestaan? Het doel van het experiment kan de verbetering van de kwaliteit van een breed onderwijsaanbod met een grote toegankelijkheid zijn. In een plattelandsgebied wordt daardoor niet alleen nabij onderwijs, maar ook onderwijs op maat aangeboden. Graag krijg ik daarop een reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Na een enerverende discussie eerder deze avond over de examens in het vo spreken we nu over licenties en niet-toegestaan onderwijs. Die laatste term was nieuw voor mij toen ik dit debat voorbereidde. De discussie is ontstaan naar aanleiding van een artikel in dagblad Trouw en een aantal brieven die wij ontvingen van de christelijke scholengemeenschap in Beilen. Deze vmbo-school biedt ook onderbouw havo en vwo, maar zonder licentie. Al in 2009 ontdekte de accountant dat de school hierdoor ten onrechte bekostiging ontving. Nu zijn we vier jaar en een heleboel onderhandelingen verder en er lijkt een oplossing te zijn: de school zou gaan fuseren. Toch zoekt hij de media en de politiek op. Hoe kan het dat er na jaren van onderhandelen een oplossing komt en er toch nog steeds een probleem is? Ik heb natuurlijk ook mijn oor te luisteren gelegd bij mensen in Beilen. Zij geven aan dat het bij de bevolking in haar algemeenheid – ik heb het nu dus niet over de mensen van deze school, want die maken zich zorgen over het voortbestaan van de school – helemaal niet zo'n groot probleem is omdat er ook nog een andere vo-school in het dorp is, al is dat een openbare school.

De houding van OCW in dit proces is heel coulant geweest. Het ten onrechte ontvangen geld hoeft niet terug en er is zelfs uitstel gegeven om tot een oplossing te komen. Wat de VVD betreft is het daarmee ook klaar. Wel heb ik nog een paar vragen aan de staatssecretaris, want wij zijn niet principieel tegen een onderbouw havo/vwo bij een vmbo. Als dit in een bepaalde regio de enige manier is om deze nog jonge leerlingen te behoeden voor lange reistijden, dan moet daar wat ons betreft wel ruimte voor zijn.

Ik heb een aantal vragen aan de staatssecretaris. Hoeveel van dit soort situaties van niet-toegestaan onderwijs zijn hem bekend? Is er altijd een gepaste oplossing gevonden? Hoelang duurt dit dan? Gaan daar altijd jaren overheen? In hoeverre gaat de experimenteerregeling zoals de staatssecretaris die wil uitwerken in het kader van de teruglopende leerlingenaantallen, hier een oplossing voor bieden? Waarom kunnen scholen niet op basis van samenwerking een licentie met elkaar delen, maar moeten zij fuseren?

De heer Rog (CDA): Ik zal maar even niet ingaan op het onderzoek van mevrouw Straus onder mensen die hun kinderen niet naar die school doen. Dat lijkt me ook wat minder relevant dan luisteren naar de ouders die hun kinderen wél naar deze school sturen. Wat ik haar wil vragen, is het volgende. Vindt mevrouw Straus het feit dat dit 45 jaar toegestaan is geweest, maar nu als onbedoeld effect van een Haagse wetswijziging pas vier of vijf jaar later is ontdekt door de inspectie, een rol zou kunnen spelen in de afweging die we moeten maken? Moeten we deze scholen bestrijden of geven we ze de gelegenheid om gewoon open te blijven?

Mevrouw Straus (VVD): De heer Rog stelt dat de mensen die geen leerling zijn op die school of geen ouder zijn van leerlingen op die school daar verder geen betrokkenheid bij hebben, maar dat is niet waar. Het gaat namelijk om bekostigd onderwijs. In die zin is het maatschappelijk geld dat we in deze school steken. Dat betekent dat er draagvlak moet zijn, ook in de rest van het dorp, om deze school te faciliteren en om eventueel een uitzondering te maken op de geldende regels. De heer Rog vraagt of het de moeite waard is om 45 jaar goed onderwijs te behouden. Ik zeg helemaal niet dat dit niet de moeite waard is. Er is een aantal escaperoutes in de wet. Omdat de staatssecretaris de experimenteerregeling heeft aangekondigd en spreekt over samenwerking tussen scholen, stel ik deze vraag. Als in een bepaalde regio op basis van teruglopende leerlingaantallen blijkt dat de enige oplossing is om vo-onderwijs voor de onderbouw aan te bieden – leerlingen zijn te jong om zelfstandig kilometers met het ov of anderszins te reizen – dan zijn wij helemaal niet tegen deze vorm van onderwijs. We hebben echter ook met elkaar een wet opgesteld en daar moet het ook in passen.

De heer Rog (CDA): Ik waardeer zeer wat u zegt. U geeft aan dat u dus helemaal niet tegen een onderbouw bent op dit soort scholen, zeker niet in krimpgebieden of als er sprake is van teruglopende leerlingaantallen. Dat stelt me buitengewoon gerust. De vraag die ik wil stellen, is de volgende. Is dit specifieke geval nu een situatie waarin de wet voor moet gaan of gaat het om het behoud van goed onderwijs?

Mevrouw Straus (VVD): In de brief van de staatssecretaris stond dat de school zou gaan fuseren en dan doet het probleem zich niet meer voor. Ik begrijp uit het verhaal van de heer Rog dat dit kennelijk niet het geval is. Ik hoor graag zo meteen wat de staatssecretaris daarvan vindt. Nogmaals, het gaat mij niet om de sluiting van deze school. Alleen hebben we ook regels met elkaar gemaakt. Er is veel coulance geweest in de toepassing van die regels in dit geval. Nu komen er ook nog nieuwe regels aan. Ik ben het helemaal met de heer Rog eens dat regels soms niet meer bij de huidige tijd passen en dat we moeten bekijken of het beter kan. Vandaar mijn vraag in hoeverre de experimenteerregeling en de veranderende regels omtrent samenwerking tussen scholen in dit geval een oplossing zouden kunnen bieden.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik dank de heer Rog dat hij dit heeft geagendeerd. Hij legt hiermee een probleem bloot dat mij vanuit mijn onderwijspraktijk ook heel goed bekend is. We hebben een set regels op dit vlak die voor een normaal mens nauwelijks te volgen zijn. Die regels staan ook maatwerk in de weg. Zo lijkt het tenminste. Als het overzicht waar de heer Rog om heeft gevraagd er komt, dan zal daar met zekerheid uit blijken dat er vergelijkbare situaties zijn waarin niet altijd op dezelfde manier gehandeld wordt. Ik denk dat de staatssecretaris in zijn brief over krimp de juiste toon heeft geraakt. We komen daar nog uitgebreid over te spreken. Het gaat wel degelijk over maatwerk en de regionale benadering van dit soort problemen. Ik denk dat het er maar net van afhangt in deze situatie, ook als je naar de wet kijkt en naar de mogelijkheden die de regels bieden, hoe je ernaar kijkt. Is je uitgangspunt dat we te maken hebben met een situatie die in principe verboden is, dan ga je kijken hoe sterk je die casus kunt maken. Of is hier sprake van goed onderwijs, van een omgeving waar krimp aan de orde is en van een situatie waarin je met maatwerk wel degelijk een oplossing kunt bieden voor de leerlingen en de ouders voor deze school, zoals ook in voorgaande generaties is gebeurd? Het zou me niets verbazen als er mensen op de publieke tribune zitten die bijvoorbeeld 30 jaar geleden op dezelfde school gezeten hebben. Kijk, ik zie al wat geknik. Het is dus maar met welke bril je ernaar kijkt.

Ik ben heel benieuwd hoe de staatssecretaris hiernaar wil kijken, ook in het licht van de experimenteerruimte die hij wil bieden. Ik denk overigens dat er wel meer nodig is dan alleen een tijdelijk experiment, want ook dat geeft veel onzekerheid. Ik denk dat we dat vooral moeten reserveren voor de situaties waarin je werkelijk kunt zeggen dat de tijdelijkheid echt tijdelijk is omdat de krimp zich zal voortzetten zodat er minder scholen komen, zoals we in het basisonderwijs zien. Dat lijkt niet de situatie in dit geval. Ik zou de staatssecretaris ertoe willen oproepen om het maximale te proberen om de situatie die blijkbaar niet verder kan komen langs andere wegen, te bestendigen, al is het maar langs die weg. Ik vraag hem de kinderen en de toekomstige kinderen in Beilen deze school te blijven gunnen.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. De specifieke casus van vanavond is de christelijke scholengemeenschap voor vmbo-onderwijs in Beilen die ook havo/vwo-onderwijs aanbiedt voor de onderbouw. Het bovenbouwonderwijs wordt aangeboden in onder andere Assen bij een christelijke scholengemeenschap waarmee wordt samengewerkt, maar waarmee geen formele relatie bestaat. Die situatie is sinds enige jaren niet meer wettelijk toegestaan. De situatie wordt gedoogd en leidt in de praktijk niet tot problemen. Ouders en leerlingen zijn tevreden. In Steenwijk speelt een soortgelijk geval, net als op de Waddeneilanden. Kan de staatssecretaris aangeven waar elders in het land deze situatie zich ook voordoet? En als dat niet duidelijk is, hoe kan het dan dat de inspectie daar geen zicht op heeft? Betekent dat dat de inspectie deze onderbouwopleidingen niet in het vizier heeft of niet heeft beoordeeld? Misschien is dat het geval omdat ze zo goed zijn en er dus geen aanleiding was om op bezoek te gaan.

Beilen ligt in de prachtige provincie Drenthe. Daar heeft men, net als in andere grote delen van het land, te maken met krimp of aankomende krimp. Het is een regio waar in de toekomst minder gezinnen met kinderen zullen wonen. Er zullen in de toekomst dus ook minder scholen zijn in deze regio's. Dat leidt ertoe dat de afstand tussen woonplaats en school groter wordt, zeker voor het middelbaar onderwijs. Op twee manieren zie je dat de nabijheid van de middelbare school in het landelijk gebied een factor van belang wordt bij de opleidingskeuze. Dat heeft eigenlijk twee gezichten. Kinderen gaan soms naar het vmbo terwijl ze eigenlijk ook havo of vwo aan zouden kunnen, maar die school is dan te ver weg. Daarnaast bieden vmbo-scholen, zoals die in Beilen, een onderbouw havo/vwo aan. Na de onderbouw vinden de ouders de kinderen oud genoeg om naar Assen, Hoogeveen of andere grotere plaatsen in de buurt te pendelen. Je kunt de gedoogsituatie laten voortbestaan, maar dat lijkt nu niet meer aan de orde; dan zouden we hier ook niet zitten.

Je kunt in onze optiek de situatie op drie manieren oplossen. De eerste optie is handhaven en de school dwingen de opleiding te sluiten. De tweede optie is de school de gelegenheid bieden om via fusie of een ander formeel samenwerkingsverband binnen de wet te gaan vallen. De derde optie is de wet aanpassen waardoor gedogen wordt omgezet in legaliseren. De eerste optie is voor de SP-fractie totaal onwenselijk. Ik zou de staatssecretaris daarom willen vragen de tweede en derde optie tegen elkaar af te wegen. Wat mijn fractie betreft heeft de tweede optie eigenlijk twee vormen, namelijk in de lengte en de breedte. De lengte zou zijn: een fusie of een andere wettelijk toegestane samenwerking met de christelijke scholengemeenschap in Assen waarvan de CSG Beilen dan een nevenvestiging zou worden. Daarmee is de school in Beilen echter wel voor een groot deel haar financiering en onafhankelijkheid kwijt. De breedte zou zijn: een minder strikte scheiding van openbaar en bijzonder onderwijs, waarbij kinderen die onderwijs op christelijke leest wensen toch bediend worden. Dit laatste zal op het niveau van de basisschool ook aan de orde komen in kleine kernen. Dat komt ongetwijfeld aan de orde in het krimpdebat dat we volgende week zullen voeren. Heeft de staatssecretaris hierin een voorkeur? En waarom?

De derde optie zou een wetswijziging vereisen. De vraag daarbij is of de realiteit de wet moet volgen of dat de wet de realiteit moet volgen. Krimp is een nieuw type realiteit en vraagt om nieuwe wetgeving die kaders stelt, maar die ook faciliterend moet zijn en ruimte moet laten voor experimenten. Dat is al gezegd. Is deze casus van krimp voor de staatssecretaris aanleiding om een wetswijziging te overwegen?

Samenvattend zou mijn fractie pleiten voor clementie. We hebben hier te maken met kleinschalige scholen die goed onderwijs leveren en dicht bij de mensen staan. Dat is iets waar de SP zich altijd graag hard voor maakt.

De voorzitter: Ik verwelkom Agnes Mulder van het CDA, die zojuist is aangeschoven en hierbij aanwezig is als toehoorder.

Voorzitter: Straus

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Wij praten over de mogelijke sluiting van de havo/vwo-onderbouw van de CSG Beilen. De reden is dat deze school meer soorten onderwijs aanbiedt dan is toegestaan. De staatssecretaris ontkomt er natuurlijk niet aan om soms knopen door te hakken in situaties waarin scholen deels tegenstrijdige belangen hebben. Maar ik heb de brieven gelezen en ben gaan kijken naar de historie. Ik krijg dan toch een gevoel van onbehagen, van ongelijke behandeling en van een beetje willekeur. Ik denk dat het in het belang is van alle betrokkenen dat de staatssecretaris ons nog op drie punten duidelijkheid verschaft.

Klopt wat in de brief van 8 mei staat, namelijk dat na de wetswijziging in de jaren 2006 tot 2009 de inspecteurs van het voortgezet onderwijs over geen van de scholen met zogenaamd niet-toegestaan onderwijs opmerkingen hebben gemaakt? Klopt het dat ook ambtenaren van het ministerie in deze jaren hierover niet aan de bel hebben getrokken? Klopt het dat de toenmalige inspecteur van het voortgezet onderwijs heeft kunnen instemmen met de uitbreiding van de tweejarige brugperiode voor havo naar een driejarige? Klopt het ook dat er willekeur is ontstaan doordat een school in Gorredijk, de Burgemeester Harmsma School, wel een breed onderwijsaanbod mag verzorgen omdat hij in het verleden een middenschool is geweest en dat men daartoe een brief in de kluis heeft? Ik vraag me ook af hoe de staatssecretaris kijkt naar de uitspraak van de directie van de CSG Beilen dat wij het toelaten dat een school met goede prestaties, waar de menselijke maat centraal staat, die financieel gezond is en die onlangs nog gevraagd werd zich kandidaat te stellen voor het predicaat «excellente school» gedwongen wordt tot een fusie waar niemand op zit te wachten. Graag krijg ik hier een reactie op.

Voorzitter: Jadnanansing

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. De titel van deze vergadering, namelijk «mogelijke sluiting havo/vwo Beilen» dekt niet helemaal de lading. De school heeft namelijk inmiddels een fusie aangevraagd bij de commissie fusietoets. Die heeft positief geadviseerd en ik heb daar zojuist een formeel besluit over genomen. Er is groen licht voor een fusie tussen deze school en de school in Assen. Dat maakt het mogelijk om de havo/vwo-onderbouw gewoon in stand te houden. Dat betekent weliswaar samenwerking tussen twee scholen, maar voor de leerlingen kan het onderwijs gewoon doorgaan. Ik denk dat we dat voorop moeten plaatsen. Het is desalniettemin goed dat we over dit onderwerp praten. Het is natuurlijk niet nieuw en het is ook niet de eerste keer dat we hierover praten. Er is ook in het verleden al eens gesproken over dit vraagstuk. Ook toen is er gezocht naar alternatieven en mogelijkheden. Ik zal straks iets zeggen over de mogelijkheden die toen geschetst zijn.

Op bijna alle vragen of ik iets extra's kan doen buitenom het traject van de afgelopen jaren is het antwoord «nee». De wet biedt ons geen mogelijkheden om buiten een drietal opties die ik straks zal schetsen iets anders te doen. Ik zal ook dat uiteenzetten in mijn betoog. Er is gezocht naar alternatieven, in eerste instantie meteen toen het probleem zich aandiende. Vervolgens heeft mijn voorganger gezocht naar alternatieven toen het toenmalige Kamerlid Ferrier in de begrotingsbehandeling op een specifieke casus wees. Ik wijs erop dat mijn beantwoording identiek zal zijn aan die van mijn voorgangster, die overigens van CDA-huize was, dezelfde partij als waarvoor de heer Rog sprak. De wet laat op dit punt simpelweg weinig ruimte.

Ik doe een klein stapje terug in de tijd. Er waren eigenlijk twee gebeurtenissen die aanleiding gaven om deze regels eens even goed onder de loep te nemen en de scholen te bekijken waar het om gaat; dat waren er enkele tientallen. Het begon in 2009. Toen kwamen op het ministerie herhaaldelijk berichten en klachten binnen van een school in Friesland die een buurtschool ervan betichtte dat hij onderwijs aanbood waarvoor geen licentie was verkregen. Dat onderwijs werd daar dus illegaal aangeboden. De klagende school had daar last van. Hun leerlingen gingen naar die andere school en dat terwijl het al moeilijk genoeg was om de boel overeind te houden. Na herhaaldelijk klagen drong de school bij toenmalig staatssecretaris Marja van Bijsterveldt uiteindelijk aan op het toepassen van bestuursdwang. In het onderwijs is dat een vrij zwaar middel. Dat is de ene gebeurtenis. De andere gebeurtenis speelde ongeveer in diezelfde periode, ook ongeveer rond 2009. Op drie scholen, waaronder de CSG Beilen, werd door de accountant melding gemaakt van zogeheten niet-toegestaan onderwijs. Er werd geconstateerd dat er havo/vwo-onderwijs werd gegeven terwijl de school niet over een licentie daarvoor beschikte. De accountant concludeerde dat dit onrechtmatig was en adviseerde deze leerlingen uit de bekostiging te halen. Dat is natuurlijk een vrij vergaand advies, maar als je de wet interpreteert en toepast, ontkom je daar niet aan. Deze beide signalen waren voor zowel de inspectie als het ministerie reden om nader onderzoek te doen. Dat is ook gebeurd. Er is gekeken voor hoeveel scholen dit geldt en of er een aanpassing moet komen om deze scholen op de een of andere manier tegemoet te komen. De conclusie van het onderzoek dat destijds is uitgevoerd – dit is allemaal voor een deel voor mijn tijd gebeurd – was dat het een zeer beperkte groep scholen betrof en dat het niet ging om een maatschappelijk vraagstuk dat vraagt om gelegenheidswetgeving, want die zou je dan in feite hebben moeten ontwerpen of toepassen. Het gaat om 10 scholen met in totaal circa 1.000 leerlingen.

Dat is precies de reden dat mijn voorgangster, staatssecretaris en vervolgens minister Marja van Bijsterveldt, heeft gezegd dat we moeten overgaan tot handhaving. Daarbij is wel gekozen voor een geleidelijk traject; het hoefde niet van de ene op de andere dag. In het belang van de zittende leerlingen mocht het onderwijs worden afgebouwd. Wie erin zat, mocht het afmaken. Het onrechtmatig uitgegeven geld hebben we ook niet teruggehaald, want dat zou een enorme impact hebben op de school en op de bekostiging van de school. Er is ook inzet gepleegd op het legaliseren van de situatie. Dat kon op twee manieren. De eerste optie was het stopzetten van het onderwijs. Een aantal van de tien scholen heeft daar ook voor gekozen. De tweede optie was legalisering door het stichten van een nieuwe afdeling, door een nevenvestiging te worden van een andere school of door te fuseren. We hebben dit overigens ook steeds met alle tien de scholen die het betreft besproken. Van die tien scholen hebben inmiddels acht de stap genomen. Er zijn nu nog twee scholen die dat nog moeten doen. De school in Beilen weet dit overigens ook allemaal. We zijn steeds met ze in gesprek over dit traject en we hebben ze zelfs nog eenmaal uitstel verleend vanwege enkele hobbels in het traject om het uiteindelijk op een nette manier af te kunnen ronden.

Ik zei net iets over de aanvraag van de fusie. De fusiecommissie heeft daar groen licht voor gegeven. Ik kan me daar ook in vinden. Het biedt een uitweg om ervoor te zorgen dat de havo/vwo-afdeling niet dicht hoeft. Laat ik helder zijn: ik dwing geen enkele school tot fusie. In een traject als dit dat al een lange historie kent, moet op een gegeven moment de wet worden toegepast. Een school heeft dan uiteindelijk twee keuzes. Of de school stopt met wat onrechtmatig is, of hij gaat naar een situatie toe waarin dat gelegaliseerd wordt. Ik ben blij dat de school nu concrete stappen heeft gezet om dat laatste pad te bewandelen.

Verschillende woordvoerders hebben gevraagd naar specifieke mogelijkheden in de wet die uitzonderingen mogelijk maken. Zou dat in dit geval ook van toepassing zijn? De heer Rog refereerde bijvoorbeeld aan artikel 21 en artikel 11 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Dat zijn overigens twee wezenlijk verschillende dingen. Artikel 21 gaat over de soorten onderwijs die je mag aanbieden, over de vraag of een school mag werven en of een school aparte klassen mag inrichten voor havo/vwo. Daarvoor heeft een school een licentie nodig. Beilen beschikt daar niet over en kan daar dus niet voor in aanmerking komen. Artikel 11 gaat om het aanbieden van verrijkingsstof aan individuele leerlingen. Dat mag gewoon, maar dat is wat anders dan het volledig verzorgen van een onderwijssoort.

De heren Rog, Van Meenen en Smaling vroegen of de experimenteerbepaling kan worden ingezet. Ook dat is onderzocht en ook daarop is het antwoord «nee». In het experimenteerartikel in de Wet op het voortgezet onderwijs is vastgelegd waarmee geëxperimenteerd mag worden. De onderdelen die nodig zouden zijn om dit te legaliseren, vallen daar niet onder. Dan moet je kijken naar het stichten van nieuwe scholen. In de wet is limitatief bepaald waar die experimenteerwet voor kan worden gebruikt. Niet voor het legaliseren van dit aanbod dus. Dat heeft ook een reden. De experimenteerbepaling had namelijk een bepaald doel. Die was niet bedoeld om allerlei uitzonderingen te legaliseren, maar om mogelijke nieuwe beleidsbepalingen uit te testen. Zij is dus ook nadrukkelijk niet bedoeld voor individuele cases. Het is vooral om dingen eens uit te proberen die wellicht vervolgens voor het hele onderwijs van toepassing zouden kunnen zijn. Dat is ook een van de redenen waarom er een tijdelijkheidsbepaling in zit.

Er is een vraag gesteld over de uitzonderingsschool. Geen van de tien scholen die het betreft heeft hier aanspraak op kunnen maken. De uitzonderingsschool gaat namelijk over iets heel anders. Dat gaat om uitzonderingen op de opheffingsnorm. Daarvan is hier geen sprake. Hier gaat het om het ontbreken van een licentie. De uitzonderingsschool, die is vastgelegd in een ministeriële regeling, heeft betrekking op andere uitzonderingen, bijvoorbeeld de Waddeneilanden. Daar kun je gezien de bevolkingsomvang niet aan de stichtingsnorm voldoen. Dat zou betekenen dat er helemaal geen onderwijs zou zijn op de Waddeneilanden. In dat geval maakt de wet het mogelijk om een uitzonderingsschool in de lucht te houden. Daarvan is in Beilen geen sprake.

Mevrouw Jadnanansing vroeg hoe het zit met het overdoen van de havo/vwo-onderbouw aan de openbare school. In Beilen is dit namelijk niet het enige havo/vwo-onderwijs dat wordt aangeboden. Mevrouw Straus heeft helemaal gelijk. Er is ook een openbare school die havo/vwo aanbiedt. Het overdragen van de havo/vwo-afdeling naar de openbare school heeft niet zo vreselijk veel zin, want er is daar dus al een havo/vwo-afdeling. Als de christelijke scholengemeenschap de havo/vwo-afdeling zou willen behouden dan is daarvoor echt een fusie nodig. Als de school daar niet toe besluit, dan zal ze moeten stoppen. Dan zijn er twee opties voor de kinderen: of naar de havo/vwo aan de openbare school, of in de onderbouw al naar Assen gaan, wat een groot deel van de leerlingen in de bovenbouw nu al doet.

De heer Smaling stelde een principieel punt aan de orde. Ik vind dat wel mooi. Je zou haast kunnen zeggen dat ik er iets van de Eerste Kamerdebatten in terug hoor. Hij is heel analytisch. Zijn afweging viel niet in het voordeel uit van stoppen. Ik zou daar ook niet voor zijn. Ik kan de school echter ook niet dwingen tot een fusie. Zijn tweede en derde optie gingen over fusie dan wel specifieke wetgeving om dit aan te passen. Dat is ook heel expliciet door mijn voorgangster overwogen in 2009 en 2010. Zij heeft toen besloten om dat niet te doen omdat dat echt gelegenheidswetgeving zou zijn en omdat er andere manieren waren om deze vorm van onderwijs te legaliseren. In reactie op de vraag hoe ik een en ander weeg, zou ik in dit geval, omdat het gaat om uitzonderingen en er terugvalopties zijn om deze vorm van onderwijs toch aan te blijven bieden, voor het fusietraject kiezen.

Mevrouw Straus vroeg of scholen geen licentie kunnen delen. Dat is lastig, want een licentie is nu eenmaal verbonden aan een stichting. Samenwerken kan altijd, maar je kunt geen onderwijs aanbieden waarvoor geen licentie is. Voor stichting van nieuwe scholen, nevenvestigingen en fusies zijn allerlei criteria. Daar moet men dan wel aan voldoen. Ik denk dat fusie voor de CSG Beilen de meest begaanbare weg zou zijn.

Hoe lang duurt het oplossen van de andere gevallen? Van de tien scholen hebben er inmiddels acht de stap gezet. Nu komt het er ook voor de laatste twee op aan om die stap te zetten. Volgens mij ligt hun geen strobreed in de weg om dat te doen.

Ik heb wat gezegd over de tien scholen en dat het probleem bij acht van de tien is opgelost. Dat is overigens breed. Daar zaten protestants-christelijke, rooms-katholieke, maar ook een aantal openbare scholen bij. Zij zijn onder dezelfde titel behandeld.

Over de school op Schiermonnikoog heb ik al wat gezegd. Dat valt echt in een andere categorie. Het gaat daar om uitzonderingsscholen en om de stichtingsnorm.

Door mevrouw Jadnanansing is gevraagd naar de Burgemeester Harmsma School. Ook daar is geen sprake van een uitzondering. Die school mag ook geen onderbouw aanbieden voor onderwijs waarvoor hij geen licentie heeft. De inspectie heeft op 17 april jl. hierover met de school een gesprek gevoerd. Het bestuur van die school heeft op 13 juni jl. ingestemd met de afspraken die met de inspectie zijn gemaakt over het stoppen van dat aanbod. Over de brief in de kluis is mij niet vreselijk veel bekend. We hebben het trouwens wel veel over kluizen gehad vandaag, maar dat was in een andere context. Als er al een brief is, stamt die volgens mijn informatie uit 1992. Dat is voor alle wetswijzigingen en daarom kunnen er geen rechten aan worden ontleend. De eerdere bezwaarprocedure die door deze school gestart is, is naar ik heb begrepen gestopt.

Verschillende woordvoerders hebben gevraagd of het nu juist bij krimp niet de bedoeling is dat er gezocht wordt naar meer maatwerk. Maatwerk is heel belangrijk, maar in de brief over krimp die ik recentelijk heb gestuurd en waar we uitvoerig over komen te spreken, werd niet alleen gerept over maatwerk. Er werd gerept over meer samenwerking en maatwerk. Ik vind dat we in deze discussie fair moeten zijn. Ook in het gebied rond Beilen is sprake van krimp. In die krimpdiscussie zouden we net zo veel argumenten moeten aandragen om juist ook tegen deze school te zeggen dat het goed zou zijn om deze fusie door te zetten.

Hoe is het gegaan? Wanneer is de school hierop gewezen? Hoe zat het voor en na 2009? Heeft de inspectie dit ook al voor 2009 opgemerkt? De inspectie had die taak voor 2009 niet expliciet en was nog niet belast met het handhavingsbeleid wat betreft bekostigingsvoorwaarden. In zie zin kon zij dat dus niet opmerken, want het was haar taak niet. Het toezicht van de inspectie wordt uiteraard uitgeoefend conform de Wet op het onderwijstoezicht en is primair gericht op de onderwijskwaliteit. Daarbij is in deze periode ook het politieke klimaat veranderd en is er wet- en regelgeving gekomen. Ook is in 2008 de Regeling voorzieningenplanning VO gewijzigd waardoor scholen meer autonomie hebben gekregen inzake hun aanbod. Dat betekent nog niet automatisch dat daarmee een grondslag is ontstaan om van wet- en regelgeving af te wijken. Die regelgeving rond voorzieningenplanning is er niet voor niets. De heer Van Meenen vroeg daarnaar. Dat heeft er ook mee te maken dat we versnippering van het aanbod in Nederland willen voorkomen omdat goed onderwijs niet alleen een kwestie is van goede spreiding, maar ook van een bepaalde omvang en kritische massa.

Daarmee ben ik door de vragen heen.

De voorzitter: Ik stel voor dat er nu twee vragen per woordvoerder gesteld mogen worden.

De heer Rog (CDA): Ik zal proberen me tot vragen te beperken en de emoties die ik zou willen delen tot de tweede termijn te bewaren. Waar is de ambitie van de staatssecretaris om zelf wat te maken van de onderbouw van het voortgezet onderwijs in krimpregio's? De staatssecretaris verwijst de hele tijd naar wat zijn voorgangers op dit dossier hebben gedaan. Er is een enorme ontwikkeling rond krimp. Juist in de plattelandsgebieden kan een onderbouw dicht bij huis een oplossing bieden. Waarom pakt hij die handschoen niet op? waarom verschuilt hij zich achter wetgeving?

Staatssecretaris Dekker: Dit is een traject dat al heel lang loopt. De school weet al heel lang waar hij aan toe is. Heel veel andere scholen die in hetzelfde schuitje zaten, hebben de stap wel gezet. Ik zie echt totaal geen aanleiding om voor een enkele casus van die lijn af te wijken. Dat is overigens een lijn die onze voorgangers – zowel de voorganger van de heer Rog als de mijne – steeds hebben gevolgd en waarover ze steeds helder zijn geweest. Nogmaals, ik ben echt niet bereid tot gelegenheidswetgeving op dit punt.

Daarnaast vraagt de heer Rog hoe het met mijn ambitie zit. Ik zie het maar als een opmaat die de heer Rog neemt voor het krimpdebat dat we binnenkort zullen voeren. Dit is eerlijk gezegd toch een beetje selectief shoppen in de aanpak die ik de Kamer heb gestuurd. In die aanpak wordt namelijk over twee dingen gerept: de noodzaak tot meer samenwerking in deze gebieden, inclusief vergaande samenwerking in de vorm van fusies. Als je dat doet, kun je maatwerk leveren. Als je dat doet, kun je er dus voor zorgen dat er ook op deze school in Beilen een havo/vwo-onderbouw in stand blijft. Maar als je niet bereid bent om voor het één te kiezen, moet je ook geen traan laten om het ander.

Mevrouw Straus (VVD): De staatssecretaris geeft aan dat samenwerken het devies is. Ik ben dat met hem eens. Hij is ingegaan op de verruiming van de experimenteermogelijkheden in de krimpgebieden. Hij heeft in de brief echter ook aangegeven dat hij ruimere mogelijkheden voor samenwerken mogelijk wil maken. In hoeverre geeft dat aanknopingspunten voor deze school? Ik ben heel blij met het feit dat hij groen licht krijgt voor de fusie en dat het onderwijs voor de leerlingen doorgaat. Dat moet ook vooropstaan. Maar als zij toch liever nog een alternatief onderzoeken, in hoeverre zouden dan de nieuwe regels rondom de samenwerkingsschool een oplossing kunnen bieden?

Staatssecretaris Dekker: Ik zie die niet onmiddellijk. We moeten ook gewoon eerlijk en helder zijn. De CSG Beilen staat op een punt dat zij wil weten of er een aparte wetswijziging komt of niet. Mijn lijn zou zijn: niet doen. Als dat heldere signaal wordt afgegeven, hoop ik dat de stap naar een fusie wordt gezet. Als ik nu allerlei dingen in de lucht laat hangen, is de school daar niet mee gediend en blijven we zitten met een onrechtmatige situatie. Ik zou dat bovendien niet fair vinden ten opzichte van al die andere scholen die wel deze stap hebben gezet.

Ik ben best bereid om te bekijken of er meer mogelijkheden zijn voor samenwerking. Dat is precies het punt. In dit geval bestaat er helemaal geen hobbel voor samenwerking. De samenwerking kan zo worden aangegaan. Ik loop echter ook tegen gevallen aan waarin samenwerking bemoeilijkt wordt door allerlei wet- en regelgeving. Dat is hier in mijn ogen echter niet het geval.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb zeker nog een tweede termijn nodig, kondig ik maar vast aan. Ik zal het nu feitelijk houden. De staatssecretaris zegt dat er geen hobbel is. Maar raakt de school bij een fusie niet de vaste voet kwijt? Of wordt die aanzienlijk minder? Is dat dan niet een groot verschil tussen de situatie in het po en het vo? De staatssecretaris zegt terecht dat er meer staat dan maatwerk, het gaat ook over samenwerking. In het po staat daar de kleinescholentoeslag of een andere vorm van ondersteuning of stimulering tegenover. Is de staatssecretaris het met mij eens dat zoiets hier ontbreekt en zou hij eventueel bereid zijn om langs de weg van krimp te bekijken of er mogelijkheden zijn om tenminste tijdelijk dit proces dat financiële gevolgen heeft, te faciliteren zodat er een zachte landing in de fusie mogelijk is?

Staatssecretaris Dekker: Een fusie heeft gevolgen voor de vaste voet. Ik denk dat de school er in totaal 2,5 ton op achteruitgaat. Als je samenwerkt, zijn er echter ook voordelen. Je hebt geen twee directeuren nodig en je kunt op een aantal vlakken beter en meer samenwerken. Ik wil er echt voor oppassen hier individuele casussen te bespreken en onder een heel andere titel, namelijk krimp – dat is niet de kwestie waardoor deze school de stap naar een fusie moet maken; dat moet ze omdat ze al enige tijd niet voldoet aan wet- en regelgeving – een uitzondering te maken. Want wat moet ik dan doen met al die andere scholen die de stap wel hebben gezet? Die komen dan natuurlijk ook langszij en willen dan ook aanspraak maken op een verhoogde vaste voet. Ik ben daar echt zeer terughoudend mee. Ik wil ook echt benadrukken dat de CSG Beilen dit al heel erg lang weet. Ik begrijp best dat er nog een laatste poging wordt gewaagd, maar ik weet niet of we die moeten honoreren.

De heer Smaling (SP): Ik had dezelfde vraag over de vaste voet, dus die hoef ik niet te herhalen. Die 2,5 ton is natuurlijk wel een aanzienlijk bedrag. Ik snap dat de staatssecretaris niet happig is op uitzonderingen; dat zou ik misschien in zijn positie ook niet zijn. Maar wij zijn natuurlijk volksvertegenwoordigers. Wij komen op voor een casus die enigszins schrijnend lijkt te worden. Dat is toch iets waar wij voor zijn uitgevonden. Dat wil toch wel even opmerken. Is er wel ruimte om te bekijken hoe de school in staat is om die € 250.000 te mobiliseren? Of vindt de staatssecretaris dat niet zijn zaak?

Staatssecretaris Dekker: Ik ga ervan uit dat de CSG Beilen hier echt al een tijdje over heeft nagedacht. Dit traject loopt nu al zo'n vier jaar. Ze hebben evenveel tijd om hierover na te denken als alle andere scholen die gefuseerd zijn, dan wel voor de constructie van nevenvestiging hebben gekozen waar ook bekostigingsnadelen aan vastzitten. Ik zou het simpelweg niet eerlijk vinden tegenover al die andere scholen die al eerder hebben aangegeven dat ze begrijpen dat ze aan wet- en regelgeving moeten voldoen om het onderwijs te kunnen continueren. Ik wil hen niet afstraffen omdat een andere school tot het laatste moment heeft volgehouden. Dat zou ik heel wrang vinden.

De heer Smaling (SP): Gaat de vergelijkbaarheid zover dat die acht scholen ook met een dergelijk bedrag te maken hebben gehad dat zij ergens vandaan moesten trekken?

Staatssecretaris Dekker: Daarmee doet de heer Smaling die andere scholen wel een beetje tekort. Daar was sprake van fusie. Zoals de heer Smaling weet, heeft een fusie gevolgen voor de vaste voet. Ook daar was bij een aantal scholen sprake van de constructie met een nevenvestiging. Ook dat heeft gevolgen voor de bekostiging. Een fusie brengt ook schaalvoordelen met zich mee, waardoor je een deel van de terugval in bekostiging gewoon kunt opvangen.

De voorzitter: Dan kunnen we nu de tweede termijn houden. Ik geef één minuut spreektijd.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ik vind dit een buitengewoon teleurstellend debat en de antwoorden van de staatssecretaris vind ik ook buitengewoon teleurstellend. Dat mag op een dag als vandaag ook gezegd worden. De school in Beilen, maar ook de andere scholen, passen straks binnen de wetgeving, maar wat wordt het onderwijs daar nou beter van? De fusietoets waarover de staatssecretaris sprak en waarover hij in rap tempo heeft beslist, is de school gewoon opgedrongen. Het is geen vrijwillige keuze van de school. De school had geen keuze en moet gewoon fuseren, terwijl het draagvlak daarvoor ontbreekt. Ik mis bij deze staatssecretaris de ambitie om te zoeken naar een goede oplossing voor de problemen waarmee hij wordt geconfronteerd. Dat is zijn verantwoordelijkheid. Samenwerking vindt het CDA ook prima, maar dan wel vrijwillig. De staatssecretaris zorgt met dit beleid alleen maar voor schaalvergroting. Door die schaalvergroting zal uiteindelijk de keuzevrijheid, maar ook de eigen identiteit van scholen in deze plattelandsgebieden sterk verminderen. Dat vindt het CDA een buitengewoon teleurstellende ontwikkeling.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Een van de drie mogelijkheden om deze situatie te legaliseren, is fusie. Ik ben heel blij dat de staatssecretaris groen licht geeft voor die fusie. Daarmee kan het onderwijs in ieder geval doorgaan. Ik begrijp ook heel goed dat in de huidige regelgeving naar een fusie met een christelijke scholengemeenschap werd gezocht, ook wat verder weg. In de nieuwe situatie, als ik tenminste de brief over de teruglopende leerlingenaantallen goed heb geïnterpreteerd, wordt het ook mogelijk om veel meer samen te werken, ook voor scholen met verschillende identiteiten. Daar heb ik de staatssecretaris nog maar weinig op horen ingaan. Ik heb begrip voor het feit dat hij liever vanavond helderheid wil geven. We zijn nu echter bezig met dat traject en dat duurt niet meer zo heel lang; we spreken er volgende week dinsdag over. Zouden die nieuwe regels over de samenwerkingsschool waarbij scholen met een verschillende identiteit met elkaar samengaan en de optie bestaat samen te werken met een openbare school voor voortgezet onderwijs, überhaupt een oplossing kunnen zijn?

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Volgens mij is het antwoord op die vraag «nee». Dan gaat de vaste voet namelijk nog steeds verloren. Maar goed, dat zullen we zo wel horen. Ik denk dat de staatssecretaris – voor wie ik overigens veel waardering heb; dat heb ik eerder vandaag ook niet onder stoelen of banken gestoken – zich toch iets te veel als wethouder in plaats van als wetgever opstelt. Hij lijkt er erg op uit om de wet te handhaven. Dat siert hem op zichzelf wel, maar ik denk dat we aan de vooravond staan van wat stevige wetswijzigingen. Dan heb ik het veel meer over krimp dan over iets anders. Ik ben het met hem eens dat je heel erg moet uitkijken voor gelegenheidswetgeving. In het kader van krimp, waarbij we het ook over het voortgezet onderwijs zullen hebben, gaan we hoe dan ook naar een verruiming van regelgeving. Dat geldt op dit vlak en bijvoorbeeld ook voor de 50%-regel, de regel dat leerlingen 50% van de tijd moeten doorbrengen op de school waar ze ingeschreven zijn. Daar komen we dan volgende week wel op. De staatssecretaris wil geen wetswijziging. We moeten echter niet vergeten dat de oorzaak van dit probleem ook gelegen is in een wetswijziging waar deze school niet om gevraagd heeft. Als deze staatssecretaris toen staatssecretaris was geweest en ik toen Kamerlid was geweest, dan weet ik zeker dat wij in dat debat oog zouden hebben gehad voor deze situatie. Dat was toen niet het geval. Daar kunnen we nu spijt van hebben, maar we moeten ons dat wel blijven realiseren. We moeten niet zeggen dat de school slachtoffer is van een wetswijziging om vervolgens geen nieuwe wetswijziging door te willen voeren. Wetswijzigingen hebben in zichzelf een arbitrair karakter omdat ze op een bepaald moment ontstaan. Sommige scholen hebben besluiten genomen voordat een bepaalde wetswijziging er was of soms hebben ze op een wetswijziging geanticipeerd. Ik denk dat de staatssecretaris zich dat goed moet realiseren. Ik roep hem nog één keer op om het maximale te doen wat mogelijk is. De heer Rog heeft nog geen VAO aangevraagd. Ik denk dat hij dat wel van plan is, maar anders wil ik graag om een uitspraak van de Kamer vragen. Ik laat dat nog even aan hem.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris. Ik wil een pleidooi houden voor een wat bredere visie. Ik begrijp dat de staatssecretaris een reflex vertoont om alsjeblieft geen uitzonderingen te maken, op de Waddeneilanden na dan. Ik denk trouwens dat je sneller met de boot van Ameland naar Holwerd kunt dan dat je van Beilen naar Assen kunt fietsen. In die zin vraag ik me af hoe uitzonderlijk de uitzondering is. In Noord-Nederland is door de gemeentelijke herindelingen wel het een en ander veranderd. In Friesland zitten alle ballen op Heerenveen, Drachten, Leeuwarden en Sneek. In Drenthe gaat het ook om een paar steden. Je ziet dus een clustering rond die middelgrote steden optreden. Het gebied ertussenin wordt leger. In een gemeente als Súdwest-Fryslân met 70 kernen is alles gericht op Sneek. Bolsward en Workum zijn ook nog wel van redelijk formaat, maar er is dus wel een tendens aan de gang waarbij concentratie ontstaat rond grotere kernen die daarmee relatief verder af komen te liggen van mensen die in kleinere kernen wonen. Dat is hier ook een beetje aan de hand. Ik hoop dat ik de staatssecretaris zo gek krijg om dit te beamen. Het probleem is toch wat groter dan het al dan niet behagen van deze school.

Voorzitter: Straus

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik heb nog maar één vraag. Ik snap wat de staatssecretaris zegt. Ik snap dat we ons aan de wet moeten houden. Tegelijkertijd zien we echter de discussie over krimp en de mogelijkheden die we toch met elkaar moeten bedenken. Is er dan geen enkele ruimte in die discussie om naar deze casus te kijken? Dat zou mijn vraag zijn.

De heer Rog (CDA): In eerste termijn gaf mevrouw Jadnanansing aan dat een goede school dwingen tot een fusie niemand verder helpt. Ook nu stelt zij de staatssecretaris terecht enkele kritische vragen. Betekent dit dat ik mevrouw Jadnanansing aan mijn zijde kan vinden in een eventueel VAO waarin we zoeken naar een oplossing?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dan moet ik natuurlijk eerst het voorstel zien. Ik doe eigenlijk precies dezelfde oproep aan de staatssecretaris als de heer Rog. Ik vraag hem om te bekijken wat er mogelijk is, met name in het licht van de discussie over krimp. Soms haalt de praktijk de wetgeving in. Dan moeten we daar niet te star over zijn en moeten we met elkaar durven bekijken of er wat mogelijk is. Daarom vraag ik dat aan de Staatssecretaris. Op basis van zijn beantwoording kan ik nadenken over de vraag of het fair is naar de school toe en naar de leerlingen. Uiteindelijk gaat het namelijk gewoon om de jongeren in dat gebied. Zij moeten een goed onderwijsaanbod krijgen.

Voorzitter: Jadnanansing

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Bij dat laatste zou ik me graag willen aansluiten. Het gaat erom dat de leerlingen in dat gebied onderwijs krijgen dat bij hen past. Volgens mij zijn er mogelijkheden om daar te komen. Het is alleen aan de school om te besluiten of die daartoe wil overgaan. Ik dwing niemand tot een fusie. Ik vind dat we wet- en regelgeving moeten handhaven. Mijn voorgangster, Marja van Bijsterveldt, is daar ook steeds helder over geweest. Daarom zie ik op dit moment niet onmiddellijk aanleiding om daarvan af te wijken. Ik ben overigens helemaal niet negatief over zo'n fusie. Die gaat in mijn ogen ook helemaal niet ten koste van de identiteit van het onderwijs. De school heeft niet gekozen voor een samenwerkingsconstructie met het openbaar onderwijs, maar voor de christelijke school in Assen, zodat er ook in Beilen een vo-onderbouw blijft bestaan met een christelijke denominatie. Dat kan dus gewoon.

Ik begrijp de oproep om in het kader van krimp – hoewel dat niet de aanleiding is voor dit debat – te bekijken of er iets mogelijk is. Het is geen onwil, maar ik ben daar wel heel aarzelend over. Wat voor fusies en samenwerkingen moeten we dan nastreven? Samenwerkingsscholen, kleine scholen die omvallen, scholen die sluiten, noem het allemaal maar op. Die ingewikkelde dingen gaan we allemaal tegenkomen in het kader van krimp. Scholen staan soms op het punt om samenwerking aan te gaan. Dat is een moeilijke hobbel voor die scholen. Als we daar in het kader van de krimpdiscussie de druk even vanaf halen, dan schieten we onszelf in de voet. Want als er één ding nodig is in de hele krimpdiscussie, dan is dat meer samenwerking en meer fusie. Laat ik daar maar gewoon helder over zijn. Als we al die samenwerkingen en fusies in de komende tijd gaan aanhouden in plaats van versnellen, dan bereiken we het tegengestelde. Dat zou desastreus zijn. Juist in krimpregio's is meer samenwerking tussen scholen nodig. Daarnaast zou ik het ook niet fair vinden ten opzichte van al die andere scholen die inmiddels wel de stap hebben gezet en daar ook de consequenties van hebben ondervonden. De combinatie van deze twee punten leidt ertoe dat ik zeer terughoudend, dan wel negatief zou willen adviseren als het gaat om uitzonderingsbepalingen voor deze school, ook in het kader van krimp. Juist dan is meer samenwerking nodig.

Ik hoop hiermee ook enigszins de zorg weggenomen te hebben van de heer Smaling. Hij heeft het over concentratie rond grote scholen. Dit is echter typisch een geval waarbij je met meer samenwerking, namelijk door een fusie, het onderwijs kunt behouden in deze kern. We kunnen het havo/vwo gewoon behouden in Beilen. Daar staat wel tegenover dat er meer samengewerkt moet worden. Heel veel scholen zijn de CSG Beilen voorgegaan. Laten we ervoor uitkijken dat we onszelf in de voet schieten door met het argument van krimp alle samenwerking die op dit moment op gang lijkt te komen, in de ijskast te zetten.

De voorzitter: Dank u wel. Ik kijk even naar de leden of er nog vragen zijn.

De heer Rog (CDA): Ik merk voor de zekerheid op dat ik een VAO wil.

De voorzitter: Dat staat genoteerd. Ik dank iedereen voor zijn aanwezigheid.

Sluiting 22.09 uur.

Naar boven