31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 679 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 januari 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 17 oktober 2018 inzake de reactie op de brief van de Algemene Rekenkamer van 11 september jl. over het «onderzoek naar voorinvesteringen en medezeggenschap hoger onderwijs» (Kamerstuk 31 288, nr. 653) en een stand van zaken over de uitvoering van de moties die zijn ingediend tijdens het debat hierover op 30 mei jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 663).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 december 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

1

Hoe worden studenten gecompenseerd, zoals de gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s.1 voorstelt?

Antwoord:

Gegeven het feit dat de afspraak over de voorinvesteringen destijds op sectorniveau is gemaakt en de omvang van de voorinvesteringen tussen instellingen kon verschillen, vind ik dat in het gesprek tussen bestuur en medezeggenschap moet worden bepaald welke lessen getrokken worden uit de ervaringen met de voorinvesteringen en of het gewenst en mogelijk is om nog iets aanvullend te doen. Daarbij is het zo dat de gemaakte afspraak over de voorinvesteringen niet inhield dat alle studenten van deze investeringen moesten kunnen profiteren. Instellingen konden zelf bepalen waarin zij wilden investeren en die investeringen konden dus ook ten goede komen aan het onderwijs van slechts een deel van de studenten.

2

Klopt het dat de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s. enkel bestaat uit aansturing op een gesprek tussen bestuur en medezeggenschap?

Antwoord:

Nee. Belangrijk is niet alleen dit gesprek, maar ook dat de afspraak is gemaakt dat de rapportage van de Algemene Rekenkamer met de bevindingen over de eigen instelling door het instellingsbestuur wordt gedeeld met de medezeggenschap. Deze rapportage is daarmee een belangrijke basis voor een gesprek over de lessen die getrokken worden uit de voorinvesteringen en over of het gewenst en mogelijk is om nog iets aanvullend te doen. Met de Vereniging Hogescholen en VSNU heb ik afgesproken dat zij mij, na overleg met ISO en LSVb, op sectorniveau een terugkoppeling geven uit deze besprekingen van de instellingsrapportages. Hier zal ik u in het voorjaar van 2019 over informeren.

3

Kunt u alle ingediende moties die betrekking hebben op de voorinvesteringen op een rijtje zetten?

Antwoord:

  • Motie van het lid Van der Molen c.s. over het naar voren halen van de middelen voor de studievouchers (1 november 2018) (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 55). Deze motie is aangenomen.

  • Motie van het lid Tielen over kwaliteitsafspraken vooraf door de NVAO laten controleren (28 juni 2018) (Kamerstuk 31 288, nr. 643). Deze motie is aangenomen.

  • Gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s. over een plan voor compensering (t.v.v. Kamerstuk 31 288, nr. 635) (5 juni 2018) (Kamerstuk 31 288, nr. 637). Deze motie is aangenomen.

  • Motie van het lid Beertema over het omarmen van de definitie van «voorinvesteren» (30 mei 2018) (Kamerstuk 31 288, nr. 634). Deze motie is aangenomen.

  • Motie van het lid Özdil c.s. over onderschrijven van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer (30 mei 2018) (Kamerstuk 31 288, nr. 632). Deze motie is verworpen.

  • Motie van de leden Bruins en Jasper van Dijk over het instemmingsrecht van medezeggenschapsraden bij voorinvesteringen (14 december 2015) (Kamerstuk 31 288, nr. 503). Deze motie is verworpen.

4

Bent u bereid de medezeggenschapsraden extra ondersteuning te bieden in het gesprek over de inzet van studievoorschotmiddelen?

Antwoord:

De medezeggenschap moet worden gefaciliteerd om het gesprek over de inzet van de studievoorschotmiddelen goed te kunnen voeren. In het akkoord over de kwaliteitsafspraken heb ik daar goede afspraken over gemaakt met de hogescholen en universiteiten. De hogescholen en universiteiten ondersteunen en faciliteren de medezeggenschap bijvoorbeeld met een toolkit voor het beoordelen van de hoofdlijnen van de begroting. Ook krijgen de studentleden van de medezeggenschap tijd om hun werk te doen. De Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO en LSVb hebben afgesproken dat, afhankelijk van de grootte van de instelling, studentleden van de centrale medezeggenschap minimaal 4 respectievelijk 8 uur per week krijgen om hun werk te doen. Verder faciliteer ik dat de medezeggenschap voor specifieke vragen terecht kan bij een landelijk loket dat sinds kort actief is. Er zijn ook regelmatig informatiebijeenkomsten waar OCW en de NVAO voorlichting geven en vragen beantwoorden van de medezeggenschap. Ten slotte leveren ISO en LSVb veel ondersteuning aan de medezeggenschap. Zij beantwoorden vragen en geven voorlichting en training.

5

Hoe kan het dat u zich erop beroept dat er geen goede afspraken zijn gemaakt over de definitie voorinvesteringen, maar dat het de Algemene Rekenkamer toch lukt een uitgebreid rapport op te stellen over de voorinvesteringen waarin zij uitspraken kunnen doen op instellingsniveau?

Antwoord:

Zoals ook de Algemene Rekenkamer in haar rapport aangeeft, is bij de afspraak dat de sectoren hbo en wo samen in de periode 2015–2017 € 200 miljoen per jaar zouden voorinvesteren, geen definitie van voorinvesteringen afgesproken. De Algemene Rekenkamer heeft voor haar onderzoek een eigen definitie vastgesteld.

6

Kunt u het gedeelte in uw brief toelichten waarin u stelt dat de voorinvesteringen onderdeel van gesprek moeten zijn tussen bestuur en medezeggenschap en dat zij op basis van dit gesprek lessen moeten trekken voor de toekomst en eventueel aanvullende investeringen kunnen doen? Op welke basis verwacht u dat de medezeggenschap en het bestuur dit gesprek voeren als er op landelijk niveau al geen gesprek gevoerd kan worden vanwege de definitiekwestie? Klopt het dat u de verantwoordelijkheid naar het niveau van de instelling verlegt maar de medezeggenschap op instellingsniveau monddood wordt gemaakt vanwege de definitiekwestie?

Antwoord:

Ik vind inderdaad dat de vraag of het gewenst is om iets aanvullend te doen op instellingsniveau, in het gesprek tussen bestuur en medezeggenschap, beantwoord moet worden. Er is destijds op landelijk niveau geen definitie afgesproken van wat voorinvesteringen waren. De instellingen hebben daarmee een eigen definitie van voorinvesteringen kunnen hanteren bij het bepalen van waarin zij zouden voorinvesteren. In het gesprek tussen bestuur en medezeggenschap kan die definitie aan de orde komen en kan aan de hand van een gesprek daarover – gevoed door de instellingsrapportage van de Algemene Rekenkamer over hoe deze de opgegeven voorinvesteringen beoordeelt – bezien worden of het wenselijk en mogelijk is iets aanvullend te doen.

7

Klopt het dat het rapport niet breed gedeeld is met de medezeggenschap zoals van verschillende medezeggenschapsraden is vernomen? Kunt u aangeven hoe de rapporten gedeeld zijn met de medezeggenschap? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gesprek op de instelling wel kan plaatsvinden en gaat plaatsvinden? Garandeert u ook dat alle huidige medezeggenschapsraden inzage krijgen in de vertrouwelijke inzage, omdat voor hun informatie dat ontzettend belangrijk is, zeker nu er kwaliteitsafspraken worden gemaakt? Wat voor pressiemiddelen heeft de medezeggenschap als blijkt dat hun instelling te weinig geïnvesteerd heeft?

Antwoord:

De rapportages van de Algemene Rekenkamer op instellingsniveau zijn vertrouwelijk gedeeld met de besturen van de instellingen. Met de VSNU en Vereniging Hogescholen heb ik afgesproken dat de besturen de rapportages delen met hun medezeggenschap. Ik vertrouw erop dat deze rapportages vervolgens in het gesprek tussen bestuur en de medezeggenschap aan de orde zullen komen. Bij de gesprekken over de inzet van de studievoorschotmiddelen vanaf 2019 en de hoofdlijnen van de begroting kan de medezeggenschap er een punt van maken als de rapportage niet aan de orde komt, of als de gesprekken erover onbevredigend verlopen. In het voorjaar van 2019 zal ik u op sectorniveau informeren over hoe de gesprekken over de instellingsrapportages zijn verlopen.

8

Is het verplicht voor onderwijsinstellingen om de rapportages van de Algemene Rekenkamer met de bevindingen voor de eigen instelling te delen met hun medezeggenschap? Zo ja, wat kan een medezeggenschap doen als de rapportages niet worden gedeeld?

Antwoord:

Dit is geen wettelijke verplichting. Ik heb afgesproken met de VSNU en Vereniging Hogescholen dat de besturen de rapportages delen met hun medezeggenschap. Ik vertrouw erop dat de besturen dit ook zullen doen en dat ik het verneem als dit niet zo is.

9

Hoeveel instellingen hebben de rapportages van de Algemene Rekenkamer met de bevindingen voor de eigen instelling gedeeld met hun medezeggenschap? Hoeveel instellingen hebben dit nog niet gedaan?

Antwoord:

Hoeveel instellingen dat inmiddels hebben gedaan is mij niet bekend. Ik vertrouw erop dat iedere instelling de rapportage van de Algemene Rekenkamer heeft gedeeld of, anders, zeer binnenkort zal delen met de eigen medezeggenschap.

10

Wat zijn de mogelijke acties van een medezeggenschap nadat zij de rapportages van de Algemene Rekenkamer over hun onderwijsinstelling hebben ontvangen en niet tevreden zijn met de voorinvesteringen?

Antwoord:

Tijdens de gesprekken tussen het bestuur en de medezeggenschap over de hoofdlijnen van de begroting en de besteding van de studievoorschotmiddelen, kan de medezeggenschap dit aankaarten. De medezeggenschap zou in het uiterste geval kunnen aangeven dat zij niet instemmen met de begroting.

11

Gaat u, naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van der Molen, een plan opstellen om de gedupeerde studenten die zijn begonnen in de jaren 2015–2017, van instellingen waar onvoldoende voorinvestering heeft plaatsgevonden, te compenseren?

Antwoord:

De overheid heeft met de individuele instellingen geen afspraken gemaakt over de omvang van de voorinvesteringen, laat staan afdwingbare afspraken. Ik vind dat de vraag of de voorinvesteringen van een hogeschool of universiteit voldoende zijn geweest in een gesprek tussen bestuur en medezeggenschap beantwoord moet worden. In het gesprek tussen het college van bestuur en de medezeggenschap, zal moeten worden bepaald welke lessen getrokken kunnen worden uit de ervaringen met voorinvesteringen en of het gewenst en mogelijk is om nog iets aanvullend te doen.

12

Blijft u het beleid doorzetten om een afspraak te maken met de sector in zijn geheel en niet om afspraken te maken die op alle instellingen op dezelfde manier moeten worden vertaald?

Antwoord:

Met het akkoord over de kwaliteitsafspraken is nadrukkelijk gekozen voor een systematiek die voor alle instellingen op dezelfde manier geldt. In die zin zijn dus duidelijk andere keuzes gemaakt dan bij de voorinvesteringen.

13

Bestaat er een mogelijkheid dat u de Kamer kunt informeren over de uitkomsten van de rapportage die naar de onderwijsinstellingen is gestuurd met de resultaten uit deze rapportages, zonder dat hierbij aangegeven wordt om welke instelling het gaat?

Antwoord:

In het openbare onderzoeksrapport heeft de Algemene Rekenkamer op geaggregeerd niveau gerapporteerd. Ik beschik zelf niet over de individuele rapportages van de Algemene Rekenkamer. Zie ook de brief die de Algemene Rekenkamer op 11 september jl. aan uw Kamer heeft verzonden (Kamerstuk 31 288, nr. 653). Die rapportages heeft de Algemene Rekenkamer uitsluitend met de instellingen vertrouwelijk gedeeld. Het is alleen al daarom niet mogelijk om u te informeren over de uitkomsten op individueel niveau. Bovendien kan ik mij voorstellen dat de rapportages, aangezien zij ingaan op de door de instellingen opgegeven voorinvesteringen, gelinkt kunnen worden aan individuele instellingen.

14

Hoe gaat u erop toezien dat de rapportage ook daadwerkelijk wordt gedeeld met de medezeggenschap van de instelling?

Antwoord:

Zie de antwoorden op vraag 7 en 8.

15

Waarom is de rapportage vertrouwelijk en kan deze niet met de Kamer gedeeld worden, aangezien de rapportage gaat om een resultaat waarbij gebruik gemaakt wordt van publieke bekostiging? Waarom zijn de vertrouwelijke rapportages ook niet op te vragen via het Wet Openbaar Bestuur?

Antwoord:

De Algemene Rekenkamer heeft in haar brief van 11 september jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 653) aan uw Kamer aangegeven dat informatie die tijdens de onderzoeksfase is uitgewisseld tussen de Algemene Rekenkamer en de gecontroleerde organisatie, in dit geval de individuele instellingen, vertrouwelijk is en dus niet openbaar. Dit geldt voor alle onderzoeksbevindingen van de Algemene Rekenkamer. Deze informatie is ook niet met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur bij de Algemene Rekenkamer op te vragen, omdat deze wet niet van toepassing is op de Algemene Rekenkamer. Ik beschik zelf ook niet over de individuele rapportages van de Algemene Rekenkamer, dus kan deze ook niet vertrouwelijk met uw Kamer delen.

16

In wat voor vorm vindt de terugkoppeling van de Minister plaats over de lessen die getrokken zijn uit de besprekingen van de instellingsrapportages van de Algemene Rekenkamer over de voorinvesteringen? Zal dit gedetailleerd zijn of in hoofdlijnen?

Antwoord:

Ik heb de Vereniging Hogescholen en VSNU verzocht om een beeld te geven op sectorniveau. Ik laat het aan de VSNU en Vereniging Hogescholen om te bepalen in welke vorm zij deze terugkoppeling aan mij geven.

17

Klopt het dat u stelt dat de studievoorschotmiddelen op een aantal instellingen slechts impliciet aan de orde zijn geweest, dit terwijl deze middelen al enige tijd vallen onder het instemmingsrecht van de medezeggenschap? Klopt het tevens dat de Algemene Rekenkamer nu al herhaaldelijk heeft laten zien dat meerdere instellingen het nalaten de medezeggenschap goed te betrekken bij het investeren van de studievoorschotmiddelen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst niet langer zo zal zijn?

Antwoord:

De studievoorschotmiddelen zijn voor het eerst in 2018 beschikbaar gekomen. De begroting 2018 was dus de eerste begroting waarin deze meegenomen werden. Met de Algemene Rekenkamer vind ik wel dat de betrokkenheid van de medezeggenschap beter moet. Ook de instellingen vinden dit. Instellingen en hun medezeggenschap zijn samen nu volop aan het leren op dit punt. In het akkoord over de kwaliteitsafspraken zijn juist hier ook belangrijke afspraken over gemaakt. Ik heb er vertrouwen in dat de kwaliteitsafspraken met nauwe betrokkenheid van de medezeggenschap tot stand zullen komen. Het is één van de criteria waarop de plannen voor de kwaliteitsafspraken van de individuele instellingen zullen worden beoordeeld.

18

Op hoeveel instellingen is de besteding van de studievoorschotmiddelen nog vrij impliciet aan de orde geweest?

Antwoord:

Ik weet niet voor hoeveel instellingen dit geldt.

19

Wat is de definitie van «intensiever en kleinschalig onderwijs»? Betekent dit dat er geïnvesteerd zal worden in extra personeel of heeft dit een andere bestedingsrichting? Zijn hier heldere definities over afgesproken zodat hier geen misverstand over kan bestaan?

Antwoord:

Afgesproken is dat in het kader van de kwaliteitsafspraken «intensiever en kleinschalig onderwijs», ook wel «onderwijsintensiteit», ziet op de intensiteit van het contact tussen student en docent. Eén van de manieren om de onderwijsintensiteit te vergroten, is door te investeren in meer kleinschalig onderwijs binnen een instelling. Het aanstellen van meer docenten kan daarvoor van belang zijn. Investeren in extra personeel kan dus een uitwerking zijn van het thema «onderwijsintensiteit» bij de kwaliteitsafspraken. Het is echter niet het enige voornemen dat onder dit thema kan vallen.

20

Wat bedoelt u met het feit dat op sommige instellingen de besteding van studievoorschotmiddelen nog vrij impliciet aan de orde zijn geweest? Hoe gaat de Minister er voor zorgen dat volgende jaren dit op elke onderwijsinstelling duidelijk aan de orde komt?

Antwoord:

Met impliciet wordt bedoelt dat de studievoorschotmiddelen bij sommige instellingen als onderdeel van de integrale begroting zijn behandeld, in plaats van dat deze afzonderlijk zichtbaar zijn gemaakt en hier expliciete besluitvorming over heeft plaatsgevonden. Met het akkoord over de kwaliteitsafspraken kan het niet meer voorkomen dat de besteding van de studievoorschotmiddelen impliciet aan de orde komt. De inzet van de studievoorschotmiddelen moet in het kader van de (planvorming voor) de kwaliteitsafspraken expliciet besproken worden met de medezeggenschap. De medezeggenschap heeft bovendien instemmingsrecht op het plan van de instelling inclusief de inzet van de studievoorschotmiddelen en jaarlijks moet in het jaarverslag worden gerapporteerd over de afspraken die met de medezeggenschap zijn gemaakt over de inzet van de studievoorschotmiddelen.

21

Kunt u verantwoorden waarom de VH2 alleen een algemene reflectie geeft, terwijl de VSNU3 per instelling een reflectie heeft aangeleverd? Hoe kunt u garanderen dat dit voor de inzet van de toekomstige studievoorschotmiddelen zal verbeteren?

Antwoord:

De Vereniging Hogescholen en VSNU hadden aangegeven mij te informeren over de geplande besteding van de studievoorschotmiddelen 2018. De VSNU heeft er voor gekozen om dit per instelling zichtbaar te maken, de Vereniging Hogescholen niet.

Voor de inzet van de studievoorschotmiddelen vanaf 2019 worden op instellingsniveau plannen gemaakt en uitgevoerd, die door de NVAO beoordeeld worden. Ik zal per instelling een besluit nemen over het al dan niet toekennen van de studievoorschotmiddelen op basis van het plan en de realisatie daarvan. De voortgang van de kwaliteitsafspraken wordt dus op instellingsniveau gevolgd en mijn besluiten over toekenning van de studievoorschotmiddelen en de adviezen van de NVAO die daaraan ten grondslag liggen, worden openbaar.


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 637.

X Noot
2

VH: Vereniging Hogescholen.

X Noot
3

VSNU: Vereniging van Universiteiten.

Naar boven