31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 670 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 december 2018

Op 4 september jl. zijn door uw Kamer mondelinge vragen gesteld over de radio-uitzending van ARGOS over de «promotiefabriek» (Nporadio1.nl, september 2018) (Handelingen II 2017/18, nr. 104, item 4). Naar aanleiding hiervan heb ik overleg gevoerd met de VSNU en met Tilburg University. In deze brief ga ik in op de gestelde vragen en gedane toezeggingen.

Vooraf merk ik op dat buitenpromovendi een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van de impact van het onderzoek en aan de verbinding van wetenschap en samenleving. Een belangrijke categorie van buitenpromovendi wordt bijvoorbeeld gevormd door hbo-docenten die het inzicht in hun vakgebied willen versterken. Kennisoverdracht, in het verlengde van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, is een van de kerntaken van de universiteiten en het begeleiden van buitenpromovendi levert een belangrijke bijdrage aan deze kerntaak.

Verder merk ik op dat promoveren als primair doel heeft het opleiden van (jonge) mensen tot wetenschappelijk onderzoeker. Hierbij maakt het niet uit of deze jonge mensen na hun promotie aan de slag gaan bij een universiteit of bij een bedrijf, de overheid of een maatschappelijke organisatie. In al die situaties, zo blijkt uit onderzoek van het Rathenau Instituut1, zien gepromoveerden kans het verschil te maken.

Aantallen buitenpromovendi per universiteit en wetenschapsgebied

De Kamer vraagt om een overzicht van buitenpromovendi per universiteit en wetenschapsgebied. Ik heb aan de VSNU gevraagd of zij dit overzicht kunnen leveren. Dit is niet het geval, omdat buitenpromovendi door de universiteiten niet eenduidig worden geregistreerd. Zo worden bijvoorbeeld promovendi van wie de aanstelling bij de universiteit is afgelopen bij sommige instellingen als buitenpromovendi aangemerkt waardoor er geen onderscheid meer kan worden gemaakt tussen buitenpromovendi en promovendi die geen aanstelling meer hebben.

Door de Kamer is ook gevraagd of er bepaalde richtingen, vakgebieden of stromingen zijn waarin in vergelijking meer door buitenpromovendi wordt gepromoveerd dan in andere. Ook hierin bestaat geen cijfermatig inzicht. Ook de door de Kamer gestelde vraag of er universiteiten zijn met relatief veel buitenpromovendi heb ik aan de VSNU voorgelegd. Het antwoord hierop luidde dat zoals aangegeven het kwantitatieve overzicht ontbreekt maar dat bij de VSNU niet de indruk bestaat dat er instellingen zijn met relatief veel buitenpromovendi.

Steekproef inspectie?

De kwaliteit van de promotie is in Nederland goed geborgd. Dit zegt de KNAW in haar rapport «Promoveren werkt».2 Nederland kent volgens de KNAW een gedegen promotiestelsel met goede graduate schools en onderzoekscholen en ook de promotieopleidingen zijn gedegen. In het Nederlandse promotiestelsel is het College voor Promoties van een universiteit bevoegd de academische graad van doctor te verlenen. De doctorstitel wordt pas verleend wanneer alle procedures zijn doorlopen.

De proefschriften die onder begeleiding van de betrokken hoogleraar tot stand zijn gekomen, hebben – volgens eerste informatie van Tilburg University – de gebruikelijke procedures doorlopen. De procedure die op alle promoties binnen Tilburg University van toepassing is, is vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs (art. 7.18 en 7.19) en in het promotiereglement van Tilburg University. Alle promoties binnen Tilburg University doorlopen deze procedure. Conform het promotiereglement vindt de aanwijzing van (co)promotoren en de promotiecommissie plaats door het College van Promoties via de directeur van de betrokken graduate school. De promoties, aldus Tilburg University, zijn verlopen conform het promotiereglement van de universiteit.

Ik wijs er daarbij op dat de discussie over de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek voortdurend wordt gevoerd. Het is een goede zaak dat deze discussie van verschillende kanten wordt belicht en wordt gevoerd vanuit verschillende wetenschappelijke paradigma’s.

Wel ben ik van mening, en dit wordt door het bestuur van Tilburg University onderschreven, dat het hoge aantal promoties dat onder leiding van de betrokken hoogleraar tot stand is gekomen, aanleiding had moeten geven tot nader onderzoek. Tilburg University heeft besloten om alle 77 proefschriften die worden genoemd in de Argosuitzending, door een externe onafhankelijke commissie te laten beoordelen. De commissie zal bezien of de proefschriften alle volgens het op dat moment vigerende promotiereglement vereiste stappen hebben doorlopen. Tevens zal de commissie zich een oordeel vormen over de vraag of de promotiecommissies variatie in samenstelling hebben getoond. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze commissie.

Uiteraard is het belangrijk dat universiteiten de procedures voortdurend bewaken en waar nodig aanscherpen. De universiteiten zijn hier alert op, bouwen checks and balances in om de kwaliteit te kunnen garanderen en scherpen hun maatregelen voortdurend aan.

Dit geldt ook voor Tilburg University. Tilburg University heeft in 2015 naar aanleiding van interne signalen zorgvuldig onderzoek gedaan naar de gang van zaken rond promoties en heeft vervolgens een aantal maatregelen genomen, gericht op het versterken van het interne bewustzijn, de cultuur en de interne beheersing. Zo zijn twee (co)promotores verplicht, dient de samenstelling van de promotiecommissie in het proefschrift te worden vermeld en is het toezicht op de samenstelling van de commissies verscherpt. Bij een of meerdere tegenstemmen vanuit de promotiecommissie vindt altijd een zogeheten voorverdediging plaats, waarna het eventueel aangepaste proefschrift nogmaals moet worden ingediend. Ook hanteren graduate schools een promovendivolgsysteem. Op faculteitsniveau zijn de vereisten met betrekking tot de verantwoordelijkheden aangescherpt en wordt er gemonitord op mogelijke risico-indicatoren zoals het aantal promoties per hoogleraar per jaar en de samenstelling van commissies. Het voornemen bestaat om op basis van de interne evaluatie van deze aanscherpingen ook het promotiereglement te wijzigen. Tilburg University is van mening dat met de veranderde regels en het aangepaste toezicht op de regels in de toekomst uitgesloten is dat een hoogleraar een zo groot aantal promoties in zo’n korte tijd begeleidt.

De Inspectie van het Onderwijs heeft aangegeven, hoewel ze in dezen geen wettelijke taak heeft, in contact te treden met betrokken partijen – met name de VSNU en Tilburg University – om zich te vergewissen van de stevigheid van de genomen maatregelen.

Promovendi als «verdienmodel», middelen terugvorderen?

Door de leden van uw Kamer is de vraag gesteld of promoties een «verdienmodel» vormen en of ik dit laatste wenselijk acht. De component promoties vormt een substantieel deel van het onderzoeksdeel van de eerste geldstroom. Het bedrag voor de component promoties is in 2015 gemaximeerd op 20 procent van het totale landelijke onderzoeksdeel. Hierdoor leidt een toename van het aantal promoties niet langer tot een toename van de landelijke component promoties binnen het landelijke onderzoeksdeel, maar tot een lager bedrag per promotie. In deze lijn van redeneren is er dus geen sprake van dat promoties een «verdienmodel» vormen voor de universiteiten. Wel kan een groter aandeel promoties een universiteit een relatief voordeel opleveren ten opzichte van de andere universiteiten. Dit heeft effect op de verdeling van de 20 procent van de component promoties van het totale landelijke onderzoeksdeel tussen de universiteiten onderling. Bedacht moet worden dat tegenover de «inkomsten» ook uitgaven staan in de vorm van begeleidingskosten.

Ik merk op dat de commissie Van Rijn op dit moment onderzoekt hoe de financiering van universiteiten en hogescholen beter kan worden afgestemd op actuele ontwikkelingen. Hierbij zal ook worden gekeken naar de verdeling van de onderzoeksbekostiging van universiteiten in relatie tot onderzoeksinspanningen, wetenschappelijke kwaliteit en impact.

De leden van uw Kamer hebben ook gevraagd of er onterecht geld naar de universiteit is gegaan en of hiervan de consequentie is dat dit geld moet terugkomen. Vooralsnog ga ik er niet vanuit dat middelen onterecht zijn toegekend maar ik wacht in dezen de uitkomsten van de door Tilburg University in te stellen externe commissie af.

Promoties buitenpromovendi en beurspromovendi inbedden in de onderzoeksagenda

Door de Kamer is tenslotte gevraagd met de VSNU in gesprek te gaan over de bestaande praktijk van promoveren door buitenpromovendi. Ook is gevraagd of er niet erg veel buitenpromovendi buiten onderzoeksgroepen aan het promoveren zijn. De VSNU heeft een commissie van vier rectoren ingesteld die onder andere gaat kijken naar mogelijkheden voor verbetering van de positie en van de inbedding van buitenpromovendi binnen de universiteit. Deze commissie wordt ondersteund door een ambtelijke werkgroep die wordt gevoed vanuit de universiteiten. Deze werkgroep krijgt tevens de vraag mee wat er nu en in de toekomst mogelijk is op het gebied van het leveren van cijfers over buitenpromovendi. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de vorderingen van de VSNU.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Koier, E. en J. de Jonge (2018). De zin van promoveren – Loopbanen en arbeidsmarktperspectieven van gepromoveerden. Den Haag: Rathenau Instituut.

X Noot
2

KNAW, Promoveren werkt, 2016.

Naar boven