31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 594 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2017

Hierbij bied ik u de verkenning aan van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) inzake taalkeuzen in het hoger onderwijs1. Ik heb de KNAW vorig jaar om een dergelijke verkenning gevraagd omdat de discussie over taalbeleid in het hoger onderwijs mijns inziens gebaat is bij een gedegen en afgewogen analyse. De discussie is complex en heeft verschillende dimensies.

Achtergrond

Het gebruik van het Engels is voor instellingen een belangrijke voorwaarde om ambities op het gebied van internationalisering te verwezenlijken. Die ambities onderschrijf ik, zoals ik eerder in mijn voortgangsbrief over de internationale dimensie van ho en mbo2 heb aangegeven. Maar instellingen – zeker die voor hoger onderwijs – moeten ook oog blijven houden voor het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal. Opleidingen moeten niet in het Engels worden aangeboden enkel en alleen uit economische overwegingen, zoals het aantrekken van meer buitenlandse studenten. Ik heb al eerder mijn zorgen daarover geuit. Bovendien moet er oog zijn voor het feit dat hoger onderwijs in het Engels de doorstroom van leerlingen kan belemmeren, vooral leerlingen met een migratieachtergrond of eerste-generatie-studenten.

De verkenning biedt een groot aantal overwegingen en aanknopingspunten die richting geven aan de fundamentele discussie over de taal van het hoger onderwijs, die aan instellingen en in de maatschappij gevoerd wordt.

Verkenning KNAW

De KNAW geeft in haar verkenning aan dat instellingen de keuze voor Engels als onderwijstaal bewuster zouden moeten maken, en bij voorkeur op het niveau van de opleiding en niet op instellingsniveau. De keuze mag geen automatisme zijn. Verder stelt de KNAW in haar verkenning dat de keuze voor taal goed moet worden ingebed in ondersteunend taal- en internationaliseringsbeleid. Er moet bijvoorbeeld aandacht zijn voor de didactische kanten van het geven van onderwijs in een andere taal en voor een zodanig taalgebruik op de werkvloer, in de bestuurskamers en bij de medezeggenschap, dat alle betrokkenen effectief kunnen participeren. Voorts stelt de KNAW dat het, voor een goede voorbereiding op de beroepspraktijk, in veel gevallen nodig is om aandacht te besteden aan de ontwikkeling van Nederlandse taalvaardigheid van Nederlandse studenten. Voor buitenlandse studenten is een voldoende beheersing van de Nederlandse taal ook van belang en bevorderlijk voor de kans dat zij in Nederland blijven na hun afstuderen.

Reactie

De verkenning van de KNAW draagt bij aan het creëren van een duidelijk kader waarbinnen instellingen verantwoorde keuzes kunnen maken over hun taalbeleid. De aanbevelingen die de KNAW doet, passen binnen het huidige wettelijke kader en geven daar invulling aan.

Ik roep de instellingen voor hoger onderwijs op kennis te nemen van de conclusies en aanbevelingen van de KNAW en die nadrukkelijk te betrekken bij hun keuze voor het Engels en/of Nederlands. De VH en de VSNU onderschrijven het belang van de verkenning van de KNAW. De VSNU geeft daarbij aan dat zij de door de KNAW benoemde aandachtspunten zal oppakken door een gezamenlijk kader voor taalbeleid te ontwikkelen. Ik zal de verkenning agenderen in het bestuurlijk overleg met beide koepelorganisaties. Ook zal ik de Nederlandse Taalunie om een reactie op dit rapport vragen.

Ik ondersteun de aanbeveling van de KNAW aan instellingen om de keuze voor het Engels scherp te onderbouwen, bij voorkeur op het niveau van de verschillende opleidingen.

De notie van de KNAW dat er aandacht gegeven dient te worden aan Nederlandse taalvaardigheid, zowel voor Nederlandse als internationale studenten, onderschrijf ik. Tweetaligheid dient de norm te zijn in het hoger onderwijs. Dat impliceert onder meer dat Nederlandse studenten die een Engelstalige opleiding volgen in staat gesteld moeten worden hun Nederlandse taalvaardigheid op peil te houden en dat van buitenlandse studenten tenminste een passieve kennis van het Nederlands mag worden verwacht, c.q. dat zij via een laagdrempelig aanbod die passieve kennis kunnen verwerven.

Ik onderschrijf ook de aanbeveling van de KNAW om meer aandacht te geven aan interculturele vaardigheden van studenten en docenten én aan het voldoende toerusten van docenten voor het geven van onderwijs in een vreemde taal.

Tenslotte acht ik het nuttig om op onderdelen nader onderzoek te doen naar de betekenis en effecten van Engelstaligheid, zoals de KNAW aanbeveelt. Daarbij wil ik in ieder geval de effecten van Engelstaligheid op de doorstroom en op gelijke kansen laten onderzoeken. Waar de KNAW mij aanbeveelt om verdere investeringen te doen in de financiële slagkracht van de instellingen ten behoeve van ondersteunend taalbeleid ben ik terughoudend: de keuze van een instelling voor Engelstaligheid ontslaat die instelling niet van de verantwoordelijkheid om kwalitatief goed onderwijs te blijven bieden en daarin zelf te investeren als dat nodig is.

Ik stel me voor dat de verkenning van de KNAW en de aanbevelingen die zij doet richting kunnen geven aan een volgend kabinet in de aanloop naar een nieuwe strategische agenda voor het hoger onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Brief «De waarde(n) van de wereld – Voortgangsbrief over de internationale dimensie van ho en mbo», Kamerstuk 22 452, nr. 48

Naar boven