31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

33 009 Innovatiebeleid

Nr. 561 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2016

In het Algemeen Overleg Wetenschapsbeleid van 20 april 2016 is gesproken over de krapte bij de universiteiten in de eerste geldstroom, waardoor het steeds moeilijker wordt om aan de matchingsverplichting te voldoen (Kamerstukken 33 009 en 31 288, nr. 17). Door deze verplichting zou de ruimte bij universiteiten voor ongebonden onderzoek afnemen.

Naar aanleiding van het debat heeft de Kamer een motie van de leden Jasper van Dijk en Mei Li Vos aangenomen. De motie vraagt «voorstellen uit te werken, waardoor de matchingsverplichting voor onderzoekers afneemt».1 Met deze brief wordt de motie beantwoord.

Matching bezien uit verschillende perspectieven

In het rapport IBO Wetenschapsbeleid worden twee verschillende gezichtspunten van matching belicht.2 Aan de ene kant kan matching gezien worden als een belasting van de onderzoeksmiddelen die de universiteiten beschikbaar hebben. Subsidies verkregen van NWO en de EU dekken namelijk niet alle kosten, zodat de beschikbare institutionele financiering moet worden ingezet. Hierdoor worden de mogelijkheden om daarnaast nog geheel nieuwe onderzoekslijnen op te zetten verminderd. Anderzijds kunnen verkregen subsidies juist gezien worden als een aanvulling op de beschikbare onderzoeksmiddelen. Voor het onderzoeksprogramma waar de instelling voor kiest zijn immers, naast de institutionele financiering, ook NWO- of EU-middelen beschikbaar. Deze koppeling aan eerste geldstroommiddelen veronderstelt dat tweede en derde geldstroommiddelen worden verworven op onderwerpen die zijn opgenomen in het onderzoeksprogramma van een universiteit.

Uit het rapport «Chinese borden – Financiële stromen en prioriteringsbeleid in het Nederlandse universitaire onderzoek» van het Rathenau Instituut blijkt dat een groot deel van het budget van de Nederlandse universiteiten bestaat uit competitieve projectfinanciering. De conclusie is dan ook dat de praktijk van het matchen van onderzoeksgeld een groot beroep doet op het onderzoeksbudget van de universiteiten. In het rapport geeft het Rathenau Instituut niet aan hoe de matchingsdruk verlaagd kan worden.

Oplossingen voor matchingsdruk

Voorop staat dat het de vrije keuze van onderzoekers en van universiteiten is om te bepalen of zij willen meedoen aan aanvragen bij NWO of elders, wetende dat daarbij een verplichting tot matching bestaat. Het is aan universiteiten om te sturen op een evenwicht in financiële stromen en voldoende ruimte te behouden voor vrij en ongebonden langetermijnonderzoek. Dit neemt niet weg dat, door diverse organisaties, erop is gewezen dat de ruimte voor ongebonden onderzoek steeds meer onder druk komt te staan: vorig jaar de KNAW en onlangs door de kenniscoalitie bij de presentatie van de uitwerking van de Nationale Wetenschapsagenda en de Investeringsportfolio in de Eerste Kamer.3

Het kabinet heeft reeds actie ondernomen om aan de belasting van matching tegemoet te komen. Met ingang van 2015 is structureel € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor Nederlandse publieke kennisinstellingen en hun onderzoekers die een Europese subsidie ontvangen in het kader van Horizon 2020.4 Het doel hierbij is om niet alleen tegemoet te komen aan de matchingsverplichting, maar ook om een prikkel te ontwikkelen voor onderzoeksdeelname in Europa. Deze middelen vergroten de financiële ruimte bij de universiteiten, waardoor er meer ruimte ontstaat voor vrij en ongebonden onderzoek.

Uit de analyse van het eerder genoemde IBO Wetenschapsbeleid, komt naar voren dat de combinatie van autonomie via bekostiging van de eerste geldstroom en de verdeling in competitie via de tweede geldstroom een sterkte van het Nederlandse stelsel is en dat de verhouding tussen beide geldstromen niet moet worden aangepast. Een voorstel om een hogere uitkering te honoreren per ingediend voorstel in de tweede geldstroom of het verkleinen van deze geldstroom ten voordeel van de eerste geldstroom, maakt dat minder projecten gehonoreerd kunnen worden, met als gevolg nog lagere honoreringspercentages. Ook kan het de kwaliteitsimpuls, die door de competitie is ontstaan, verminderen.

Voor de zomer heeft de ambtelijke Studiegroep Duurzame Groei haar rapport over het versterken van het verdienvermogen ten behoeve van werkgelegenheid en duurzame welvaartsgroei, naar de TK gestuurd.5 Bij dit rapport is een rapport gevoegd van de ambtelijke werkgroep Wetenschap, Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie.

De werkgroep Wetenschap, Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie merkt op dat een verhoging van de eerste geldstroom aan universiteiten meer ruimte geeft voor nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek dat aan de basis kan staan van onverwachte doorbraken en zo kan bijdragen aan innovatie en het verdienvermogen voor de lange termijn.

Via een verhoging van de tweede geldstroom kan volgens de werkgroep de matchingsdruk bij deelname aan NWO-programma’s worden verminderd. De uitwerking die hierbij is gegeven, is dat met een ophoging van de tweede geldstroom er een hogere vergoeding per project kan worden gegeven zonder dat dit ten koste gaat van de honoreringspercentages. Een hogere vergoeding vanuit de tweede geldstroom geeft daarnaast ook meer ruimte in de eerste geldstroom voor langetermijnonderzoek of nieuwe gedurfde projecten.

Om de matchingsdruk bij de deelname aan Europese onderzoeksprogramma’s te verlagen, geeft de werkgroep als oplossing dat het budget voor de stimulering van de deelname aan Horizon 2020 wordt verdubbeld van jaarlijks € 50 miljoen naar € 100 miljoen. De huidige tegemoetkoming van 9 procent van de (in)directe kosten van Europese subsidies kan dan omhoog naar 18 procent. Dit zijn opties die ter overweging zijn gegeven voor een nieuw kabinet. Zoals in de aanbiedingsbrief bij het rapport van de Studiegroep Duurzame Groei is aangegeven, neemt het huidige kabinet hierover geen nader standpunt in, dit is aan een volgend kabinet.

Mede namens de Staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Motie Jasper van Dijk en Mei Li Vos, Kamerstuk 33 009, nr. 20

X Noot
2

Ambtelijke Commissie Heroverweging (2014) «IBO Wetenschappelijk onderzoek». Ministerie van Financiën

X Noot
3

KNAW (2015), Ruimte voor ongebonden onderzoek. Signalen uit de Nederlandse wetenschap. Amsterdam, KNAW.

X Noot
4

Regeling «Stimulering Europees Onderzoek»

X Noot
5

Studiegroep Duurzame groei (2016). «Rapport werkgroep wetenschap, onderzoek ontwikkeling en innovatie», bijlage bij Kamerstuk 34 300, nr. 76

Naar boven