31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 403 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 september 2014

Met deze brief geef ik uitvoering aan de motie van het lid Van Meenen (Kamerstuk 31 288, nr. 334). In deze motie wordt de regering verzocht om voor de opleidingen die deelnemen aan het experiment met een bindend studieadvies in latere jaren inzichtelijk te maken welke kwaliteitsverbeteringen voor onderwijs en begeleiding zij hebben doorgevoerd om zich voor dit experiment te kwalificeren.

Hierna en in de bijlage1 bij deze brief behandel ik de instellingen die per studiejaar 2013–2014 met een of meer opleidingen aan het experiment zijn begonnen.

Deelnemers aan het BSA-experiment

Instellingen die met bepaalde opleidingen aan het experiment «uitbreiding bindend studieadvies» wilden deelnemen, konden hiermee op twee momenten starten: met ingang van het studiejaar 2013–2014 en met ingang van het studiejaar 2014–2015. Na deze twee momenten konden geen nieuwe opleidingen meer met het experiment starten.

In mijn brief van 21 juni 2013 (Kamerstuk 31 288, nr. 345) heb ik u laten weten welke hoger onderwijsinstellingen per studiejaar 2013–2014 aan het BSA-experiment wilden deelnemen, met welke opleidingen en op welke wijze zij dat wilden doen.

Ik heb toen aangegeven dat ik voor deelname aan het experiment met ingang van het cohort 2013–2014 van de volgende instellingen plannen heb ontvangen:

  • 1) Universiteit van Amsterdam/Vrije Universiteit Amsterdam. Deze universiteiten nemen deel met de opleiding «Liberal Arts and Sciences», die wordt verzorgd aan het Amsterdam University College (AUC), met een BSA in jaar 2. Nominaal studeren is de norm. De studienorm voor jaar 2 is, net als in het eerste jaar, het behalen van 60 studiepunten, te weten 30 studiepunten in elk van de twee semesters. Aan het einde van het tweede jaar moet de student 120 punten hebben behaald. Wanneer een student hieraan niet voldoet, volgt een bindende afwijzing. In het cohort 2013–2014 vallen 300 studenten binnen het experiment.

  • 2) Gerrit Rietveld Academie (GRA). Deze academie neemt deel met de twee bacheloropleidingen «Autonoom Beeldende Kunst» en «Vormgeving» met een BSA in jaar 2. Met elke student wordt een overeenkomst gesloten met betrekking tot de te behalen studieresultaten. Wanneer de student hieraan niet voldoet, volgt een bindende afwijzing. In het cohort 2013–2014 vallen 120 studenten binnen het experiment.

  • 3) Universiteit Leiden (UL). Deze universiteit neemt instellingsbreed deel (met uitzondering van de opleidingen die alleen door Universiteit Leiden worden verzorgd, de zogenaamde unica) met in totaal 39 opleidingen met een BSA-norm van 45 studiepunten in jaar 2, waarbij studenten aan het eind van het tweede jaar van inschrijving minimaal 90 studiepunten moeten hebben behaald en de propedeutische fase hebben afgerond. Wanneer een student hieraan niet voldoet, volgt een bindende afwijzing. In het cohort 2013–2014 vallen 4.333 studenten binnen het experiment.

  • 4) Technische Universiteit Delft (TUD). Deze universiteit gaf aanvankelijk aan te willen deelnemen met de twee opleidingen «Life Science and Technology» en »Molecular Science and Technology» met een BSA-norm van 45 studiepunten in jaar 2, waarbij studenten aan het eind van het tweede jaar van inschrijving minimaal 90 studiepunten moesten hebben behaald en de propedeutische fase hebben afgerond. Wanneer een student hieraan niet zou voldoen, zou een bindende afwijzing volgen. Daarbij ging het om twee opleidingen die de TUD als joint degree opleiding samen met Universiteit Leiden aanbiedt.

De TUD heeft nadien besloten alsnog niet deel te nemen aan het BSA-experiment. Door dit besluit vallen ook aan Universiteit Leiden deze twee joint degree opleidingen niet onder de werking van het experiment.

De tweede en laatste mogelijkheid voor instellingen om plannen voor deelname aan het BSA-experiment in te dienen was 1 april 2014. Tot deze deadline konden plannen worden ingestuurd voor deelname aan het experiment met ingang van collegejaar/studiejaar 2014–2015. Ik heb alleen van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) een inzending voor deelname per 2014–2015 ontvangen.

Deze hogeschool zal experimenteren met een BSA in het tweede jaar bij de opleiding «Sport, Management en Ondernemen» (SM&O). Naar verwachting vallen in cohort 2014–2015 240 studenten onder het experiment.

Aantal studenten dat onder de werking van het experiment valt

Op 16 april heeft uw Kamer een motie van het lid Mohandis (Kamerstuk 31 288, nr. 336) aangenomen die de regering verzoekt het aantal bij het experiment betrokken studenten van de deelnemende instellingen te maximeren tot 10% van de totale studentenpopulatie in Nederland, wat neerkomt op circa 66.000 studenten (peildatum 1 oktober 2012). Tijdens het VAO Uitbreiding bindend studieadvies op 9 april 2013 heb ik uw Kamer toegezegd het aantal deelnemende studenten in lijn met deze motie te beperken tot 10% van de totale studentenpopulatie.

Voor het cohort dat start in 2013–2014 gaat het (nu de twee joint degree opleidingen van TU Delft/UL niet meer deelnemen) om in totaal 4.753 studenten (wo: 4.633; hbo: 120) die onder het experiment zullen vallen. Rekening houdend met de «stapeling» van deze aantallen voor de volledige duur dat dit cohort de opleiding volgt (drie jaren voor een wo-bachelor en vier jaar voor een hbo-bachelor) en met de nieuwe instroom gedurende de daaropvolgende jaren, zullen voor de duur van het experiment (het experiment eindigt op 31 augustus 2019) naar verwachting in totaal ruim 14.000 studenten onder het experiment vallen.

Voor het cohort dat start in 2014–2015 (alleen de SM&O opleiding van HvA) gaat het om 240 studenten. Rekening houdend met de «stapeling» van dit aantal voor de volledige duur dat dit cohort de opleiding volgt (vier jaar) en met de nieuwe instroom gedurende de daaropvolgende jaren, zullen voor de duur van het experiment naar verwachting in totaal ongeveer 1.000 studenten onder het experiment vallen.

Het totaal aantal studenten dat voor de duur van het experiment onder de werking ervan zal vallen komt daarmee op ruim 15.000.

Hierbij is geen rekening gehouden met een zeker uitvalspercentage na jaar 1 (of volgende jaren), noch met eventuele fluctuaties bij de deelnemende opleidingen in de instroomaantallen in jaar 1.

Het bovengenoemde aantal van ruim 15.000 studenten dat onder de werking van het experiment zal vallen, ligt met circa 2,3% van de totale studentenpopulatie in Nederland ver onder het door uw Kamer gestelde maximum aantal van 10% (i.c. 66.000) dat bij het experiment betrokken mag zijn.

Kwaliteit en begeleiding bij de deelnemende instellingen/opleidingen

Instellingen die deelnemen aan het experiment zijn verplicht zodanige voorzieningen te hebben, dat daardoor de studievoortgang bij de aangewezen opleidingen wordt bevorderd en ze zijn verplicht zodanige studienormen te hanteren dat deze zich in redelijkheid verhouden tot de aard van de opleiding en het aanwezige voorzieningenniveau. Onder deze voorzieningen wordt in elk geval verstaan:

  • een passende onderwijsintensiteit en een intensieve studiebegeleiding;

  • docenten van hoge kwaliteit; en

  • begeleiding door het instellingsbestuur bij herplaatsing van geheel of gedeeltelijk afgewezen studenten.

Aanvullend op de plannen die de deelnemende instellingen voor aanvang van het experiment hebben ingediend, hebben zij mij recent informatie verstrekt over de huidige stand van zaken van het experiment in hun instelling. In hoofdlijnen levert dit het volgende beeld op.

De instellingen geven aan een passende onderwijsintensiteit en intensieve studiebegeleiding invulling door een aantal contacturen voor de studenten te garanderen die deels vakinhoudelijk zijn en deels voor studiebegeleiding. Zo zet AUC in op 13 contacturen per week, de GRA maakt met elke student jaarlijks individuele afspraken over het onderwijsprogramma en de begeleiding. De UL vraagt elke student om zelf jaarlijks met een studieplan te komen en geeft de student begeleiding door een persoonlijke tutor. Daarnaast heeft de UL het toetsbeleid aangepast door meer deeltoetsen in te voeren.

Voor het realiseren van een hoge kwaliteit van de docenten worden docenten bij elk van de instellingen gestimuleerd om zich verder te bekwamen in het geven van onderwijs en om opleidingen te volgen gericht op het verwerven van nieuwe of aanvullende didactische vaardigheden. De uitkomsten van (student)evaluaties spelen een belangrijke rol in het bewaken van de onderwijskwaliteit. Bij de UL is de kwaliteit van het onderwijs ook onderwerp van het jaarlijkse Resultaat & Ontwikkelingsgesprek dat met docenten wordt gevoerd. AUC zet verder in op een hoog opleidingsniveau van de docenten (85% heeft PhD). De GRA waarborgt de docentkwaliteit onder meer door het onderwijs te laten verzorgen door zowel praktijkdocenten met een eigen kunstenaarspraktijk als door theoriedocenten.

Begeleiding door het instellingsbestuur bij herplaatsing van geheel of gedeeltelijk afgewezen studenten wordt door elk van de instellingen ingevuld door in persoonlijke gesprekken met de student aan de orde te stellen welke vervolgmogelijkheden de student heeft en wat de student zelf wil. De GRA begeleidt studenten desgewenst bij het aanmelden voor een andere kunstopleiding. UL houdt een exitgesprek en bespreekt mogelijkheden voor het volgen van een andere opleiding binnen of buiten de UL. AUC houdt ook een exitgesprek met de student.

In de bijlage bij deze brief treft u per deelnemende instelling een uitgebreid overzicht aan van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de noodzakelijke voorzieningen.

De deelnemende instellingen rapporteren mij jaarlijks over de resultaten van de uitvoering van het experiment. Die rapportages gaan onder meer over de mate waarin de voor het experiment vereiste voorzieningen aanwezig zijn en, indien nog niet op eindniveau, verbeterd zijn. Daarbij verzamelen de instellingen gedurende het experiment gegevens over deze voorzieningen die ook voor de eindevaluatie van het experiment gebruikt zullen worden. Tussentijds kan ik zo nodig altijd extra informatie bij de instellingen opvragen. Ik ben voortdurend in gesprek met de deelnemende instellingen over de uitvoering van het experiment en over de verkregen inzichten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven