31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 362 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 januari 2014

1. Aanleiding en context

Digitalisering van het hoger onderwijs is geen nieuw fenomeen. Het vindt al langer plaats. Zo hebben nagenoeg alle instellingen voorzieningen als elektronische leeromgevingen, bieden zij roosters digitaal aan en maken zij in meerdere of mindere mate gebruik van online leermateriaal en videocolleges. De recente ontwikkelingen in het online aanbieden van hoger onderwijs hebben wereldwijd veel aandacht getrokken van de media, politiek en overheden. Massive Open Online Courses (MOOC’s) zijn hiervan het duidelijkste voorbeeld.

In het afgelopen decennium zijn we getuige geweest van een aantal belangrijke ontwikkelingen die het begrip «open onderwijs» hebben verbreed en vernieuwd. Traditioneel was dit het terrein van de open universiteiten. In 2001 heeft MIT (Massachusetts Institute of Technology) daar met de lancering van zijn OpenCourseWare programma een digitaal gekleurde invulling aan gegeven. In 2002 introduceert UNESCO in het verlengde hiervan de term Open Educational Resources (OER). In 2008 start, als een onafhankelijke niet op winst gerichte organisatie, het OpenCourseWare Consortium, waarin meer dan 250 universiteiten zich verenigd hebben om open onderwijs wereldwijd te bevorderen. Daarmee is een wereldwijde beweging geboren rond digitale openheid.1 Sir John Daniel (voormalig Vice-chancellor van de Britse Open Universiteit), plaatst de MOOC’s in de bredere context van het open aanbieden van onderwijs door de jaren heen.2 Hierin hebben de open universiteiten in verschillende landen een sterke traditie opgebouwd. In dat open onderwijs kunnen verschillende vormen van openheid onderscheiden worden:

  • open toegankelijk (geen ingangseisen);

  • open in tempo (geen beperkte cursusperiode);

  • open in plaats (geen verplichting ergens fysiek aanwezig te zijn);

  • open in tijd (geen vaste begindatum, geen cohorten);

  • open in programma (keuze voor een heel curriculum of losse cursussen);

  • open beschikbaar (gratis);

  • open voor bewerkingen (vrijheid om leermateriaal te hergebruiken, te mixen met andere materialen, te bewerken en verder te verspreiden onder zekere voorwaarden).

De eerste vijf zijn de «klassieke» vormen van openheid, kenmerkend voor het onderwijs van (bijvoorbeeld Nederlandse en Britse) open universiteiten en van particuliere onderwijsaanbieders. De laatste twee vormen van openheid zijn ontstaan vanuit de open-onderwijs-beweging. Open Educational Resources (OER) zijn leermaterialen die (per definitie) aan beide laatste vormen van openheid voldoen. Nederland heeft de eerste OER-projecten zien ontstaan in 2006 bij de Open Universiteit en in 2007 bij de TU Delft. Daarnaast heeft Nederland in 2012 ingestemd met de UNESCO OER-declaration.

Massive open online courses (MOOC’s) zijn een soort zijtak van de OER-beweging. De term is ontstaan in 2008, maar de doorslaggevende start was in 2011. MOOC’s hebben een enorme impuls gegeven aan het denken over en de ontwikkeling van open en online hoger onderwijs. Een MOOC is een complete online cursus, met cursusmateriaal, een docent die uitleg en begeleiding geeft, huiswerkopgaven, feedback op ingeleverd huiswerk, een platform waarin deelnemers met elkaar in discussie kunnen gaan en een afsluitend examen met de optie van een bewijs van deelname of een certificaat dat het examen met goed gevolg is afgelegd, de laatste meestal tegen (geringe) kosten.

De ontwikkeling van MOOC’s verloopt stormachtig. Onderstaande tabel laat het aantal aangeboden cursussen en het aantal cursusdeelnemers zien. De drie leidende MOOC-platforms wereldwijd zijn momenteel Coursera (een op winstgerichte private onderneming, gestart met durfkapitaal, door hoogleraren van Stanford), Udacity (idem) en edX (een niet op winst gericht initiatief van MIT en Harvard). In tegenstelling tot Udacity, dat uitsluitend zelf MOOC’s aanbiedt, bieden Coursera en edX een wereldwijd platform voor alle aangesloten instellingen. De platforms zorgen voor de techniek, de instellingen voor de onderwijsinhoud en de docenten die het onderwijs verzorgen.

Deelnemers aan MOOC’s komen uit vrijwel alle landen ter wereld. Met de inbedding in het reguliere hoger onderwijs wordt druk geëxperimenteerd. In de VS heeft Georgia Tech University, een gerenommeerde traditioneel campusgerichte technische universiteit, de ambitie om haar op een graad gerichte onderwijsaanbod online te gaan aanbieden. Daarnaast zijn er verschillende instellingen die voornemens zijn om delen van het MOOC-aanbod van andere instellingen in hun curriculum op te nemen en experimenteren vrijwel alle MOOC-aanbieders met vormen waarmee zij hun MOOC-aanbod een plek kunnen geven in het reguliere onderwijs. Tevens zijn er initiatieven om niet alleen losse vakken, maar ook een meer geïntegreerd cursusaanbod open online aan te bieden.

De drie leidende MOOC-platforms in getallen
 

Aantal universiteiten

Aantal cursussen

Aantal ingeschreven studenten

Coursera

107

554

5.746.421

Edx

30

105

1 à 2.000.000

Udacity

33

ca. 1.000.000

Bron: websites en diverse publicaties, stand per 16 december 2013

Omdat de ontwikkeling zo recent is en we aan het begin staan van een nieuwe ontwikkeling, is het niet eenvoudig de impact ervan op het hoger onderwijsstelsel te beoordelen. Enerzijds worden MOOC’s gezien als een innovatie die het hele hoger onderwijs grondig van aangezicht kan doen veranderen (een disruptive innovation in de vaak geciteerde woorden van Clayton M. Christensen, een Harvard Business School hoogleraar gespecialiseerd in innovatie in bedrijven). Dit wordt onder meer toegeschreven aan het feit dat snel internet nu nagenoeg wereldwijd beschikbaar is, de toegankelijkheid van de technologie flink is toegenomen (o.a. tablets), er nieuwe business-modellen ontstaan en omdat topuniversiteiten massaal in de ontwikkeling zijn gestapt.

Anderzijds is het MOOC-aanbod nog zeer beperkt, als het wordt afgezet tegen het reguliere cursusaanbod van hogeronderwijsinstellingen, is er nog weinig evidentie rond de pedagogische kwaliteit en is nog onhelder hoe een duurzaam verdienmodel te borgen is. Zo heeft Udacity recent aangekondigd de aandacht te verschuiven van open en online hoger onderwijs naar de markt voor betaalde bedrijfstrainingen, een vanuit het perspectief van leven lang leren interessante ontwikkeling.

Mijn verwachting ten aanzien van de open en online ontwikkeling is dat deze niet in de plaats van het huidige hoger onderwijsaanbod komt, maar een plek in aanvulling op het huidige aanbod verwerft. Direct contact tussen docent en student en binding van student en docent met de onderwijsinstelling zal altijd noodzakelijk blijven. Dat was al zo in de tijd van Erasmus en is nu nog evenzeer van belang. Wel biedt de inzet van nieuwe technologieën nieuwe mogelijkheden voor de vormgeving van de contacten tussen docenten en studenten. Waar in de tijden na Erasmus de techniek (boekdrukkunst bijv.) een ontwikkeling mogelijk maakte van kleine studiegemeenschappen naar grootschaliger hoorcolleges, maakt de huidige techniek het mogelijk weer over te gaan naar kleinschaliger vormen van onderwijs, bijvoorbeeld door middel van de flipped classroom, waar ik verderop op inga.

De hogeronderwijsinstellingen bieden momenteel veel meer dan een verzameling cursussen, namelijk een volledig en coherent curriculum, projecten, practica en stages, een sociale context, inbedding in (praktijk)onderzoek en een eigen leerervaring in onderzoek met opdrachten en scripties. De inzet van open en online onderwijs maakt een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en van het onderwijsmateriaal mogelijk.

Het is van belang om onderscheid te maken tussen open onderwijs, dat niet per se volledig online beschikbaar hoeft te zijn, en online onderwijs, dat niet per se in alle opzichten open hoeft te zijn. MOOC’s bijvoorbeeld zijn maar in beperkte zin «open»: ze zijn gratis en voor iedereen toegankelijk, maar niet vrij in tijd en tempo en maken veelal niet gebruik van open onderwijsmateriaal. In deze brief gaat het met name over online onderwijs dat ook – maar beperkt – open is. Centraal staat hoe de geschetste ontwikkeling zich verhoudt tot ons toekomstbeeld van het hoger onderwijs. Kernvraag is hoe open en online hoger onderwijs kan bijdragen aan kwaliteit in verscheidenheid. Deze notitie zoomt eerst in op het toekomstbeeld en schetst vervolgens waar we nu staan. Daarna wordt beschreven wat ons staat te doen om de stap van nu naar het toekomstbeeld te zetten en welke vragen de komende periode moeten worden beantwoord in het licht van de strategische agenda 2015.

2. Open en online hoger onderwijs als katalysator van kwaliteit in verscheidenheid

De strategische agenda voor het hoger onderwijs «Kwaliteit in verscheidenheid» schetst een toekomstbeeld voor het hoger onderwijs in 2025. Centraal staat een uitdagend studieklimaat, waarin de lat hoog ligt en kwaliteitsborging hoog in het vaandel staat. Studenten krijgen inspirerend onderwijs en worden aangespoord om hard te studeren. Onderwijsinstellingen profileren zich nadrukkelijk en zorgen voor een learning community met intensief contact tussen studenten, docenten en onderzoekers. Kwaliteit komt tot stand in verscheidenheid.

Ik plaats de mogelijkheden die open en online hoger onderwijs biedt in dit perspectief. In het toekomstbeeld maken hogeronderwijsinstellingen maximaal gebruik van deze mogelijkheden. Vooral ook omdat studenten in toenemende mate de wereld om zich heen benaderen via digitale media, of dat nu de sociale media zijn, het zoeken naar informatie via internet of het gebruik van app’s op smartphone of tablet.

Open en online hoger onderwijs is in het geschetste toekomstbeeld het visitekaartje van onze instellingen. Aankomende studenten benutten in de toekomst het online aanbod meer en meer om hun studiekeuze te maken. Instellingen zullen met hun interactieve en didactisch rijke topcursussen en -opleidingen online tien- of honderdduizenden studenten trekken van over de hele wereld. Dit verrijkt het onderwijs, stimuleert het onderzoek en trekt talent naar Nederland. De traditionele campus blijft bestaan, maar de ontwikkeling naar open en online onderwijs zal de fysieke inrichting daarvan en de benodigde technische infrastructuur beïnvloeden. Profilering en kleinschaligheid binnen een learning community krijgen vorm, instellingen richten zich op hun kernkwaliteit. De beste docenten wereldwijd of juist nationaal krijgen een plek in het (digitale) curriculum, het traditionele boek wordt aangevuld met of vervangen door open digitale leermiddelen of soms ook door een MOOC. Docenten zullen voor meer interactie en binding zorgen in een kleinschalige setting en voor inbedding van de stof in onze lokale en nationale vraagstukken. Studenten zullen een meer gepersonaliseerd leeraanbod krijgen, met voldoende flexibiliteit om kennis uit verschillende disciplines op te doen. Studenten worden nog meer uitgedaagd te investeren in hun eigen leertraject. Voor studenten die deficiënties moeten wegwerken en voor deeltijdstudenten zal het makkelijker zijn om de onderwijsloopbaan op flexibele wijze te vervolgen en een leven lang te blijven leren. Docenten zullen meer tot hun kerntaak van doceren kunnen komen. Zij zullen veel minder algemene kennis hoeven overdragen, die is dan immers digitaal altijd en overal beschikbaar, en meer tijd kunnen besteden aan verdieping, vragen beantwoorden en studenten uitdagen.

Internationalisering krijgt een impuls, omdat uitwisseling van kennis en vaardigheden ook kan plaatsvinden zonder te moeten verhuizen om in een ander land te studeren. Daarnaast biedt open en online onderwijs veel mogelijkheden om buitenlandse studenten te ondersteunen bij het verwerven van de taalvaardigheid die nodig is om hier effectief te studeren. Belemmeringen in de relevante wet- en regelgeving zijn weggenomen. De waarde van een diploma staat onverminderd overeind. Daartoe blijft de kwaliteit van het onderwijs geborgd, door een onafhankelijke en stevige beoordeling aan de eindstreep en een accreditatieproces dat recht doet aan de toename van het aantal mogelijkheden om die eindstreep te halen. Kwaliteitszorgorganisaties werken daarbij internationaal nauw samen op verschillende aspecten van kwaliteitszorg, zoals assessments en examinering en de relatie tussen de inrichting van het online en het fysieke onderwijs3.

De inzet van open en online hoger onderwijs is geen eenheidsworst. Het wetenschappelijk onderwijs concurreert, vooral door het wetenschappelijk onderzoek, van oudsher in sterke mate mondiaal. Het hoger beroepsonderwijs, dat zich de laatste jaren in toenemende mate eveneens internationaal neerzet en verbinding zoekt met buitenlandse hogeronderwijsinstellingen, zal daarnaast behoefte blijven houden aan onderwijsaanbod dat ingebed is in een nationale en regionale kenniseconomie en arbeidsmarkt. Deelnemers aan post-initieel onderwijs kennen een grotere diversiteit en hebben doorgaans, bijvoorbeeld door hun werk, minder flexibiliteit dan studenten die initieel onderwijs volgen. En het ene vakgebied leent zich simpelweg beter voor online onderwijs dan het andere. Maar iedere hogeronderwijsinstelling heeft zich in dit toekomstbeeld de vraag gesteld welke meerwaarde open en online onderwijs voor hun instelling biedt. Dat stimuleert kwaliteit, in verscheidenheid.

3. Waar staan we als Nederland?

Het Nederlandse hoger onderwijs staat er goed voor. Onze hogeronderwijsinstellingen bezetten een prominente positie op internationale ranglijsten en werken actief aan de totstandkoming van ons streefbeeld voor het hoger onderwijs in 2025. De ontwikkeling en benutting van digitalisering en open en online hoger onderwijs kent een lange historie. Zo zet de Open Universiteit (OU) al sinds jaar en dag in op open en flexibel onderwijs; waar dit vroeger nog met de post ging, wordt nu veel leermateriaal online aangeboden en verstuurd. Ook veel private aanbieders van hoger onderwijs spelen van oudsher een belangrijke rol in afstandsonderwijs en hebben de ontwikkeling van schriftelijk naar online afstandsonderwijs doorgemaakt. De OU speelt een leidende rol in Europese activiteiten op dit gebied en meer specifiek in Open Educational Resources en MOOC’s (zoals met het eerste pan-Europese MOOC-initiatief OpenupEd). De technische infrastructuur van het Nederlandse hoger onderwijs is mede door de jarenlange samenwerking in SURF-verband «state of the art».

Vrijwel alle Nederlandse hogeronderwijsinstellingen en de universitaire medische centra denken niet alleen actief na over de vraag welke rol open en online hoger onderwijs in de toekomst van hun instelling kan spelen en wat dit voor gevolgen kan hebben bijvoorbeeld op het vlak van huisvesting. Zij hebben, onder meer omdat ook studenten daarom vragen, inmiddels ook de nodige activiteiten op dat gebied ontplooid. Steeds meer universiteiten en hogescholen nemen videocolleges op, delen leermaterialen via iTunesU en werken met open courseware. Een aantal universiteiten biedt actief MOOC’s aan of heeft plannen daartoe. Ter illustratie: de Open Universiteit biedt zoals gezegd al enige tijd open en online onderwijs aan via haar platform OpenU en het Europese platform. De Technische Universiteit Delft, de afgelopen jaren voorzitter van het wereldwijde Open Courseware Consortium en al langer actief met online onderwijs, biedt MOOC’s over watermanagement en zonne-energie op het platform van EdX aan. Volgend jaar start de TU Delft een aantal nieuwe MOOC’s. De Universiteit Leiden is op het platform van Coursera een MOOC Europees recht en een MOOC over terrorisme gestart. Daarnaast incorporeert de Universiteit Leiden een MOOC van Vanderbildt University in het curriculum. De Universiteit van Amsterdam is een MOOC gestart, de Universiteit Maastricht, de Technische Universiteit Eindhoven en de Wageningen Universiteit hebben plannen daartoe. Daarnaast biedt de Universiteit van Nederland sinds kort inleidende videocolleges van Nederlandse topdocenten online aan.

Universiteiten in Nederland die MOOC’s aanbieden
 

Platform

Lopende MOOC’s

Studenten

MOOC’s in voorbereiding

Universiteit Amsterdam

Coursera

1

5.000

TU Delft

edX

2

54.000, 27.000

3

Universiteit Leiden

Coursera

2

43.000, 26.000

6

Universiteit Utrecht

Elevate

15

n.b.

n.b.

Universiteit Maastricht

1

Technische Universiteit Eindhoven

Coursera

1

3

Wageningen University and research Centre

n.b.

2–3

Open Universiteit

OpenupEd

n.b.

n.b.

n.b.

Bron: opgave SURF per 16 december 2013

Hogescholen bewegen zich vooralsnog op een ander deel van het open en online onderwijsspectrum. Ze zetten open en online onderwijs bijvoorbeeld in om studenten deficiënties weg te laten werken, of om interactieve terugkoppeling mogelijk te maken. Ook hebben diverse hogescholen internationale samenwerkingsverbanden waarbij (een deel van) een cursus online wordt aangeboden aan eigen en internationale studenten (onder meer Hanzehogeschool Groningen, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Utrecht). Te denken valt ook aan het verzorgen van delen van het onderwijs voor buitenlandse studenten, al dan niet in combinatie met de Kenniskringen rondom lectoraten. Daarnaast werken hogescholen – als uitwerking van de aanbevelingen van de commissie Bruijn – aan het ontwerpen van gemeenschappelijk toetsaanbod of het verrijken van het curriculumaanbod, bijvoorbeeld bij de laboratoriumopleidingen en de HBO-verpleegkunde opleidingen.

Of het hier geschetste verschil in oriëntatie op open en online onderwijs in het wo en het hbo van tijdelijke aard is of niet is niet te zeggen. Zoals ik hierboven al heb aangegeven verlopen de ontwikkelingen op dit gebied snel en zijn de instellingen zich in hoog tempo aan het oriënteren op hun positie daarin.

4. Welke stappen moeten worden gezet op weg naar het perspectief?

De stap van onze goede uitgangspositie naar het geschetste toekomstperspectief vergt een open houding richting de ontwikkelingen in het open en online hoger onderwijs. De Europese Commissie zet hier in haar mededeling rond «Opening up Education» nadrukkelijk op in. Ik ondersteun deze mededeling en wil me daarvoor in Europees verband inzetten. Daarbij zoek ik actief de samenwerking met mijn collega’s op. Verschillende landen oriënteren zich op de betekenis van de ontwikkeling van open en online hoger onderwijs voor de kwaliteit van de onderwijspraktijk en het hogeronderwijsstelsel van de toekomst. Het meest uitgesproken is het Sloveense initiatief OpeningUpSlovenia dat bij de bespreking van «Opening up Education» in de Councilmeeting van 25 november jl. werd ingebracht. Verder heeft Noorwegen onlangs een commissie geïnstalleerd, heeft het Verenigd Koninkrijk kortgeleden een studie uitgebracht4, is Frankrijk gestart met een nationaal MOOC’s platform op basis van het edX-platform5 en beoogt mijn Vlaamse collega in 2014 een beleidsbrief over dit thema uit te brengen. Ik ben ervan overtuigd dat een open dialoog over dit thema bijdraagt aan goed beleid en betekenisvolle internationale samenwerking.

Openheid is ook een centraal uitgangspunt van het in paragraaf 1 beschreven Open Courseware Consortium, dat wereldwijd het delen van open onderwijsmateriaal nastreeft. Dit sluit naadloos aan op een filosofie waarbij met publieke middelen ontwikkelde kennis en onderzoeksresultaten openbaar zou moeten worden ontsloten, zoals ook de staatsecretaris in zijn Kamerbrief6 over Open Access van publicaties betoogde. Ik juich het dan ook toe dat Nederlandse instellingen zich hierbij aansluiten en zich hiermee internationaal profileren.

De ontwikkelingen rond open en online onderwijs gaan snel en hebben een brede scope. Ik ben ervan overtuigd dat iedere hogeronderwijsinstelling hiervan kan profiteren om de reputatie te versterken, maar vooral om het onderwijs te verbeteren. Bovendien kunnen door de vrije toegang tot de open beschikbare leermaterialen veel meer mensen bereikt worden, in de sfeer van informeel leren met allerlei mogelijke overgangen naar formeel onderwijs. De ontwikkeling is onontkoombaar, de potentie is groot. Mijn verwachting is dat alle hogeronderwijsinstellingen de mogelijkheden van open en online onderwijs op een eigen manier zullen benutten. Van massieve inzet op versterking van de internationale reputatie en het aantrekken van grote aantallen studenten die hun leven lang blijven leren, tot primaire inzet op het delen van studiemateriaal, een impuls aan het internationaliseringsbeleid of juist een focus op een vergroting van het studiesucces door studenten deficiënties online weg te laten werken en studenten efficiënt feedback te kunnen geven in het onderwijsproces. En dat is alleen maar goed. Iedere onderwijsinstelling heeft een eigen profiel. Welke inzet het beste daarop aansluit, zullen hogeronderwijsinstellingen alleen ervaren door zelf actief te experimenteren, de inzet te evalueren en daarvan te leren. Ik heb hiervoor al aangegeven dat ook de private aanbieders van hoger onderwijs actief zijn op dit gebied. Bekostigde en niet-bekostigde hogescholen zoeken elkaar daarbij steeds meer op om hun expertise te bundelen in het belang van de student. Ik juich dat toe.

Van andere markten waarin de technologische ontwikkelingen zich snel voltrekken, is bekend dat degenen die de eerste stappen zetten veelal een «first mover advantage» houden. Om ervoor te zorgen dat Nederlandse instellingen op erkende, profilerende terreinen leidend blijven op wereldschaal, is het zaak om mee te bewegen in de ontwikkeling van open en online onderwijsaanbod. Een aantal Nederlandse instellingen doet dat al. Dat is van belang voor onze kenniseconomie. Een bijkomend voordeel kan zijn dat Nederland onderwijs- en onderzoektalent weet aan te trekken en aan zich te binden. Daarnaast is open en online onderwijs vanwege zijn flexibiliteit een kansrijke route om een leven lang leren te faciliteren. Het is belangrijk dat het open online leeraanbod een prominentere plek krijgt in het totale aanbod. Het ligt voor de hand hierbij in het hbo de Centres of Expertise te betrekken en het bedrijfsleven een stem te geven bij het bepalen van de terreinen waarop de vraag naar de ontwikkeling van online aanbod het grootst is. Maar ook voor de terreinen van zorg en onderwijs zie ik grote mogelijkheden.

Het werken met open leermateriaal en het inzetten op een breed open en online onderwijsaanbod is een goede stap op weg naar het geschetste toekomstperspectief. Maar open en online hoger onderwijs is pas echt succesvol als het wordt vervlochten met het reguliere onderwijs. Daartoe is het noodzakelijk om de ervaringen met open en online onderwijs te evalueren en actief door te vertalen naar de onderwijspraktijk op de campus. Ervaringen van leidende topinstituten in de VS met de zogenaamde «flipped classroom», waarbij de MOOC dient om kennis over te dragen en in de colleges zelf veel ruimte is voor interactieve discussies of juist individueel handwerk om met verschillende technieken te experimenteren, zijn veelbelovend. Ook het werken met online laboratoria wekt verwachtingen. Hetzelfde geldt voor ervaringen uit het online onderwijs met directe feedback op basis van frequente online toetsen in het reguliere campusonderwijs.

Voor de doorvertaling naar de onderwijspraktijk zijn docenten cruciaal. Ik vind het belangrijk dat zij kennis hebben en krijgen van de mogelijkheden en leerervaringen die het open en online onderwijsaanbod biedt en hiervoor geënthousiasmeerd worden. Dit wordt door de Nederlandse hogeronderwijsinstellingen onderschreven. Zij hebben mij aangegeven dit te willen inbedden in het reguliere bijscholingsaanbod voor hun docenten («pdg», «bko» en «sko»). Zo hebben enkele hogescholen een stap gezet in de professionalisering van docenten op het gebied van algemene didactiek en digitale didactiek, door dit in te bedden in een breed professionaliseringsprogramma voor de docent (in het kader van het actieplan «Leerkracht»). Het benutten van de mogelijkheden die open en online onderwijs biedt, is niet alleen voor het hoger onderwijs relevant. Zoals de Europese Commissie in zijn mededeling aangeeft, geldt dit evenzeer voor de andere delen van de onderwijskolom. Ik wil daarom graag stimuleren dat open en online onderwijs wordt ingebed in de lerarenopleidingen en wil verkennen of open en online leeraanbod kan bijdragen aan de ontwikkeling van beginnende docenten.

Ten slotte: zoals we van docenten veel te verwachten hebben in de hier geschetste ontwikkelingen, geldt voor studenten dat hun wijze van deelname gaat veranderen. De studentenorganisaties tonen zich positief over de kansen die deze ontwikkeling biedt. De studenten van de toekomst nemen naar verwachting ook geen genoegen met een hogeronderwijsaanbod dat de mogelijkheden van open en online onderwijs niet benut. De studentenorganisaties benadrukken dat dit ook betekenis zal hebben voor de vereiste studiehouding van studenten. Een interactieve setting die past bij open en online onderwijs, waarin docenten en studenten elkaar uitdagen en inspireren, vergt niet alleen goed toegeruste docenten, maar ook goed voorbereide studenten.

5. Open en online onderwijs op weg naar de strategische agenda 2015

De centrale gedachte van deze brief is dat de ontwikkeling naar meer open en online onderwijs veelbelovend is op verschillende vlakken. Ik verwacht dat door actief over de volle breedte van het spectrum te experimenteren en die inzet te evalueren stap voor stap helder wordt hoe Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en studenten daar het beste van kunnen profiteren. Het is een enthousiasmerende en inspirerende ontwikkeling.

Ik wil die ontwikkeling stimuleren en faciliteren. Ik ben niet voornemens nieuwe wet- en regelgeving te introduceren. Mijn beeld is dat de huidige wet- en regelgeving en de doorvertaling daarvan in het accreditatie- en inspectieproces de eerstkomende jaren volstaat. Daarbij komt dat nieuwe wet- en regelgeving de geschetste dynamische ontwikkeling onbedoeld kan belemmeren. Ik sta open voor signalen over wet- en regelgeving die belemmerend werken en zal daarbij het advies van de Commissie Rinnooy Kan over flexibel hoger onderwijs voor werkenden betrekken. Ik wil nu al stilstaan bij contacturen en het vestigingsplaatsbeginsel. Ik begrijp dat de interpretatie van het begrip contacturen vragen oproept als online onderwijs een grote vlucht neemt. Ik constateer vooralsnog echter dat het totale online aanbod nog zeer beperkt is. In het licht van de binding van de student aan de instelling en het stimuleren van een uitdagend studieklimaat zie ik open en online onderwijs, zoals ik in paragraaf 1 al heb aangegeven, als een aanvulling op het onderwijs waarbij student en docent directe interactie in de collegezaal hebben. Ik verwacht dat onderdelen van de opleiding altijd daadwerkelijk in de plaats van vestiging zullen worden verzorgd en gevolgd en dat de prestatieafspraken die ik met de instellingen heb gemaakt over het aantal contacturen blijven staan.

Het vestigingsplaatsbeginsel roept eveneens de nodige vragen op. Als een instelling zelf afstandsonderwijs aanbiedt, wordt dit gezien als onderwijs dat verzorgd wordt vanuit de vestigingsplaats van de opleiding. Maakt een instelling gebruik van door andere instellingen aangeboden afstandsonderwijs, dan wordt dit gezien als een gedeelte van het onderwijs dat niet verzorgd wordt vanuit de vestigingsplaats van de opleiding. De huidige Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2012 geeft aan dat van een bacheloropleiding ten hoogste een derde deel van het curriculum (met uitzondering van de propedeutische fase en de afstudeerrichting) zonder een aanvraag vooraf buiten de vestigingsplaats mag worden verzorgd. Van een masteropleiding mogen eveneens ten hoogste 30 studiepunten (voor eenjarige masters) of een derde deel van het curriculum (voor de overige masters) zonder een aanvraag vooraf buiten de vestigingsplaats worden verzorgd. Voor situaties die hier niet aan voldoen dient vooraf toestemming te worden gevraagd. Studenten die dergelijk onderwijs volgen krijgen hier studiepunten voor. Dit biedt ruimte om afstandsleren als aanvulling op de traditionele onderwijsvormen te benutten in de opleiding.

De ontwikkeling naar meer open en online onderwijs wil ik ook financieel ondersteunen. Daarbij zet ik in op het stimuleren van 1) de internationale reputatie van het Nederlandse hoger onderwijs op een aantal profilerende terreinen via de ontwikkeling van MOOC’s, 2) samenwerking tussen Nederlandse hoger onderwijsinstellingen gericht op verbetering van het onderwijs met behulp van de inzet van open en online onderwijs over de volle breedte en 3) grondige evaluatie van de ervaring met open en online onderwijs in de Nederlandse context (met als voorwaarde dat de resultaten voor alle Nederlandse hogeronderwijsinstellingen vrij beschikbaar komen). Daartoe stel ik de komende jaren € 1 mln. per jaar beschikbaar. Bij de prioritering van de inzet van middelen zoek ik actief de verbinding met de grote maatschappelijke vraagstukken en reeds ingezet beleid op het terrein van de topsectoren, zorg en onderwijs. Daarbij wil ik in ieder geval de verbinding leggen met de ambities van dit kabinet op het terrein van een leven lang leren, de (bij)scholing van leraren en de creatieve industrie. In overleg met SURF werk ik de criteria voor de toekenning van deze stimuleringsmiddelen in de eerste helft van 2014 nader uit. Ik heb reeds aangekondigd de ontwikkeling van een open online cursus gericht op beheersing van de Nederlandse taal mogelijk te maken. Dit maakt het voor buitenlandse studenten makkelijker om Nederlands te leren en zich aan Nederland te binden. Daarmee geef ik concreet invulling aan een onderdeel van de actielijn «alles begint bij taal» uit het Actieplan Make it in The Netherlands.

Ik wil de ontwikkeling naar meer open en online onderwijs ook scherp blijven analyseren. Deze ontwikkeling roept fundamentele strategische vragen op, zowel voor instellingen als voor de overheid. Veel van deze vragen hangen samen met de impuls die open en online onderwijs kan geven aan het ontbundelen (unbundling) van hoger onderwijs. Dit komt in de kern neer op het apart en door verschillende partijen aanbieden van onderwijsdiensten: leermiddelen ontwikkelen en aanbieden, begeleiden en doceren, en toetsing en diplomering.7 Het is te vroeg om een aantal fundamentele vragen die hiermee samenhangen te kunnen beantwoorden. Daarvoor zijn de meest relevante ontwikkelingen nog te recent en de ervaringen te pril. Ik ben voornemens de ontwikkelingen nauwgezet te volgen en wil deze vragen nadrukkelijk meenemen in de voorbereiding op de volgende strategische agenda voor het hoger onderwijs, die in 2015 verschijnt.

6. Tot besluit

Open en online onderwijs staat in een al langere traditie. De recente ontwikkelingen zijn echter stormachtig. Experts geven vrijwel unaniem aan dat niemand echt weet waartoe ze uiteindelijk zullen leiden. Dat is overigens kenmerkend voor veel digitale ontwikkelingen in onze samenleving. Vrijwel niemand had tien jaar geleden van Facebook of LinkedIn gehoord en de eerste iPhone en iPad moesten toen nog verschijnen. Voor mij staat voorop dat de ontwikkeling kansrijk is. Voor onze reputatie, ons onderwijs en onze kennissamenleving. Het maakt een grotere variëteit in het onderwijsaanbod mogelijk en kan een betekenisvolle bijdrage leveren aan onze kenniseconomie. Het draagt bovendien bij aan de valorisatie van onze kennis, zowel binnen Nederland als daarbuiten.

Daarom ben ik verheugd dat de Nederlandse hogeronderwijsinstellingen zich actief oriënteren op hun inzet. Die inzet geeft kleur aan de profilering van instellingen en kan bijdragen aan de realisatie van de prestatieafspraken. Het benutten van de potentie van open en online hoger onderwijs bevordert het succes op talrijke beleidsthema’s, van een leven lang leren tot internationalisering en van studiekeuze tot studierendement. Ik wil deze ontwikkelingen stimuleren en nauwgezet volgen. Daarom neem ik samen met de VSNU, de Vereniging Hogescholen en SURF het initiatief tot de organisatie van een brede hogeronderwijsconferentie tijdens de internationale Open Education Week in maart 2014, die gaat over de betekenis van open en online leren en doceren voor de kwaliteit, verscheidenheid en internationalisering van het onderwijs. De betekenis van deze ontwikkeling voor onze hoger onderwijsambities zullen een belangrijk ingrediënt zijn voor de volgende strategische agenda voor het hoger onderwijs, die halverwege 2015 zal verschijnen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
2

Zie «Making Sense of MOOCs: Musings in a Maze of Myth, Paradox and Possibility» in Robert Schuwer, Ben Janssen en Willem van Valkenburg in het Trendrapport Open Educational Resources 2013 van de Special Interest Group Open Educational Resources van SURF.

X Noot
3

Stamenka Uvalić-Trumbić en sir John Daniel (eds) (Juni 2013) A Guide to Quality in Online Learning, Academic Partnerships, via http://www.icde.org/A+Guide+to+Quality+in+Online+Learning.b7C_wRbU2t.ips

X Noot
4

Department for Business Innovation and Skills (2013). The maturing of the MOOC. Literature review of massive open online courses and other forms of online distance learning. BIS Research paper number 130. September 2013.

X Noot
5

Nieuwsbericht edX (3 oktober 2013). EdX to Work with French Ministry of Higher Education to Create National Online Learning Portal. https://www.edx.org/alert/edx-work-french-ministry-higher/1179

X Noot
6

Brief aan Tweede Kamer (15 november 2013) Open Acces van publicaties, via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/11/15/kamerbrief-over-open-access-van-publicaties.html (Kamerstuk 31 288, nr. 354)

X Noot
7

Barber, M., Donnelly, K. Rizvi, S. (2013). An avalanche is coming, Higher education and the revolution ahead. IPPR, March 2013.

Naar boven