31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 318 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

In vervolg op mijn brief van 2 maart 2012 (Kamerstuk 31 288, nr. 258), informeer ik u hierbij over het resultaat van het onderzoek door Hogeschool Inholland naar de verhaalsmogelijkheden bij oud-bestuursleden in verband met aan hen verstrekte vergoedingen.

In mijn beleidsreactie van 10 juni 2011 (Kamerstuk 31 288, nr. 182) op het rapport «Belonen, Besturen en Toezicht» van 6 juni 2011 van de Inspectie van het Onderwijs heb ik mijn uitgangspunt voor terugvordering bij de oud-bestuursleden kenbaar gemaakt: de terugvordering moet een wettelijke basis hebben en er moet sprake zijn van individueel profijt.

Zoals ik u in mijn brief van 2 maart 2012 al heb gemeld, is er een verschil tussen de bestuursrechtelijke mogelijkheid die mij voor terugvordering bij Inholland openstond en de civielrechtelijke mogelijkheden van Inholland om bij

oud-bestuursleden terug te vorderen. Ik kan uitgaven terugvorderen zowel op de grond dat deze onrechtmatig zijn als op de grond dat deze ondoelmatig zijn. Het in mijn beleidsreactie genoemde bedrag van € 148 000,- (een niet ontvangen of verrekende volumekorting uit een gesloten raamcontract voor de inhuur van een organisatieadviesbureau) heb ik teruggevorderd op de eerste grond. De overige in mijn beleidsreactie genoemde bedragen (inclusief het aan de voormalig voorzitter van het College van Bestuur wegens het niet volledig in acht nemen van de opzegtermijn uitgekeerde bedrag van € 58 872,-) heb ik op de laatste grond teruggevorderd.

Terugvordering door middel van een civielrechtelijke actie is in het algemeen alleen mogelijk in geval van onrechtmatige uitgaven.

Mogelijkheid tot terugvordering van de in mijn beleidsreactie van 10 juni 2011 genoemde bedragen

Inholland heeft laten onderzoeken of er in verband met de in mijn beleidsreactie genoemde vergoedingen aan de oud-bestuursleden verhaal mogelijk is. Zij heeft mij bij brief van 25 oktober jl. haar eindconclusies gezonden. Van dit onderzoek was uitgesloten het door mij bij Inholland teruggevorderde bedrag van in totaal

€ 521 250 in verband met een mogelijk misgelopen kortingsbedrag en een niet ontvangen of verrekende volumekorting bij de inhuur van een organisatieadviesbureau. Hiervan hebben de oud-bestuursleden geen individueel profijt ondervonden.

Bij het onderzoek ter zake van de overige in mijn beleidsreactie genoemde uitgaven heeft Inholland zich niet beperkt tot onderzoek naar verhaalsmogelijkheden bij de oud-bestuurders, maar ook bij de oud-leden van de Raad van Toezicht.

De diepgaande juridische analyse van Inholland heeft tot de volgende conclusies geleid.

Aan alle bedragen liggen arbeids- of vaststellingsovereenkomsten ten grondslag. Inholland heeft vastgesteld dat de kans dat (loon)betalingen bij de oud-bestuursleden met succes zullen kunnen worden teruggevorderd op grond van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek nihil tot zeer gering, zeer gering of matig is.

Aansprakelijkstelling van oud-bestuursleden wegens door Inholland geleden schade is volgens haar niet mogelijk, omdat de oud-bestuurders de afspraken met de Raad van Toezicht niet in de uitoefening van hun taken als bestuurders hebben gemaakt.

Het is evenmin mogelijk om de geleden schade op de oud-leden van de Raad van Toezicht te verhalen, omdat in rechte niet kan worden staande gehouden dat enige toezichthouder heeft blijk gegeven van een onbehoorlijke taakvervulling.

Neveninkomsten voormalig collegevoorzitter

Zoals in mijn beleidsreactie aangekondigd, heeft Inholland bij de voormalig voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007 alsnog een opgave gevraagd van de totale inkomsten in de periode 2007–2010 om te bezien of sprake is geweest van neveninkomsten die op grond van de met hem gesloten vaststellingsovereenkomst aan Inholland zouden moeten worden afgedragen.

Deze informatie heeft hij aan Inholland verstrekt. Op basis hiervan heeft Inholland enerzijds geconstateerd dat een bedrag aan neveninkomsten van

€ 17 974,- bruto door de voormalig collegevoorzitter ten onrechte niet is gemeld en anderzijds dat een bedrag van € 1 410,- aan inkomsten teveel door de voormalig voorzitter aan Inholland is afgedragen. Over 2008 betrof het nettobedrag aan neveninkomsten € 2 184,-. De over 2009 en 2010 genoten netto-neveninkomsten overtreffen het totale percentage aan inkomsten dat volgens de vaststellingsovereenkomst moest worden afgedragen, zodat deze niet alsnog hoeven te worden afgedragen.

Het voorgaande betekent dat door de voormalig voorzitter over de betreffende periode een nettobedrag van € 1 819,- ten onrechte niet is afgedragen. De voormalig voorzitter is bereid dit bedrag alsnog aan Inholland af te dragen.

Conclusie

Gelet op de geringe slagingskans kan ik mij vinden in het besluit van Inholland om geen invorderingsacties te starten. De kosten die daarvoor gemaakt zullen moeten worden, zullen immers ten laste komen van de rijksbijdrage, terwijl de kans zeer reëel is dat ook deze gelden voor het onderwijs verloren gaan.

Dat neemt niet weg dat het uitermate teleurstellend is dat van het door mij bij Inholland teruggevorderde bedrag van in totaal ca. € 1 miljoen maar een bedrag van € 1 819,- aan Inholland zal worden terugbetaald.

Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, heb ik maatregelen genomen om buitensporige vergoedingen, zoals hier aan de orde, voor de toekomst te voorkomen. Met ingang van dit jaar zullen alle hoger onderwijsinstellingen in hun jaarverslag inzicht geven in de declaraties per bestuurder en zullen zij over een reglement beschikken over te declareren vergoedingen. Zo krijg ik jaarlijks inzicht in het declaratiegedrag van bestuurders, zodat ik deze zo nodig daarop kan aanspreken. Tevens heb ik een wetsontwerp in voorbereiding waarin wordt geregeld dat in het uiterste geval door de bewindspersoon jegens het bestuur van een instelling kan worden ingegrepen. Ik verwacht dat dit wetsvoorstel binnenkort bij uw Kamer wordt ingediend.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra

Naar boven