31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 182 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juni 2011

Hierbij ontvangt u het rapport «Belonen, Besturen en Toezicht bij Hogeschool Inholland» van 6 juni 20111 van de Inspectie van het Onderwijs en mijn beleidsreactie hierop. De inspectie heeft bij Inholland een aantal onderdelen van de bedrijfsvoering diepgaand onderzocht op basis van signalen over onregelmatigheden. Het onderzoek heeft betrekking op de periode 2006–2010 en omvat de volgende onderdelen:

  • beloning, vergoedingen en faciliteiten voor de leden van het College van Bestuur;

  • een viertal opdrachtverleningen;

  • private activiteiten;

  • de annulering van de verkoop van een pand.

Ik zal eerst samenvatten wat de inspectie heeft geconstateerd in haar rapport voordat ik inga op mijn beleidsreactie en vervolgstappen. Hierbij meld ik u ook mijn beslissing over de ontslagvergoedingen betreffende de voormalige voorzitter van het College van Bestuur, in functie van september 2007 tot 11 oktober 2010, de vicevoorzitter van het College van Bestuur en het lid van het College van Bestuur, beide in functie tot 22 november 2010.

Totaalbeeld

Het rapport schetst over de periode 2006–2010 een bestuurscultuur waarin de interne regels (indien aanwezig) niet of nauwelijks voor het toenmalige College van Bestuur golden. Het beleid, de uitvoering en de (interne) governance met betrekking tot de beloningen, overige vergoedingen en faciliteiten voor het College is in deze periode fors tekort geschoten.

De inspectie constateert dat in een aantal gevallen sprake is geweest van een aantal onzorgvuldigheden in de bedrijfsvoering. Bovendien heeft de Raad van Toezicht onvoldoende toezicht gehouden en was zij onzorgvuldig bij het toekennen van extra salarisbetalingen en de vertrekregeling van de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007.

De inspectie constateert, als gevolg van onzorgvuldigheden in de onderzochte periode van 2006–2010, ondoelmatige uitgaven voor arbeidsvoorwaarden en faciliteiten van het College van Bestuur van circa € 360 000, alsmede een mogelijk misgelopen korting van circa € 373 000 en een ten onrechte niet geïncasseerde korting van € 148 000 die in het rapport als onrechtmatig wordt aangemerkt.

Daarnaast heeft het toenmalige bestuur het ministerie van OCW twee keer schriftelijk niet volledig geïnformeerd na vragen over bezoldiging van leden van het College van Bestuur.

Ik merk op dat het onderzoek zich niet richt op het huidige College van Bestuur, dat is aangetreden vanaf 23 november 2010. Het huidige College heeft mij gemeld dat zij nadrukkelijk afstand neemt van een dergelijke bestuurscultuur.

Conclusies van het inspectierapport

Het onderzoek van de inspectie heeft betrekking op mogelijk ondoelmatige en onrechtmatige uitgaven van het College van Bestuur in de periode 2006–2010 en op de zorgvuldigheid van het handelen van de leden van het College van Bestuur en de Raad van Toezicht op deze onderwerpen. Voor de toetsing betreffende de doelmatigheid heeft de inspectie criteria gehanteerd die maatschappelijk gangbaar zijn. Voor de toets betreffende de rechtmatigheid is de vigerende wetgeving, waaronder de AWB, WHW, WOPT en de Richtlijn Jaarverslaggeving Onderwijs als uitgangspunt genomen.

De inspectie heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de uitgaven voor het College van Bestuur, inclusief de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007. De conclusies van de inspectie zijn als volgt.

Arbeidsvoorwaarden en faciliteiten

De inspectie stelt op basis van haar onderzoek naar uitgaven in de periode 2006–2010 een bedrag van circa € 360 000 vast als ondoelmatig.

Hieronder vallen:

  • De kosten van de leaseauto en de vaste vergoeding, beide als onderdeel van de vertrekregeling van de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007. Het gaat om kosten van circa € 40 000 die zijn gemaakt in de periode nadat hij voorzitter was.

  • Een extra salarisbetaling aan de vicevoorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot 22 november 2010 van circa € 43 000;

  • Een extra vergoeding van circa € 6 000 aan de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007 betreffende premie ziektekostenverzekering.

  • Een bedrag van € 183 000 betreffende pensioen voor de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007. Dit bedrag is eerder al door OCW teruggehaald. Inholland heeft dit bedrag niet verrekend met de betreffende persoon of het pensioenfonds.

  • Accessoires van leaseauto’s ter hoogte van circa € 5 000 en € 4 000 voor achtereenvolgens de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007 en de vicevoorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot 22 november 2010.

  • De jaarlijkse Ov-kaart van het lid van het College van Bestuur, in functie tot 22 november 2010. Het gaat om een totaalbedrag van circa € 19 000.

  • De bovenmatige kosten voor inhuur van chauffeursdiensten voor de vicevoorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot 22 november 2010 ter hoogte van maximaal circa € 60 000.

In zijn algemeenheid concludeert de inspectie dat de Raad van Toezicht, de voormalige voorzitter en de vicevoorzitter van het College van Bestuur in een aantal gevallen niet hebben voldaan aan de hoge eisen die worden gesteld aan het belonen van het College van Bestuur in de publieke sector.

Onzorgvuldige bedrijfsvoering

De inspectie stelt in het rapport een bedrag van circa € 373 000 vast als ondoelmatige uitgave betreffende de bedrijfsvoering in 2006–2010. Het gaat om mogelijk misgelopen korting als gevolg van het niet afsluiten van een nieuw raamcontract vanaf 2008 betreffende de inhuur van een organisatiebureau, waardoor Inholland, bij gelijkblijvende voorwaarden als in de periode daarvoor, een korting ter hoogte van circa € 373 000 is misgelopen.

In de voorafgaande periode tot en met 2007 was sprake van een contract waarin een zogenoemde gestaffelde volumekorting was opgenomen. Dit hield in dat bij een hogere jaaromzet (inhuur) een hoger kortingspercentage van toepassing was. Door het niet afsluiten van een nieuw raamcontract voor 2008 tot en met 2010 kon een dergelijke korting niet meer worden bedongen, terwijl er wel sprake was van inhuur.

Door ontoereikend contractbeheer is geen aanspraak gemaakt op een bedrag aan volumekorting van circa € 148 000 over de periode tot en met 2007, terwijl het raamcontract daar wel in voorzag. De inspectie stelt vast dat dit bedrag onrechtmatig is en dat de inhuur van personeel van een organisatiebureau onvoldoende aandacht heeft gekregen. Door onheldere afspraken en een tekortschietend inkoopbeleid bestond tevens het risico van (de schijn van) belangenverstrengeling.

Daarnaast is sprake van onzorgvuldige bedrijfsvoering betreffende koop en levering van een pand.

Met betrekking tot de private activiteiten van Inholland betreffende de Holding Inholland bv en Nyenrode stelt de inspectie vast dat niet is gebleken dat deze niet aan de wettelijke voorschriften voldoen.

Beleidsreactie en vervolg

De uitkomsten van het inspectieonderzoek over de periode 2006–2010 zijn zeer ernstig. Het beeld wordt opgeroepen dat de leden van het voormalige College van Bestuur zich goed hebben bediend, terwijl zij onvoldoende zorg hebben besteed aan de bedrijfsvoering van de instelling. Alle voormalige leden van het College van Bestuur dragen in meer of mindere mate verantwoordelijkheid voor deze situatie en bestuurscultuur. De bestuurlijke integriteit van een instellingsbestuur en de Raad van Toezicht mag en kan niet op deze wijze ter discussie staan. Ik ben van mening dat snel stappen genomen moeten worden om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich in de toekomst weer kan voordoen.

Maatregelen richting Inholland

Gelet op de ernst van de situatie zal ik alle bedragen, die als ondoelmatig en onrechtmatig door de inspectie zijn vastgesteld, terugvorderen bij Inholland. Ik zal hierbij rekening houden met de eerder teruggevorderde € 183 000 betreffende de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007.

Ik ben van oordeel dat ondoelmatige uitgaven betreffende de individuele leden van het voormalige College van Bestuur door Inholland, indien mogelijk, op de betrokkenen moeten worden verhaald. Mijn uitgangspunt daarbij is dat er sprake moet zijn van individueel profijt. Bovendien moet een dergelijke terugvordering een wettelijke basis hebben. Ik heb hierover met de huidige voorzitter van het College van Bestuur afspraken gemaakt.

Ik heb tevens met de huidige voorzitter van het College van Bestuur besproken dat Inholland de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007 alsnog om een opgave vraagt van de totale inkomsten in de periode 2007–2010. Indien sprake is van meerinkomsten ten opzichte van de € 199 200 aan neveninkomsten bij een consultancybureau, moeten deze conform afspraken alsnog terug vloeien naar Inholland.

Naar aanleiding van het beeld dat uit het inspectierapport naar voren komt heb ik Inholland gevraagd de door het nieuwe College van Bestuur ingezette cultuur van transparantie, soberheid en integer handelen door te zetten, daarop waakzaam te blijven, verder te borgen in de organisatie en mij daarover 1 september 2011 te rapporteren.

Daarnaast beraad ik mij nog op verdere stappen betreffende de onvolledige schriftelijke informatie die door het voormalige bestuur aan het ministerie van OCW is verstrekt.

Ontslagvergoedingen

Op 16 november 2010 heb ik een brief aan Inholland verstuurd waarin ik het voornemen uitte om een bedrag van € 203 872 terug te vorderen in verband met de ontslagvergoeding van de voormalige voorzitter van het College van Bestuur, in functie van september 2007 tot 11 oktober 2010. Dit voorgenomen besluit was gebaseerd op een vergelijking tussen de kosten van de met deze persoon gesloten vaststellingsovereenkomst en de kosten van de ontslagvergoeding die vermoedelijk gemaakt hadden moeten worden als de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter zou zijn ontbonden en daarbij de zogenaamde kantonrechtersformule zou zijn toegepast.

Na zorgvuldige juridische consultatie is voor mij echter komen vast te staan dat die formule in dit specifieke geval zo goed als zeker niet zou zijn toegepast. In plaats daarvan zou de kantonrechter hebben onderzocht of hetgeen in de arbeidsovereenkomst tussen partijen is overeengekomen over een vergoeding bij tussentijds ontslag, als redelijk kan worden beschouwd. Het geheel overziend en lettend op de jurisprudentie in vergelijkbare zaken zou het antwoord daarop bevestigend hebben geluid, oordelen mijn juridische adviseurs.

Bovenop de ontslagvergoeding is nog een schadeloosstelling toegekend ter grootte van € 58 872 in verband met het niet volledig in acht nemen van de opzegtermijn. Dat is in mijn ogen een ondoelmatige besteding van de rijksbijdrage. Ik zal het bedrag van € 58 872 daarom terugvorderen.

Op basis van de ontvangen informatie over de beëindiging van het dienstverband van de vicevoorzitter van het College van Bestuur en van het lid van het College van Bestuur, beide in functie tot 22 november 2010 heb ik geconstateerd dat de vergoeding in verband met de beëindiging van het dienstverband voor beiden blijft binnen het bedrag dat zij zouden hebben ontvangen als de kantonrechtersformule was toegepast. Daarom onderneem ik met betrekking tot de aan hen toegekende ontslagvergoedingen geen verdere actie.

Voorgenomen aanpassingen in de wet- en regelgeving voor het hoger onderwijs

Een situatie zoals deze zich bij Inholland in de periode 2006–2010 heeft voorgedaan, mag zich nooit en te nimmer voordoen bij een instelling die met publieke middelen in stand wordt gehouden. Bestuurlijk integer handelen is een absolute voorwaarde voor vertrouwen in zowel het bestuur van een instelling als in het stelsel als geheel. Als dat vertrouwen niet wordt waargemaakt, brengt dat grote schade toe aan het imago van de instellingen en het stelsel. Ik vind daarom dat alle instellingen in het hoger onderwijs transparant verantwoording moeten afleggen over vergoedingen aan en declaraties van bestuurders. Ik tref daarom twee maatregelen die voor het gehele hoger onderwijsveld van toepassing zullen worden:

  • Alle hoger onderwijsinstellingen zullen in 2012 inzicht geven in de declaraties in 2011 per bestuurder, op basis van een nog te ontwikkelen standaardformat.

  • Alle hoger onderwijsinstellingen moeten met ingang van 2012 over een reglement beschikken betreffende te declareren vergoedingen. Dit zal onderdeel uitmaken van het controleprotocol en daarmee ook de externe accountantsverklaring.

Bovendien wordt door deze zaak de noodzaak van een ultieme bevoegdheid om te kunnen ingrijpen op het niveau van het bestuur van een instelling, indien er gerede twijfel bestaat over de bestuurbaarheid van de instelling, nogmaals bevestigd. Op dit moment staat de overheid een in zwaarte toenemend instrumentarium ter beschikking dat begint met een bestuurlijk gesprek en via diverse stappen waaronder «naming and shaming» ten slotte kan leiden tot handhaving van wetgeving door middel van bekostigingssancties.

Het ontbreekt echter aan een instrument om op het niveau van het bestuur van de instelling gericht te kunnen ingrijpen. In de beleidsreactie op de eindrapporten over alternatieve afstudeertrajecten heb ik al aangekondigd dat ik van mening ben dat de overheid wel over een dergelijke ultieme bevoegdheid zou moeten beschikken. De daartoe benodigde wetswijziging zal ik uiterlijk in het voorjaar van 2012 aan uw Kamer doen toekomen.

Tot slot

Op basis van het gesprek dat ik met de voorzitter van het huidige College van Bestuur van Inholland heb gevoerd, constateer ik dat dit College soberheid, transparantie en integer bestuur nastreeft. Ik heb er vertrouwen in dat het huidige College deze ingezette lijn zal voortzetten.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven