31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 315 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 september 2012

Tijdens de behandeling van de Begroting Onderwijs, 33 000 VIII van 1 december jl. (Handelingen II 2011/12, nr-31, item 5, blz 8–27) heb ik de Kamer toegezegd schriftelijk nader in te gaan op de motie van de heer Van Dijk (31288, 171) waarin de regering wordt verzocht onderzoek te doen naar schaalvergroting in het hbo en aanbevelingen te doen voor schaalverkleining.

Ik wil de uitvoering van deze motie plaatsen in het bredere perspectief rond de ontwikkeling van regelgeving ten aanzien van fusies in het hoger onderwijs en het creëren van mogelijkheden om te komen tot defusie van instellingen.

Over de ideale schaalgrootte van een instelling, noch over de positieve dan wel nadelige effecten van schaalvergroting zijn eenduidige uitspraken te doen. Dat is – in een notendop – de uitkomst van een aantal onderzoeken uit het recente verleden (zie de MvT bij het wetsvoorstel fusietoets in het onderwijs, Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 32 040, nr 3, blz 4). Een nieuw onderzoek zal naar mijn mening geen wezenlijk nieuwe inzichten opleveren. Desalniettemin leeft in brede kring – inclusief de regering – de wens om aan schaalvergroting als autonome, ongebreidelde trend een halt toe te roepen en mogelijkheden voor schaalverkleining te verkennen. Ik geef er de voorkeur aan – in plaats van onderzoek te doen – schaalvergroting en schaalverkleining aan te pakken met concrete maatregelen, geheel in de geest van de motie van de heer Van Dijk.

Met de invoering van de fusietoets is een instrument geschapen dat verdergaande schaalvergroting in het onderwijsveld inkadert en toetst. Kern van de Wet fusietoets in het onderwijs (Stb. 2011, 95) is de fusie-effectrapportage die door de verantwoordelijke bestuurders voor elk fusieproces moet worden opgesteld, met als doel te garanderen dat het fusieproces inzichtelijk wordt gemaakt en door de diverse belanghebbenden wordt gedragen. De overheid kan zo nodig een voorgenomen fusie voorkomen.

De Wet fusietoets in het onderwijs is per 1 oktober 2011 in werking getreden. Met de toets aan de hand van het criterium «keuzevrijheid» tracht de regering – op stelselniveau – zoveel mogelijk de huidige diversiteit binnen de verschillende sectoren te waarborgen.

Hoewel de wet fusietoets in het onderwijs niet bedoeld is om schaalverkleining tot stand te brengen of, zoals in de Memorie van Toelichting is aangegeven, een middel «om ongewenste bestuurlijke concentraties uit het verleden te corrigeren. «(zie de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel, blz 16), is met de fusietoets een forse slag gemaakt met de regulering van fusies en schaalvergroting. In het verlengde daarvan wil ik schaalverkleining in de hbo-sector bevorderen door de mogelijkheden voor hogescholen om te splitsen of defuseren in twee fasen te verruimen.

Een eerste stap heb ik beschreven in mijn brief aan de Kamer van 27 december 2011 over de verzelfstandiging van de pabo Thomas More. Splitsing en overdracht van een hogeschool is thans alleen mogelijk indien overdracht plaatsvindt naar een andere rechtspersoon die een bekostigde hogeschool in stand houdt. In het geval van de pabo Thomas More, onderdeel van de hogeschool Leiden, streven de betrokken partijen naar een overname van de pabo Thomas More door de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs (RVKO), zijnde een rechtspersoon die geen hogeschool in stand houdt. Om overdracht in dit concrete geval toch mogelijk te maken zal ik een aanpassing van de WHW voorstellen, mits aan een aantal voorwaarden ten aanzien van de levensvatbaarheid van de nieuwe instelling en de doelmatigheid van het onderwijsaanbod is voldaan en de nodige stappen om te komen tot splitsing en overdracht door de betrokken instellingsbesturen zijn gezet. Een definitief voorstel van de kant van de betrokken besturen met betrekking tot de bestuurlijke vormgeving, inclusief concept-statuten, wordt op korte termijn verwacht. De Inspectie zal mij daarover adviseren. De aanpassing van de WHW bestaat in dit geval uit het opnemen van de hogeschool Thomas More, uitgaande van de RKVO, in de bijlage bij de wet; de aanpassing zal worden meegenomen in het wetsvoorstel kwaliteitswaarborging hoger onderwijs.

Een tweede maatregel is een wetswijziging die de splitsing van en overdracht aan hogescholen volgens het model RVKO – pabo Thomas More, dat wil zeggen overdracht aan een rechtspersoon die geen hogeschool in stand houdt, voor toekomstige gevallen mogelijk maakt. Net als bij de huidige mogelijkheden tot splitsing en overdracht is hier de goedkeuring door de minister vereist. De minister zal per geval nadere voorwaarden zal verbinden aan de levensvatbaarheid (continuïteit) van de nieuwe hogeschool, de doelmatigheid van het onderwijsaanbod en het draagvlak onder de belanghebbenden in verband met de gevolgen voor studenten en personeel.

Omdat het zowel bij de fusie van instellingen als bij defusie en verzelfstandiging gaat om majeure bestuurlijke beslissingen met gevolgen voor studenten en personeel, zal ik ten aanzien van de te stellen voorwaarden zoveel mogelijk de analogie zoeken met de bepalingen die in de Wet fusietoets in het onderwijs zijn opgenomen. Ik doel daarbij ook op procedurele elementen als een («omgekeerde») fusie-effectrapportage en advisering door een onafhankelijke instantie als de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO). Ik heb de voorbereiding van het wetsvoorstel ter hand genomen; indiening is aan het nieuwe kabinet.

Met de boven beschreven wetswijzigingen worden twee stappen vooruit gezet, die samen met de Wet fusietoets in het onderwijs enerzijds zullen leiden tot een betere regulering van fusieprocessen, terwijl anderzijds de verschillende opties om te komen tot verzelfstandiging een reëel perspectief bieden op schaalverkleining binnen de sector van het hoger beroepsonderwijs.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra

Naar boven