31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 286 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 april 2012

Bij het ordedebat van 28 maart jl. heeft uw Kamer gevraagd om een brief in verband met de berichtgeving van het Hoger Onderwijs Persbureau (HOP) dat uit onderzoek van de NVAO blijkt dat er rechtenfaculteiten zijn waar de docent-studentratio 1 op 51 is. Hierbij doe ik u de brief toekomen.

Aanleiding voor genoemde berichtgeving is de afronding van de accreditatiebesluiten ten aanzien van de opleidingen in het cluster Rechtsgeleerdheid. Ik zal in deze brief eerst nader op deze besluiten ingaan. Daarna zal ik meer specifiek ingaan op de docent-studentratio van de Rechtenopleidingen.

Besluitvorming NVAO

De accreditatiebesluiten van de NVAO zijn gebaseerd op rapportages van een visitatiepanel (samengesteld uit onafhankelijke hoogleraren en andere experts) over de kwaliteit van de wo-bachelor -en masteropleidingen Rechtsgeleerdheid, die zijn uitgevoerd in de periode 2010–2011. In de bevindingen van het panel tekenen zich clusterbreed aandachtspunten af, waaronder een laag studiesucces/onderwijsrendement. Nadat het panel had vastgesteld, dat de opleidingen op deze punten verbetermaatregelen hadden genomen en het panel daarin vertrouwen had uitgesproken, heeft de NVAO overleg gevoerd met de decanen van de verschillende Rechtenfaculteiten en de rectoren van de betreffende universiteiten. Op grond van de visitatierapporten en gesprekken is de NVAO tot de conclusie gekomen, dat de kwaliteit van de opleidingen voldoende was en er geen basis was voor een eventueel besluit tot hersteltrajecten (met uitzondering van één opleiding). Tegelijkertijd is er door de NVAO gezocht naar een vormgeving van scherpe, niet-vrijblijvende afspraken over de voortgaande verbetering van de kwaliteit, met name op het eerder genoemde punt van studiesucces. Die is gevonden in de prestatieafspraken, die ik in september a.s. zal afsluiten met de universiteiten en die mede betrekking hebben op rendementen en onderwijsintensiteit. Ik zal daarop aan het einde van deze brief nader ingaan. De NVAO zal kunnen beschikken over de rapportages van de universiteiten in het kader van de prestatieafspraken. Als deze rapportages daartoe aanleiding geven, zal de NVAO nader onderzoek bij de opleidingen verrichten. In het nieuwe accreditatiestelsel dat sinds januari 2011 van kracht is, kan de NVAO immers tussentijds onderzoek doen als de NVAO daartoe gerede aanleiding ziet.

In de berichtgeving van het HOP is verder aandacht besteed aan kritiek op het eindniveau van de bacheloropleidingen. Naar aanleiding hiervan merk ik op, dat door visitatiepanels het eindniveau van één van de opleidingen ter discussie is gesteld en dat de NVAO daarover geen positief besluit heeft genomen (maar een hersteltraject is gestart). Voor de andere opleidingen geldt dat inderdaad kritische opmerkingen zijn gemaakt over bachelorscripties, maar dat de panels daaruit niet de conclusie trekken dat het eindniveau van de opleidingen rammelt. De NVAO wijst de betreffende opleidingen expliciet op deze kritiekpunten. Het visitatieoordeel over de andere onderwerpen van het accreditatiekader, behalve het facet «onderwijsrendement», is positief. Ik wil bovendien benadrukken dat een positief oordeel over het eindniveau niet wil zeggen dat er geen verbeteringen mogelijk zijn. Het expliciet benoemen en behandelen daarvan beschouw ik juist als een belangrijke meerwaarde van (clustergewijze) visitaties.

Rendementen en staf-studentratio

Het gemiddelde rendement van de bacheloropleidingen in de Rechten bedraagt 56,8% na vier jaar (nominaal plus één). Het gaat hier om precies te zijn om het aandeel voltijd bachelorstudenten dat binnen vier jaar de bachelor afrondt van de (voltijd) herinschrijvers (d.w.z. de studenten die zich in het tweede jaar opnieuw hebben ingeschreven voor de Rechtenopleiding). Dit percentage ligt rond het gemiddelde percentage van wo-bacheloropleidingen (55–60% na vier jaar). Landelijk is de uitval van voltijd eerstejaars bachelorstudenten in de rechten bijna 24% en de switch (d.w.z. de studenten die na één jaar studie overstappen naar een andere opleiding) bijna 13%. Deze percentages liggen boven het landelijk gemiddelde (17,7% resp. 6,6%).

Zorgwekkend vind ik de lage staf-studentratio, die in de visitatierapporten wordt geconstateerd. De Rechtenopleidingen wijken op dit punt af van de (voor universiteiten) gemiddelde staf-studentratio van 1:211. Ook in termen van contacturen (d.w.z. onderwijsuren waarbij een docent fysiek aanwezig is) zitten de rechtenopleidingen vergeleken bij andere wo-opleidingen aan de onderkant: negen uren in het eerste bachelorjaar.

Relevant is hier de constatering dat de Rechtenstudies grootschalige opleidingen zijn met een jaarlijkse instroom van ruim 3000 eerstejaarstudenten. Dat zet de onderwijsintensiteit onder druk. Universiteiten hebben dan ook aangekondigd de instroom te gaan reguleren. Met ingang van september a.s. kunnen opleidingen volledige decentrale selectie toepassen voor opleidingen met een beperkte capaciteit. De opleidingen kunnen dit doen als zij van mening zijn dat de onderwijskwaliteit onder druk staat bij het toelaten van meer studenten dan de capaciteit van de opleiding toestaat. De rechtenopleidingen kunnen hiervan gebruik maken. Ook is in navolging van het advies van de Commissie Veerman en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs een wetsvoorstel in voorbereiding dat de mogelijkheden voor selectie verruimd. Naar verwachting draagt dit bij aan de verbetering van de staf-studentratio.

Afgezien daarvan zullen er echter ook binnen de opleidingen maatregelen moeten worden genomen. De universiteiten zijn hiermee al bezig. Voorbeelden van maatregelen om de rendementen te verbeteren zijn meer studiecoaching in het eerste jaar, taaltoetsen en zelfselectietesten waarbij studenten voordat zij zich inschrijven digitaal kunnen toetsen of de studie bij hen past. Een voorbeeld van het vormgeven van meer differentiatie is het Law College van de Universiteit Utrecht, een honours college voor rechtenstudenten.

Met de universiteiten heb ik in december jl. een Hoofdlijnenakkoord afgesloten waarin de universiteiten zich verbonden hebben aan een minimum van 12 contacturen in het eerste jaar. De universiteiten met rechtenopleidingen zullen in hun voorstellen voor de prestatieafspraken voor deze opleidingen het aantal contacturen tot tenminste de minimumnorm van 12 dienen te verhogen.

In deze prestatieafspraken zijn contacturen een verplichte indicator. Aan het afsluiten en realiseren van de prestatieafspraken is voor de universiteiten 5% van het onderwijsbudget voorwaardelijk verbonden. Daarmee zijn de verbetervoornemens van de universiteiten niet-vrijblijvend.

Ik heb hierover op 22 maart jl. (Handelingen II 2011/12, nr. 67, behandeling Staat van het hoger onderwijs) ook uitgebreid het debat gevoerd met uw Kamer in het plenair debat over de staat van het hoger onderwijs.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra


X Noot
1

Het betreft hier om precies te zijn de ratio student/wetenschappelijk personeel onderwijs (met een theoretisch onderwijsdeel van 47,5%), zoals ook verwoord in de evaluatie van de meerjarenafspraken studiesucces en kwaliteit (Kamerstukken II, 31 288, nr. 191, 2010–2011). Daarbij moet overigens de diversiteit van het wetenschappelijk onderwijs wel in acht worden genomen. Staf-studentratio’s van grootschalige opleidingen zijn niet één-op-één te vergelijken met die van kleine opleidingen.

Naar boven