31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 193 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 juni 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief d.d. 26 mei 2011 van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de voorhang ontwerp Accreditatiebesluit WHW en gewijzigd accreditatiekader NVAO (kamerstuk 31 288, nr. 181).

Bij brief van 22 juni 2011 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Janssen

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

1. Inleiding

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang Accreditatiebesluit WHW2 en gewijzigd accreditatiekader NVAO3.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerp Accreditatiebesluit en de voorgenomen wijzigingen met betrekking tot het accreditatiekader. De leden delen de noodzaak kritisch te kijken naar het accreditatiestelsel en de voorwaarden te verscherpen. De kwaliteit van onderwijsinstellingen moet boven elke twijfel verheven zijn. Nu onlangs is gebleken dat geaccrediteerde instellingen het beoogde niveau niet hebben kunnen waarmaken, is een kritische houding op zijn plaats, zo menen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorhang ontwerp Accreditatiebesluit WHW en gewijzigd accreditatiekader NVAO. Zij juichen toe dat in het nieuwe accreditatiebesluit de herstelperiode is opgenomen. Op deze manier zal de transparantie over kwaliteit en examinering verbeteren en krijgen opleidingen de kans zich te verbeteren, zo menen deze leden.

2. Toets nieuwe opleiding onder voorwaarden

De leden van de SP-fractie achten het een goede zaak dat nieuwe opleidingen streng worden getoetst, want bij deze opleidingen kan het eindniveau niet worden gecontroleerd. Een strenge toets op de randvoorwaarden om kwaliteit te kunnen bieden is onontbeerlijk. Juist omdat het een nieuwe opleiding betreft, moet de controle streng zijn. Waarom worden niet ook de overige controleaspecten net zo streng beoordeeld als de aspecten «beoogd eindniveau» en «wijze van beoordeling»? Is er volgens de staatssecretaris een hiërarchie in de verschillende aspecten van controle? Zo ja, waarop is deze gebaseerd en kan de staatssecretaris dit per aspect aangeven, zo vragen de leden.

3. Herstelperiode accreditatie

De leden van de SP-fractie stellen een vraag met betrekking tot de herstelperiode van twee jaar bij hernieuwing van een bestaande accreditatie of accreditatie na afloop van een besluit toets nieuwe opleiding. Waarom is hier niet ook gekozen voor een herstelperiode van één jaar? Dit is nu alleen het geval wanneer bij een opleiding een onvoldoende op het aspect «gerealiseerd eindniveau» wordt geconstateerd. De kwaliteit van de opleiding kan op veel andere terreinen ook te wensen over laten, met grote gevolgen voor het niveau van de opleiding.

Aangezien het eindniveau steekproefsgewijs wordt gecontroleerd, zijn de overige aspecten waarop wordt gecontroleerd van groot belang. Wanneer onvoldoendes worden geconstateerd op bijvoorbeeld de wijze van toetsing en beoordeling, of de wijze waarop de toets- en examencommissie tot stand is gekomen, is een herstelperiode van twee jaar te lang, zo menen de leden.

4. Accreditatiekader

De leden van de PVV-fractie vragen het volgende. Als de NVAO een aanvraag krijgt tot accreditatie van een nieuwe opleiding in welke variant dan ook (voltijd, deeltijd, duaal) of op het moment van hernieuwing van een al bestaande accreditatie, zou volgens deze leden een analyse van de arbeidsmarkt in de betreffende sector op dat moment en op de middellange termijn, als beoordelingscriterium meegenomen moeten worden. De verwachte werkgelegenheid in een sector is voor studenten en hun ouders tenslotte een belangrijk kwaliteitscriterium. Kan dit aspect worden ingebouwd, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de NVAO het belang van onafhankelijkheid en deskundigheid van de commissies benadrukt. De leden willen weten hoe de staatssecretaris dit in regelgeving gaat omzetten om de onafhankelijkheid van de commissie ook te garanderen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op het besluit om opleidingen als «onvoldoende» te beoordelen, wanneer zij als «onvoldoende» worden beoordeeld op standaard 3 en standaard 16. In deze gevallen is een herstelperiode niet mogelijk. Kan de staatssecretaris dit nader onderbouwen, zo vragen deze leden.

5. Overig

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de accreditatie een toets op kwaliteitsborging is, dus een controle van procedures. De leden zien graag een uitgebreidere controle op de kwaliteit van het onderwijs, dat wil zeggen een grotere rol voor de inspectie en meer tussentijdse controlemomenten. Hoe gaat de staatssecretaris er zorg voor dragen dat de kwaliteit van het onderwijs de hoogste prioriteit heeft, zo vragen zij.

II REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

In reactie op vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil ik als volgt antwoorden.

Toets nieuwe opleiding onder voorwaarden

De leden van de SP-fractie merken op dat een strenge toetsing van nieuwe opleidingen een goede zaak is. Zij vragen zich af of er een hiërarchie is tussen de criteria, nu bij een onvoldoende op sommige kwaliteitsaspecten wel een voorwaardelijke toets nieuwe opleiding kan worden verleend.

De criteria waaraan een nieuwe opleiding wordt getoetst zijn vastgelegd in artikel 5a.10a, tweede lid, en artikel 5a.13g, eerste lid, van de WHW. Deze criteria zijn uitgewerkt in het accreditatiekader van de NVAO. Opleidingen moeten aan de hand van elk van deze criteria streng en kritisch worden beoordeeld. Bij wet is geregeld dat de NVAO aan een toets nieuwe opleiding voorwaarden kan verbinden indien zij op grond van het rapport van de commissie van deskundigen tot de conclusie komt dat een bepaald aspect weliswaar onvoldoende is maar dat de tekortkoming redelijkerwijs binnen een jaar weggenomen kan worden. De opleiding dient dus de nodige verbetering binnen korte termijn aan te brengen. Zijn de verbeteringen onvoldoende, dan vervalt de toets nieuwe opleiding alsnog.In het Accreditatiebesluit WHW, dat nu is voorgehangen, is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden de NVAO een voorwaardelijke toets nieuwe opleiding kan toekennen. Er is voor gekozen om in twee gevallen een voorwaardelijke toets nieuwe opleiding uit te sluiten. Wanneer het beoogde eindniveau of de wijze van beoordeling, toetsing en examinering onvoldoende zijn, kan de toets nieuwe opleiding niet worden toegekend. Beide zijn dermate zwaarwegende aspecten van de kwaliteit van een opleiding dat een onvoldoende geen vertrouwen geeft in de mogelijkheid van verbetering binnen de gegeven periode. In die zin weegt voor mij het ene criterium van kwaliteit inderdaad zwaarder dan het andere. Maar dat neemt niet weg dat aan alle criteria streng moeten worden getoetst, zoals hierboven uiteengezet.

Herstelperiode accreditatie

De leden van de SP-fractie vragen naar de achtergrond van de duur van de herstelperiode. Een herstelperiode van twee jaar is te lang, menen zij.

Nadat zij heeft vastgesteld dat een opleiding niet voldoet aan de eisen van accreditatie, kan de NVAO de geldigheidsduur van een accreditatie verlengen met een periode van ten hoogste twee jaar. Afhankelijk van de aard van de tekortkoming kan de NVAO een kortere periode vaststellen. Een periode van minder dan een jaar is in de meeste gevallen niet realistisch omdat, anders dan bij de toets nieuwe opleiding onder voorwaarden (waarvoor een periode van één jaar geldt), de instelling tenminste een half jaar voor afloop van de herstelperiode een nieuwe aanvraag bij de NVAO moet indienen, namelijk de aanvraag om een besluit tot vaststelling dat de opleiding alsnog aan de eisen van accreditatie voldoet (artikel 5a.12a, vierde en vijfde lid). Op dat moment moet de instelling de vereiste verbetering van de opleiding derhalve al hebben gerealiseerd.

Het doel van de herstelperiode is te voorkomen dat al te grote druk ontstaat op instelling en beoordelaars, als gevolg van de zware sancties die aan verlies van accreditatie zijn verbonden. De defensieve houding die daardoor bij instelling en beoordelaars kan worden opgeroepen, staat een open en kritische beoordeling in de weg. Als in het Accreditatiebesluit WHW te veel of te beperkende voorwaarden opgenomen zouden worden, zou het beoogde effect van de herstelperiode teniet worden gedaan.

Accreditatiekader

Volgens de leden van de PVV-fractie zou een analyse van de arbeidsmarkt in de betreffende sector op het moment van beoordeling van een opleiding en op de middellange termijn als beoordelingsaspect in de accreditatie moeten worden betrokken. Zij vragen of dit kan worden ingebouwd. De verwachte werkgelegenheid in een sector is voor studenten en hun ouders een belangrijk kwaliteitscriterium, zo stellen zij.

Accreditatie heeft tot doel de kwaliteit van een opleiding vast te stellen. Bij de keuze van een studie spelen meer factoren een rol, zoals bijvoorbeeld de inhoudelijke belangstelling van de aanstaande student, de plaats waar het onderwijs wordt aangeboden, het beroepsperspectief en de kansen op de arbeidsmarkt. Verschillende van deze aspecten zijn dan ook terug te vinden op de website www.studiekeuze123.nl die is bedoeld om studenten te ondersteunen bij hun studiekeuze. Maar het zou naar mijn oordeel onjuist zijn de kansen op de arbeidsmarkt te zien als een aspect van de kwaliteit van de opleiding als zodanig. De werkgelegenheid in een sector wordt bepaald door veel factoren waarop de opleiding geen invloed heeft.

Bij accreditatie wordt wel beoordeeld of de opleiding voldoet aan de actuele eisen die vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld. Voorts wordt bij de start van een nieuwe opleiding van een bekostigde instelling door middel van de macrodoelmatigheidstoets onder meer onderzocht of er op de arbeidsmarkt voldoende behoefte is aan de nieuwe opleiding. Daarbij is het zo geregeld dat de macrodoelmatigheidstoets (door de minister) voorafgaat aan de toets nieuwe opleiding (door de NVAO). Dat betekent dat een opleiding die niet voldoet aan de eisen van macrodoelmatigheid geen toets nieuwe opleiding aanvraagt.

De leden van de SP-fractie vragen hoe ik via regelgeving de onafhankelijkheid van de commissie van deskundigen ga garanderen.

In het nieuwe accreditatiestelsel is opgenomen dat de NVAO moet instemmen met de commissie van deskundigen voor een accreditatie, zoals die door de instelling wordt ingesteld. Voorwaarde voor instemming is dat de NVAO zich verzekerd heeft van de onafhankelijkheid en deskundigheid van de leden van de commissie. In het nieuwe accreditatiekader zijn scherpe en gedetailleerde eisen met betrekking tot de deskundigheid en onafhankelijkheid van de commissieleden opgenomen. In mijn beleidsreactie op de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs over alternatieve afstudeertrajecten (brief van 20 mei 2011, Kamerstuk 31 288, nr. 167) heb ik aangekondigd nog een stap verder te willen gaan om de onafhankelijkheid en deskundigheid van de commissies te garanderen. In mijn visie dient de NVAO de commissies ten behoeve van accreditatie in te stellen. Ik zal een voorstel indienen om de WHW op dit punt aan te passen.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie merk ik op dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de regels voor het onthouden van accreditatie en de regels voor het toekennen van de herstelperiode. De standaarden, die deze leden aanhalen, betreffen de beslisregels in het aangepaste accreditatiekader (hoofdstuk 9) voor de besluitvorming met betrekking tot het verlenen van accreditatie. De NVAO sluit met de standaarden 3 en 16 uit dat accreditatie wordt verleend indien het kwaliteitsaspect «toetsing en gerealiseerd eindniveau» onvoldoende is. De beslisregel in het accreditatiekader sluit aan op de wettelijke regeling. Standaard 3 van de beperkte accreditatie, respectievelijk standaard 16 van de uitgebreide accreditatie in het accreditatiekader correspondeert met het wettelijk criterium opgenomen in onderdeel c van artikel 5a.13f, eerste lid, respectievelijk artikel 5a.8, tweede lid, van de WHW, te weten het kwaliteitsaspect «gerealiseerd eindniveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is, alsmede de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten». In de WHW is ook geregeld dat geen accreditatie kan worden verleend zonder een voldoende voor dit aspect. Bovendien heb ik in mijn beleidsreactie op de rapporten van de Inspectie van het onderwijs over alternatieve afstudeertrajecten (brief van 20 mei 2011, Kamerstuk 31 288, nr. 167) het voornemen opgenomen om bij wet te regelen dat het criterium «gerealiseerd eindniveau en examinering» wordt uitgesplitst in twee criteria, om het belang van elk van beide aspecten te benadrukken.

De voorwaarden voor het verlenen van de herstelperiode zijn nader uitgewerkt in het voorgehangen Accreditatiebesluit WHW. Daarin is geregeld dat alleen bij een onvoldoende voor het aspect «het beoogde eindniveau van de opleiding» (artikel 5a.8, tweede lid, onderdeel a, WHW) geen herstelperiode kan worden toegekend. Noch in het accreditatiekader van de NVAO, noch in het Accreditatiebesluit WHW wordt dus uitgesloten dat de herstelperiode kan worden toegekend bij een onvoldoende op de standaard 3 of 16.

Overig

De leden van de SP-fractie vragen hoe ik de kwaliteit van het onderwijs ga borgen. Zij zien graag een grotere rol voor de inspectie en meer tussentijdse controlemomenten. In mijn eerdergenoemde brief van 20 mei 2011 (Kamerstuk 31 288, nr. 167) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de maatregelen om het toezicht en de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs verder te versterken en aan te scherpen. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief en het overleg daarover. Overigens ben ik het niet eens met de stelling van de SP dat accreditatie een controle van procedures is. Alle belangrijke aspecten van kwaliteit worden beoordeeld, zoals voorgeschreven door wet en accreditatiekader. Naast de wijze van kwaliteitsborging komen ook de inhoud van het onderwijs en het gerealiseerd eindniveau aan de orde. Zo is de beoordeling van eindwerkstukken van studenten een vast onderdeel van het onderzoek ten behoeve van accreditatie. Het per 1 januari van dit jaar ingevoerde nieuwe accreditatiestelsel is er juist op gericht om de focus op inhoud en kwaliteit van het onderwijs te versterken.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Haverkamp, M.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas-Smeerdijk, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

X Noot
2

WHW: Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

X Noot
3

NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.

Naar boven