31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 137 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 november 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 oktober 2010 inzake de Voorhang voornemen goedkeuring accreditatiekader als bedoeld in artikel 5a.8, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) (Kamerstuk 31 288, nr. 121). Bij brief van 25 november 2010 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Bošnjaković-van Bemmel

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD fractie hebben vertrouwen in de procedures die door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) gevolgd worden en de criteria die zij daarbij hanteren. De leden zijn verheugd over de mogelijkheid dat het kader biedt om naast de al bestaande beoordeling «onvoldoende» of «voldoende» ook een «goede» en «excellente» beoordeling te geven. De leden zijn namelijk van mening dat de kwaliteit van het onderwijs omhoog moet en dat instellingen zelf een duidelijk profiel moeten kiezen. Deze verandering in het accreditatiekader past daarom, naar de mening van deze leden, goed in de voorgestelde lijn van het rapport Differentiëren in drievoud van de Commissie Toekomstbestendig

Hoger Onderwijs Stelsel (commissie Veerman). Het nodigt instellingen uit om zich te profileren en verder te kwalificeren, zo menen deze leden.

De leden vragen de staatssecretaris te kijken of deze beoordelingsschaal door de NVAO ook kan worden gebruikt bij de uitvoering van het rapport van de commissie Veerman, waarin is aangegeven dat instellingen meer op basis van kwaliteit moeten worden bekostigd in plaats van op basis van kwantiteit. De leden horen graag welke mogelijkheden de staatssecretaris ziet om de beoordeling van de NVAO door te laten werken in het bekostigingssysteem voor het hoger onderwijs dat per 1 januari 2011 in werking treedt.

De leden vinden het goed dat bij de beoordeling van de NVAO scherp getoetst wordt op eindkwalificaties en op de wijze waarin afgestudeerden in de praktijk functioneren. De leden vragen hoe de NVAO deze afstemming op de arbeidsmarkt toetst en in hoeverre hierbij sprake is van een overlap met de macrodoelmatigheidstoets, welke ook bedoeld is om aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt te toetsen. De leden vragen of hier geen sprake van een dubbeling is.

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen over de beoordelingskaders ten behoeve van het accreditatiestelsel.

De leden vragen wat de inhoud is van de gedragscode voor commissieleden. Kan de staatssecretaris deze gedragscode naar de Kamer sturen?

Voorts vragen zij in hoeverre situaties als bij de hogeschool InHolland2 voorkomen zouden kunnen worden door dit accreditatiekader.

Tevens willen deze leden weten hoe dit accreditatiekader wordt toegepast op al bestaande opleidingen.

Ten slotte vragen zij hoe de wildgroei aan opleidingen bij het hbo voorkomen kan worden door dit beoordelingskader van het accreditatiestelsel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige ontwerp-accreditatiekader. Deze leden hebben op een enkel punt nog de behoefte aan een nadere toelichting. De leden verzoeken de staatssecretaris nader toe te lichten wat nut en noodzaak zijn van het voorgestelde open spreekuur dat door het visitatiepanel wordt vastgesteld. De auditcommissie bepaalt immers zelf de opzet en vormgeving van het locatiebezoek en beslist naar eigen inzicht met welke docenten en studenten zij wil spreken. Wat voegt het open spreekuur hieraan toe en hoe zal de commissie incidentele opmerkingen uit het spreekuur moeten wegen in het totale oordeel, zo vragen deze leden.

II Reactie van de staatssecretaris

In reactie op vragen en opmerkingen die zijn gemaakt door de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil ik als volgt antwoorden. Met genoegen stel ik vast dat de leden van de VVD fractie hun vertrouwen uitspreken in de werkwijze van de NVAO zoals vastgelegd in het voorgelegde accreditatiekader. Deze leden van de VVD-fractie en die van de SP-fractie en van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen gesteld die ik hieronder zal beantwoorden.

De leden van de VVD vragen te bezien of de nieuwe beoordelingsschaal van de NVAO ook kan worden gebruikt bij de uitvoering van het rapport van de commissie Veerman, waarin is aangegeven dat instellingen meer op basis van kwaliteit moeten worden bekostigd.

In het regeerakkoord is opgenomen dat het rapport van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (commissie Veerman) zal worden uitgevoerd, met inbegrip van een op kwaliteit gerichte bekostiging met minder perverse financiële prikkels, ruimte voor selectie en het stimuleren van excellentie. In de komende maanden zal ik in het kader van de implementatie van het advies van de Commissie Veerman een voorstel uitwerken hoe het bekostigingsmodel voor het hoger onderwijs kan worden gewijzigd. Onder meer de mogelijkheid om de gedifferentieerde oordelen van de NVAO over de opleidingen te gebruiken voor een meer op kwaliteit gerichte bekostiging zal daarbij worden onderzocht

Dit zal nog geen effect kunnen hebben op het bekostigingssysteem dat per 1 januari a.s. in werking treedt.     

De leden van de VVD vinden het goed dat bij de beoordeling van de NVAO scherp getoetst wordt op eindkwalificaties en op de wijze waarin afgestudeerden in de praktijk functioneren. Zij vragen in hoeverre hierbij sprake is van een overlap met de macrodoelmatigheidstoets.

Er is geen sprake van dubbeling. De toets nieuwe opleiding van de NVAO heeft een ander doel, inhoud en reikwijdte dan de macrodoelmatigheidstoets. Bij de doelmatigheidtoets wordt onder meer beoordeeld of op de arbeidsmarkt voldoende vraag (in vooral kwantitatieve zin) is naar afgestudeerden van de nieuwe opleiding in relatie tot het reeds bestaande opleidingenaanbod, op de wijze zoals vastgelegd in de beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2009. Bij de toets nieuwe opleiding van de NVAO wordt de kwaliteit van de opleiding onderzocht aan de hand van de eisen van het accreditatiekader. De vraag hoe afgestudeerden in de praktijk functioneren, kan bij een nieuwe opleiding nog niet worden beantwoord. Op andere wijze komt de vraag naar aansluiting op de arbeidsmarkt wel degelijk aan de orde in de toets nieuwe opleiding. Eén van de criteria in het accreditatiekader betreft de eindkwalificaties van de opleiding. Hierbij dient onder meer te worden onderzocht of de eindtermen aansluiten bij de actuele eisen die vanuit het beroepenveld en het vakgebied aan de inhoud van de opleiding worden gesteld. De NVAO-toets gaat dus in op de inhoud van de eindtermen, en niet op de vraag of de behoefte op de arbeidsmarkt in kwantitatieve zin voldoende is, zoals in de doelmatigheidstoets. Voorts is de reikwijdte van de twee toetsen verschillend. De macrodoelmatigheidstoets betreft alleen nieuwe opleidingen, terwijl de NVAO zowel bestaande als nieuwe opleidingen beoordeelt. Ook is de NVAO-toets van toepassing op nieuwe opleidingen van zowel bekostigde als van onbekostigde instellingen, terwijl de macrodoelmatigheidstoets alleen van toepassing is op opleidingen van bekostigde instellingen.

De leden van de SP-fractie vragen naar de inhoud van de gedragscode voor commissieleden.

Als bijlage stuur ik u het document «Eisen aan de panelsamenstelling ten behoeve van het accreditatiestelsel» van de NVAO.3 Het stuk bevat voorschriften voor de verschillende aspecten van de panelsamenstelling, onder meer de gevraagde gedragscode. De NVAO heeft het stuk onlangs op haar website bekendgemaakt.

Voorts vragen zij in hoeverre situaties als bij Hogeschool InHolland voorkomen zouden kunnen worden door dit accreditatiekader.

In het nieuwe accreditatiestelsel gaat het oordeel over zorgvuldige toetsing en examinering van studenten zwaarder wegen. In de wet is de positie van de examencommissie versterkt en is bepaald dat zonder een positief oordeel over het onderdeel toetsing en examinering geen accreditatie kan worden verleend; dit werkt door in het accreditatiekader. Voorts heb ik het voornemen om in het Accreditatiebesluit op grond van WHW art. 5a.12a, eerste lid, te regelen dat de herstelperiode niet kan worden verleend zonder een voldoende oordeel over dit onderwerp. Hiermee wil ik overigens niet suggereren dat in de eerste accreditatie van de bedoelde opleiding van InHolland de problemen met betrekking tot examinering over het hoofd zouden zijn gezien of te licht zouden zijn gewogen. Ook wordt in het nieuwe accreditatiesysteem de instellingstoets kwaliteitszorg geïntroduceerd, waarmee de kwaliteitszorg en de kwaliteitscultuur op instellingsniveau wordt getoetst. Hiermee kunnen tekortkomingen in het toezicht door het instellingsbestuur op de kwaliteit van de opleidingen vroegtijdig worden gesignaleerd. Daarbij moet opgemerkt worden dat zowel de accreditatie als de instellingstoets kwaliteitszorg eens in de zes jaar plaatsvindt. Uiteraard wordt er dan niet alleen gekeken naar de situatie op dat moment, maar wordt ook de mate waarin de instelling «in control» is over de kwaliteit van het onderwijs onderzocht. Toch blijft het mogelijk dat na een instellingstoets kwaliteitszorg of accreditatie onverwachts een negatieve wijziging in het instellingsbeleid plaatsvindt. Met het oog op die situatie heeft de minister in het nieuwe accreditatiestelsel de bevoegdheid gekregen om tussentijds, als ultimum remedium, de accreditatie in te trekken. Het nieuwe accreditatiestelsel biedt dus meer mogelijkheden om een onwenselijke situatie te voorkomen en om zonodig in te grijpen.

Tevens willen deze leden weten hoe dit accreditatiekader wordt toegepast op al bestaande opleidingen.

Het accreditatiekader is zowel van toepassing op bestaande opleidingen die na afloop van hun termijn opnieuw accreditatie moeten aanvragen, als op nieuwe opleidingen. De hoofdstukken 3 (beperkte toets) en 4 (uitgebreide toets)van het kader hebben betrekking op bestaande opleidingen. In de komende cyclus van 6 jaar zullen alle bestaande opnieuw volgens dit nieuwe systeem worden beoordeeld.

Ten slotte vragen zij hoe de wildgroei aan opleidingen bij het hbo voorkomen kan worden door dit beoordelingskader van het accreditatiestelsel.

Een feit is dat in de laatste jaren veel nieuwe opleidingen tot stand zijn gekomen, zowel in het hbo als in het wo. De kwalificatie wildgroei neem ik echter niet over. Het is bovendien niet het doel van de toets nieuwe opleiding van de NVAO om ongebreidelde toename van opleidingen tegen te gaan. Een nieuwe opleiding wordt door de NVAO getoetst op kwaliteit aan de hand van dit accreditatiekader. Daaraan voorafgaand toetst de minister de opleiding op macrodoelmatigheid op advies van de CDHO (commissie doelmatigheid hoger onderwijs). In beide stappen van het proces vallen voorgestelde opleidingen af.In 2009 heeft de NVAO 117 Nederlandse aanvragen voor een toets nieuwe opleiding afgehandeld, waarvan 41 een positief oordeel hebben gekregen. Dit waren zowel bekostigde als niet-bekostigde opleidingen. Ik heb geen aanwijzingen dat de toets nieuwe opleiding van de NVAO niet voldoende selectief zou zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de staatssecretaris nader toe te lichten wat nut en noodzaak zijn van het voorgestelde open spreekuur. De auditcommissie beslist immers naar eigen inzicht met welke docenten en studenten zij wil spreken. Wat voegt het open spreekuur hieraan toe en hoe zal de commissie incidentele opmerkingen uit het spreekuur moeten wegen in het totale oordeel, zo vragen deze leden.

De auditcommissie bepaalt inderdaad zelf met welke docenten en studenten zij spreekt. Toch is het denkbaar dat er daarnaast een student of docent is die iets heeft gesignaleerd dat belangrijk is voor de commissie om mee te nemen in haar oordeel. Denk bijvoorbeeld aan een klokkenluider. Die kan tijdens het spreekuur zijn of haar verhaal doen. Instelling en commissie geven zowel voorafgaand aan als tijdens het bezoek ruime bekendheid aan dit spreekuur. Een open spreekuur geeft iedereen die aan de opleiding of instelling is verbonden, de ruimte om, mocht daarvoor aanleiding zijn, in gesprek te gaan met de commissie. Deze openheid en transparantie zorgen ervoor dat de commissie een zo volledig mogelijk beeld kan krijgen van de opleiding en dat eventuele verontrustende signalen ook ter ore komen van de commissie. Incidentele opmerkingen uit het spreekuur worden op dezelfde professionele manier door de commissie gewogen als de overige opmerkingen uit gesprekken met studenten en docenten: daar waartoe aanleiding blijkt, kan de commissie de inhoud van de opmerking nader onderzoeken.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Bijleveld-Schouten, A.T.B. (CDA), Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. Van (CDA), Voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Bosma, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Wolbert, A.G. (PvdA), Ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Vacature, CDA, Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Boer, B.G. de (VVD), Dille, W.R. (PVV), Rouvoet, A. (CU), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Gent, W. van (GL), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Vacature, GL en Lodders, W.J.H. (VVD).

XNoot
2

Op 23 september jl. heeft de commissie-Leers het onderzoek Veel ruimte, weinig rekenschap aan de staatssecretaris en de onderwijsinspectie aangeboden. De commissie heeft onderzoek gedaan naar het alternatieve afstudeertraject van de opleiding Media & Entertainment Management (MEM) van hogeschool InHolland. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er niet alleen sprake is van onregelmatigheden, ook is duidelijk geworden dat de kwaliteit van de afstudeerproducten onvoldoende is geborgd. Het management van MEM heeft een sfeer van laisser faire, laisser aller toegestaan, waardoor een fraudegevoelige situatie is gecreëerd.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven