31 268 Jaarnota Integratiebeleid 2007–2011

Nr. 54 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2011

Uw Kamer heeft op 30 juni jl. de motie Karabulut (Kamerstuk 31 268, nr. 48) aangenomen. Hierin wordt het Kabinet verzocht stappen te ondernemen, opdat een einde wordt gemaakt aan ongewenste beïnvloeding van Nederlanders door de landen van herkomst Turkije en Marokko. Het Kabinet heeft eerder naar aanleiding van de motie Griffith (Kabinetsbrief 28 844, nr. 38) en nadien in antwoord op Kamervragen over uitspraken van Turkse politici het beleid ten aanzien van ongewenste buitenlandse inmenging uiteen gezet.

Voor migranten die zich in Nederland vestigen is het van belang om in te burgeren en de Nederlandse taal te leren. Uitgangspunt daarbij is dat men zelf verantwoordelijk is om het vereiste niveau van kennis te behalen, zodat men participeert in de samenleving en daarbij zelfredzaam kan zijn. Een sterke band met het land van herkomst hoeft geen belemmering te zijn voor de integratie, zolang deze op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen van de wet plaatsvindt. Indien dit niet het geval is, is er sprake van ongewenste overheidsbemoeienis. Het Kabinet heeft dit standpunt in het verleden geregeld met zowel de Turkse als Marokkaanse overheden gedeeld.

Indien zich toekomstige gevallen van ongewenste inmenging zouden voordoen, onderneemt het Kabinet vanzelfsprekend gepaste stappen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven