31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 375 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 mei 2023

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Klimaat en Energie over de brief van 17 februari 2023 over Openstelling SDE++ 2023 (Kamerstuk 31 239, nr. 374).

De vragen en opmerkingen zijn op 24 maart 2023 aan de Minister voor Klimaat en Energie voorgelegd. Bij brief van 26 april 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Reinders

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

1

Wordt er bij het verstrekken van subsidies aan projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land ook rekening gehouden met de netproblematiek? Welke gevolgen heeft het verwijderen van het plafond voor andere projecten die ook een aansluiting op het net nodig hebben, als de verduurzaming van de industrie of het bouwen van woningen? Worden de netbeheerders betrokken bij de uitrol van de projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land? Netbeheerders geven zelf aan dat flexibiliteit een oplossingsrichting zou kunnen zijn, hoe kijkt de Minister hiernaar?

Antwoord

Projecten voor de productie van hernieuwbare elektriciteit moeten bij hun aanvraag een transportindicatie van de netbeheerder overleggen. Dit is een indicatie dat er op het moment dat de transportindicatie wordt afgegeven nog ruimte op het elektriciteitsnet beschikbaar is om de productie-installatie binnen de ingebruiknametermijn aan te sluiten. De transportindicatie is overigens geen garantie dat op het moment dat er daadwerkelijk een aanvraag wordt gedaan voor een aansluiting ook ruimte beschikbaar is.

Gezien de daling van het aantal aanvragen voor hernieuwbare elektriciteitsprojecten, heeft het vervallen van het plafond voor hernieuwbare elektriciteit in 2023 naar verwachting geen effect, omdat het plafond van 35 TWh naar verwachting niet zou worden bereikt.

De netbeheerders worden buiten de transportindicatie niet nog op een andere manier via de SDE++ betrokken. In de SDE++ wordt wel de eis gesteld dat een project een additionele teruglevercapaciteit van maximaal 50% van het piekvermogen mag hebben uitgebreid naar kleinere projecten, zodat het voor alle projecten geldt (dus ook < 1 MWp, tenzij zonvolgende panelen worden gebruikt). Projecten kunnen zelf kiezen voor flexibiliteitsoplossingen om eventuele piekproductie toch te kunnen opslaan en te gebruiken. Daarnaast heb ik PBL gevraagd om voor de SDE++ van 2024 te adviseren over de mogelijkheden en implicaties van het vereisen van een non-firm ATO voor zon-PV en wind op land.

Los van de SDE++ werk ik aan diverse oplossingen om netcongestie tegen te gaan, waaronder flexibiliteit. Hierover informeer ik de Kamer periodiek met de Kamerbrief over de laatste stand van zaken random de schaarse transportcapaciteit op het elektriciteitsnet.

2

Wel zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd hoe het bedrag van € 750 miljoen per hekje tot stand is gekomen, kan de Minister dit toelichten? Welke studies liggen hieraan ten grondslag? Biedt dit budget voldoende ruimte voor de technieken die voorheen buiten de boot vielen om nu wel in aanmerking te komen voor subsidie?

Antwoord

In juli vorig jaar heb ik aangekondigd dat voor de domeinen Lagetemperatuurwarmte, Hogetemperatuurwarmte en Moleculen in het kader van de hekjes een reservering van € 750 miljoen wordt opgenomen. Bij het bepalen van de hoogte van de reservering is gebruik gemaakt van een simulatie op basis van verschillende hypothetische scenario’s voor de SDE++, met verschillende hoeveelheden aanvragen in verschillende domeinen. Uit de simulatie bleek dat hekjes met een hoogte van € 750 miljoen het beste aansloten bij de wens om enerzijds voldoende ruimte te bieden aan domeinen die vanwege de hogere subsidie-intensiteit het risico lopen onvoldoende aan bod te komen, en anderzijds de kosteneffectiviteit van de SDE++ niet te zeer te beïnvloeden. Op basis van de verwachte projectenpijplijn voor 2023 kan een voldoende groot deel van de verwachte projecten in de genoemde domeinen binnen de hekjes aan bod komen. Na de SDE++-ronde van 2023 zal ik de hekjes evalueren. Daarbij bekijk ik ook in hoeverre de hekjes voldoende ruimte bieden voor de verschillende domeinen.

3

Op dit moment zijn de tarieven voor duurzame warmtelevering gekoppeld aan de aardgasprijs. Deze koppeling leidt ertoe dat de subsidie voor deze projecten aanzienlijk lager is dan dat deze zou moeten zijn. Hierdoor komen de duurzame warmteprojecten in de knel. Hoe apprecieert de Minister dit? Zijn er mogelijkheden om de referentiesystematiek binnen de SDE++ anders vorm te geven?

Antwoord

De SDE++ geeft een vergoeding voor de onrendabele top, het verschil tussen de kostprijs (basisbedrag) en de marktprijs (correctiebedrag). In tegenstelling tot elektriciteit en gas is er geen marktindex voor warmteprojecten. Omdat aardgas in de praktijk het meest gebruikte fossiele alternatief voor hernieuwbare warmte is, gebruik ik de aardgasprijs om de marktprijs van warmte te bepalen. Ik baseer me hierbij op advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). PBL heeft ook voor de SDE++ 2023 onderzocht of er andere manieren zijn om de warmteprijs te berekenen maar concludeert dat ze geen alternatieve berekeningsmethodiek kunnen adviseren. Ik volg dit advies, maar heb voor het PBL-advies voor de SDE++ 2024 PBL opnieuw gevraagd hier advies over uit te brengen.

4

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister het onderzoek naar hoe systeemkosten kunnen worden meegenomen in de SDE++ wil betrekken bij het onderzoek naar de toekomstige ondersteuning van zon- en windprojecten. Waarom is de Minister het onderzoek naar de inpassing van systeemkosten niet eerder gestart? De motie is immers bijna een jaar geleden ingediend. Wanneer verwacht de Minister de resultaten met de Kamer te kunnen delen? Wanneer zou de Minister de resultaten uiterlijk nodig hebben om de conclusies van het onderzoek nog mee te kunnen nemen in de openstellingsronde van 2024?

Antwoord

In het kader van het uitvoeren van de motie van de leden Grinwis en Erkens (Kamerstuk 31 239, nr. 356), heb ik de afgelopen tijd onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om systeemkosten mee te nemen in de SDE++.

De SDE++ is een generieke regeling en rangschikt aanvragen op basis van de hoeveelheid subsidie per ton gereduceerde CO2. De meest kosteneffectieve aanvragen komen als eerste in aanmerking voor subsidie.

Ook binnen de hekjes houd ik deze wijze van rangschikking aan. De hekjes bieden enerzijds voldoende ruimte aan domeinen die vanwege de hogere subsidie-intensiteit het risico lopen onvoldoende aan bod te komen, en beïnvloeden anderzijds de kosteneffectiviteit van de SDE++ niet te zeer. Vanwege de introductie van de hekjes wordt naar verwachting het risico een stuk kleiner dat duurdere opties met lage systeemkosten minder aan bod komen in de SDE++. De noodzaak van het opnemen van systeemkosten in de SDE++ is hiermee een stuk verminderd.

Daarnaast kwam uit de evaluatie van de SDE+ naar voren dat het meenemen van systeemkosten het meest haalbaar zou zijn bij zon-PV en wind op land, en bij luchtverontreiniging door biomassa. Gezien de subsidiestop voor biomassaprojecten voor lagetemperatuurwarmte en het beperkte aantal verwachte toekomstige biomassaprojecten en gegeven de complexiteit van het meenemen van systeemkosten voor luchtvervuiling is ervoor gekozen deze niet mee te nemen in de SDE++. Ook voor zon- en windprojecten blijkt het erg complex om systeemkosten mee te nemen in de systematiek van de SDE++, omdat de hoogte van de systeemkosten per individueel project verschilt. Het is niet mogelijk om de systeemkosten van individuele projecten mee te nemen in de rangschikking. Een alternatief zou zijn om alle zon- of windprojecten te corrigeren in de rangschikking met een globale inschatting van de gemiddelde extra kosten voor netaanpassing per geproduceerde hoeveelheid elektriciteit. Doordat zon- en windenergie vooraan staan in de rangschikking, zouden deze technieken hoogstwaarschijnlijk ook dan aan bod komen en binnen het openstellingsbudget vallen. Daarmee is het de vraag of dit een groot effect zou hebben. Bovendien hebben ook andere technieken substantiële, maar moeilijk te bepalen systeemkosten (bv. elektriciteitsaansluitingen voor elektrische boilers of infrastructuur voor waterstof). Het meenemen van systeemkosten brengt dus erg complexe uitvoeringsvraagstukken met zich mee en met de introductie van de hekjes is de noodzaak van het opnemen van systeemkosten in de SDE++ bovendien een stuk verminderd.

In het onderzoek naar de alternatieve mogelijkheden voor de stimulering voor zon- en windprojecten heb ik de vraag meegenomen in hoeverre alternatieve stimuleringsvormen rekening kunnen houden met de randvoorwaarden netcapaciteit en ruimtelijke inpassing. Ik verwacht het resultaat van dit onderzoek in september. Ik zal dit kort daarna met de Kamer delen. Een alternatieve vorm van stimulering voor zon en wind op land zal naar mijn verwachting niet eerder dan 2025 mogelijk zijn.

5

Tot slot, de Minister geeft aan dat de verhoging van het SDE++ budget naar 8 miljard tot een additionele CO2-reductie van 1,5 MTon leidt. Kan hij dit verder onderbouwen?

Antwoord

Het verhogen van het openstellingsbudget leidt ertoe dat er meer aanvragers een beschikking kunnen ontvangen voor hun projecten. Op basis van de extra beschikkingen die afgegeven kunnen worden door de verhoging van het budget naar 8 miljard, verwacht ik een additionele reductie van 1,5 Mton ten opzichte van een openstellingsbudget van 5 miljard. Dit is gebaseerd op inschattingen van RVO op basis van de ervaring van afgelopen jaren en de verwachtte pijplijn van projecten de komende jaren. Dit is afhankelijk van voldoende aanvragen, het type projecten, de realisatiegraad van projecten en de mate van overlap met en verdringing van andere projecten en normering en beprijzing. Tevens is dit het zelfstandige effect van een toename in de subsidie, en is hierbij nog geen rekening gehouden met overlap in reductie-effect met normerende en/of beprijzende maatregelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

6

De leden van de D66-fractie lezen dat bij volledige aanvraag en beschikking van het budget, dit kan leiden tot een CO2-reductie van 4 Mton in 2030. Deze leden vragen of iets te zeggen is over waar deze reductie (welke sectoren, bedrijven) deze reductie neerslaat? Houdt het ministerie hier cijfers over bij?

Antwoord

De CO2-reductie zal neerslaan op alle sectoren die binnen de SDE++-regeling vallen. Ik kan nog niet zeggen hoe de verdeling er precies uit zal zien, omdat dit afhankelijk is van de projecten waarvoor aanvragen ingediend worden en beschikkingen worden afgegeven. In de jaarlijkse kamerbrief over het verloop van een openstellingsronde geef ik een overzicht van de hoeveelheid Mton CO2-reductie per categorie.

7

De leden van de D66 fractie vragen in hoeverre de hogere energie- en CO2-prijzen van invloed zijn op de hoeveelheid te realiseren projecten binnen de hekjes? In hoeverre hebben deze marktontwikkelingen effect op de subsidie-intensiteit van de aangevraagde en te beschikken projecten?

Antwoord

Binnen de SDE++ worden projecten met een lagere subsidie-intensiteit eerder in behandeling genomen, omdat de SDE++ werkt met een gefaseerde openstelling waarbij elke fase een hogere maximale subsidie-intensiteit kent. Daarnaast worden aanvragen binnen eenzelfde fase gerangschikt op subsidie-intensiteit, indien ze op dezelfde dag zijn ontvangen. De subsidie-intensiteit wordt berekend als het basisbedrag min de langetermijnprijs van energie en/of CO2op basis van de ramingen uit de KEV (het gemiddelde van de reële energieprijzen in de komende 15 jaar). Het huidige niveau van energie- en CO2-prijzen zorgt ervoor dat de langetermijnprijs is gestegen, met een neerwaarts effect op de subsidie-intensiteit. Anderzijds zijn de prijzen van grondstoffen en van elektriciteit die als input voor bepaalde technieken gebruikt wordt gestegen, waardoor van sommige technieken de subsidie-intensiteit juist is gestegen. Er is daarom geen sprake van een eenduidig effect van de hogere energie- en CO2-prijzen op de ruimte voor projecten binnen de hekjes, wat bovendien per categorie kan verschillen.

8

Kan de Minister ingaan op de planning rond de goedkeuring van de Europese Commissie? Wat is zijn verwachting?

Antwoord

Gelijktijdig met het versturen van deze antwoorden stuur ik uw Kamer ook een brief waarin ik onder andere nader in ga op mijn beslissing om de openstelling van de SDE++ 2023 uit te stellen naar september. Eerder heb ik aangegeven dat de toepassing van de hekjes in de openstelling onder voorbehoud was van staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie. Ik heb op dit moment nog geen definitieve staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie verkregen, maar ik heb er vertrouwen in dat goedkeuring er rond de zomer zal zijn. Het is onwenselijk om, gegeven de geldende staatssteunregels en de omringende onzekerheid en onduidelijkheid voor aanvragers, de regeling open te stellen vóórdat goedkeuring is verkregen. Om die reden stel ik de openstelling uit tot september. Ik zal wel op korte termijn de regeling vaststellen en publiceren in de Staatscourant, maar zonder inwerkingtreding en dus ook zonder openstelling. Die publicatie geeft marktpartijen dus nog geen recht om aanvragen in te dienen, maar biedt wel inzicht in de beoogde categorieën die voor subsidie in aanmerking zullen en de beoogde subsidievoorwaarden, waaronder toepassing van de hekjes. Het geeft daarnaast ook de mogelijkheid om – indien dat onverhoopt nodig is in het kader van de staatssteungoedkeuring – nog tijdig voor de openstelling aanpassingen in de regeling door te voeren.

9

De leden van de D66-fractie lezen dat de categorie voor elektrificatie van bestaande offshore-productieplatformen met aansluiting op het net-op-zee nog niet is opengesteld vanwege een noodzakelijke wetswijziging. Kan de Minister nader toelichten om wat voor soort projecten het hier gaat? Welke wetswijziging is hiervoor noodzaak en wat is de beoogde planning?

Antwoord

Onder het elektrificeren van offshore productieplatformen wordt verstaan het vervangen van fossiel gedreven eenheden door elektrische eenheden voor de productie van elektriciteit, warmte en kracht. Offshore olie- en gasproductieplatformen kunnen (een deel van) de gasgedreven productiemiddelen op het platform vervangen door elektrisch gedreven eenheden. Hiervoor moet het offshore productieplatform worden voorzien van een aansluiting op het elektriciteitsnet op zee. Het net op zee is momenteel alleen bedoeld om windparken op zee te verbinden met het net op land. Het aansluiten van afnemers op het net op zee wordt geregeld in de Energiewet. Het voornemen is om de Energiewet voor de zomer bij de Kamer in te dienen. Deze kan dan naar verwachting in loop van volgend jaar, op zijn vroegst 1 juli 2024, in werking treden. Vooruitlopend op het realiseren van het wettelijk kader is PBL om advies gevraagd over de mogelijkheden van opname in de SDE++-regeling van 2024. Daarnaast onderzoekt het kabinet momenteel of het mogelijk is, en onder welke voorwaarden, om een of enkele losse windturbines te plaatsen bij olie- en gasplatforms die te ver verwijderd liggen van aansluiting op het net op zee, zodat deze ook hun productie kunnen verduurzamen.

10

De leden van de D66-fractie vragen de Minister in te gaan op de stand van zaken van de regeling voor dakversterking, die hij heeft aangekondigd in de zonnebrief. Is deze op tijd gereed voor de SDE++-ronde van dit jaar? Zo nee, ziet hij eventuele mogelijkheden om dit of zelfs vorig jaar beschikte projecten daar met terugwerkende kracht gebruik van te laten maken?

Antwoord

Ik heb aan PBL gevraagd om te onderzoeken of een categorie voor dakversterking in combinatie met reguliere panelen, danwel een categorie voor lichtgewicht panelen, opportuun is. Dit advies wordt meegenomen in de besluitvorming voor de opname van dergelijke categorieën. Het advies van PBL over deze categorieën is voor de SDE++ in 2024. Projecten die reeds gerealiseerd zijn met de SDE++ kan ik geen extra subsidie toekennen, aangezien dat tot overstimulering zou leiden.

11

De leden van de D66-fractie vragen de Minister in te gaan op de planning van en beoogde toepassing op de SDE++ van de gedelegeerde handeling van de Europese Commissie die kaders biedt voor de definitie van groene waterstof.

Antwoord

Op 13 februari van dit jaar heeft de Europese Commissie twee gedelegeerde handelingen voorgesteld met daarin gedetailleerde regels om te bepalen wanneer waterstof in de EU als hernieuwbaar aangemerkt kan worden. De gedelegeerde handelingen zijn nog niet definitief vastgesteld, de Raad en het EP hebben sinds februari 2 maanden de tijd om ze te bestuderen en de voorstellen te aanvaarden of te verwerpen. Op hun verzoek kan deze periode met 2 maanden worden verlengd en het EP heeft inmiddels gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Definitieve publicatie van de gedelegeerde handelingen zal dus op zijn vroegst medio 2023 volgen. Het EP of de Raad kunnen de voorstellen niet wijzigen.

Vooruitlopend op de officiële publicatie van de gedelegeerde handelingen heb ik PBL gevraagd om voor de SDE++ van 2024 voor netgekoppelde waterstofproductie via elektrolyse de mogelijkheden te onderzoeken voor toepassing van de methodiek zoals voorschreven in de gedelegeerde handelingen met betrekking tot hernieuwbare waterstof. Dit ter vervanging van de huidige methodiek die gebruikt wordt om jaarlijks het maximum aantal draaiuren te bepalen voor deze categorie. Dit zou tevens een mogelijke optie voor andere elektrificatie technieken kunnen zijn, zoals e-boilers en hybride glasovens.

12

De leden van de D66-fractie ontvangen signalen niet overal waar dat mogelijk een oplossing kan bieden (voor een onterechte negatieve transportindicatie) een congestie-onderzoek door de netbeheerders wordt uitgevoerd. Dit terwijl de netbeheerders hier volgens de codewijziging van november 2022 wel toe verplicht zijn? Wat zijn hiervan de oorzaken? Is het eventueel mogelijk om bij beschikkingen voor 2023 in een later stadium een positieve transportindicatie toe te voegen?

Antwoord

Netbeheerders zijn verplicht om te onderzoeken of congestiemanagement voor additionele transportcapaciteit kan zorgen in lijn met de Netcode Elektriciteit. Gedurende dit onderzoek of bij een negatieve uitkomst hiervan nemen netbeheerders geen aanvragen meer in behandeling. Op het moment dat gedurende deze periode een transportindicatie wordt aangevraagd, kan de netbeheerder deze niet afgeven. Met een transportindicatie in de SDE++ wordt voorkomen dat er beschikkingen worden gegeven aan projecten die uiteindelijk toch niet kunnen worden gerealiseerd omdat er onvoldoende transportcapaciteit is. Dit voorkomt dat er onnodig middelen worden vastgehouden die voor andere projecten kunnen worden ingezet Daarnaast worden hierdoor geen niet na te komen verwachtingen gewekt. Het is niet mogelijk om bij een aanvraag op een later moment nog een positieve transportindicatie bij te voegen.

13

Is de Minister bereid toe te zeggen te onderzoeken hoe, voor de SDE++-openstelling van 2024, multifunctionele zonneparken eenvoudiger kunnen worden gerealiseerd? Kan hij toezeggen dit te borgen in de volgende openstellingsronde, dit moet immers de nieuwe standaard worden?

Antwoord

Voor de berekening van de basisbedragen voor de SDE++ openstelling van 2024 neemt het PBL ook kosten mee om natuurinclusieve maatregelen bij zonneparken te realiseren. Ik werk samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) om voor de SDE++-openstellingsronde van 2024 natuurinclusieve eisen in vergunningen op te nemen voor zon-PV. Dit is een stap in de richting van het realiseren van zonneparken die in ruimtegebruik tegemoet komen aan meerdere opgaven en daarmee multifunctioneel zijn. In 2023 zijn natuurinclusieve maatregelen voor windparken reeds meegenomen in de SDE++.

Zoals ik in de Kamerbrief voortgang RES’en (Kamerstuk 32 813, nr. 1166) aangaf is onlangs ook de mogelijkheid van een kwaliteitsbudget verkend. Uit de eerste verkenning blijkt dat een financiële regeling wellicht kan helpen om kwaliteit toe te voegen aan energie(infrastructuur)projecten en in de gebieden, maar in de praktijk mogelijk niet de bottleneck is. Ik heb samen met de andere opdrachtgevers het NP RES gevraagd om een vervolgonderzoek op de verkenning te laten uitvoeren en hierin ook multifunctioneel ruimtegebruik als een aspect van kwaliteit mee te nemen. NP RES kijkt op dit moment hoe ruimtelijke en financiële instrumenten concreet en gericht kunnen worden ingezet. Ook verzamelt NP RES praktijkvoorbeelden om te kijken of additionele middelen nodig zijn.

14

Is de Minister van mening dat netbeheerders aan congestiemanagement moeten doen, bijvoorbeeld door congestieverzoeken te doen, voordat een gebied op «rood» gezet kan worden? Is de Minister van mening dat er transportindicaties afgegeven zouden moeten worden zolang er geen congestiemanagement wordt gedaan? Is de Minister van mening dat het zonde is als er geen transportindicatie wordt afgegeven, terwijl er met goed congestiemanagement eigenlijk nog wel transportcapaciteit beschikbaar is? Is dit iets waar de Minister op zou kunnen sturen, bijvoorbeeld door netbeheerders te vragen om voor gebieden waar zij geen transportindicatie afgeven een bewijs van congestiemanagement te vragen? Of dit in de SDE++-aanvraag te laten verwerken?

Antwoord

Netbeheerders, overheden en marktpartijen proberen via verschillende instrumenten de flexibiliteit te vergroten en het elektriciteitsnet efficiënter te benutten. Hierbij wordt ook gekeken naar instrumenten die ingezet kunnen worden voordat er sprake is van congestie. Ook marktpartijen kunnen een bijdrage leveren door flexibeler met het net om te gaan, ook voordat er sprake is van congestie. De transportindicatie wordt afgegeven als er nog ruimte op het elektriciteitsnet beschikbaar is om de productie-installatie binnen de ingebruiknametermijn aan te sluiten. Netbeheerders zijn verplicht om te onderzoeken of congestiemanagement voor additionele transportcapaciteit kan zorgen in lijn met de Netcode Elektriciteit. Gedurende dit onderzoek of bij een negatieve uitkomst nemen netbeheerders geen aanvragen meer in behandeling. Op het moment dat gedurende deze periode een transportindicatie wordt aangevraagd kan de netbeheerder deze niet afgeven.

15

De leden van de D66-fractie constateren dat in de SDE++ nog altijd een koppeling bestaat tussen de aardgasprijs en de inzet van de duurzame warmtebronnen? Ziet de Minister meerwaarde aan het loslaten van deze koppeling, vooruitlopend op de Wet collectieve warmtevoorzieningen? Kan dit een bijdrage leveren aan het versnellen de realisatie van warmteprojecten en het behalen van de warmtedoelen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 3.

16

De leden van de D66-fractie vragen de Minister of hij verwacht dat het onderzoek naar de rol van de systeemkosten naar verwachting op tijd is afgerond om mee te worden genomen in de openstelling van de SDE++ voor 2024? Welke mogelijkheden heeft de Minister om, in afwachting van het onderzoek maar uitvoering gevende aan de motie van het lid Bontenbal c.s. (Kamerstuk 31 239, nr. 350), opwek op land te koppelen aan plekken waar de infrastructuur hier al geschikt voor is, of deze te koppelen aan flexibiliteitsopties? Vindt de Minister hier een koppeling met non-firm ATO’s wenselijk?

Antwoord

Met de eis dat zonneparken op maximaal 50% van het piekvermogen worden aangesloten en het vereiste om bij aanvraag van SDE++-subsidie een transportindicatie te leveren zijn er momenteel in de SDE++ al maatregelen opgenomen om netcongestie te beperken en te zorgen dat opwek wordt gekoppeld aan plekken waar de infrastructuur geschikt is. Verder heb ik PBL gevraagd om voor de SDE++ van 2024 te adviseren over de mogelijkheden en implicaties van het vereisen van een non-firm ATO voor zon-PV en wind op land. Ik wil niet op dit advies vooruitlopen. Voor wat betreft het onderzoek naar systeemkosten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.

17

De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken van het leggen van zonnepanelen op het Kamergebouw, dat volgens deze leden een voorbeeldfunctie heeft.

Antwoord

Bij de renovatie van het Binnenhof worden verschillende duurzaamheidsmaatregelen meegenomen. Voor zonne-energie betekent dit dat er op de platte gebouwen zonnepanelen worden geïnstalleerd.

Voor wat betreft het pand waar de Kamer momenteel tijdelijk gehuisvest is, geldt een andere situatie. Aangezien het hier gaat om een pand uit het stelsel van bijzondere specialties wordt dit gebouw niet automatisch meegenomen in het programma Zon op Dak. Bij deze panden worden er zonnepanelen geplaatst op natuurlijke renovatiemomenten of direct in opdracht van de klant. Indien de Tweede Kamer graag zon-PV op dit dak wil laten plaatsen, dan kan dit via de eigen ambtelijke organisatie aan het Rijksvastgoedbedrijf worden verzocht. Daarna zal worden onderzocht of het dak geschikt is. Dit omvat onder andere een controle op de dakconstructie, het energiesysteem, eventuele monumentenstatus en de businesscase.

Vragen en opmerking van de leden van de CDA-fractie

18

Deze leden vragen de Minister of en in hoeverre deze verwachtte reductie van 4 Mton en de reductie van 1,5 Mton als gevolg van het extra budget is meegenomen in het IBO-basispad. Indien dat niet het geval is, wat betekent dat dan voor de (hoogte van de) opgave waarvoor aanvullende klimaatmaatregelen zullen worden voorgesteld door het kabinet?

Antwoord

De verwachte reductie als gevolg van het extra budget voor de SDE++ is niet meegenomen in het IBO-basispad, omdat over de hoogte van het openstellingsbudget pas later in het proces is besloten. Wat het uiteindelijke reductie-effect van de SDE++ zal zijn, zal afhangen van de verdeling van het openstellingsbudget en de effecten daarvan op de verschillende sectoren die in het IBO worden benoemd. Na afloop van de SDE++-openstellingsronde van 2023 heb ik meer duidelijkheid over de verdeling van het budget en de afgegeven beschikkingen, en over wat dit betekent voor aanvullende klimaatmaatregelen per sector. Desalniettemin zet ik mij in om dit voorjaar naast de verhoogde openstelling van de SDE++ een zo compleet mogelijk maatregelenpakket voor CO2-reductie te realiseren op basis van het IBO. Hierover wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.

19

Klopt het dat in het IBO-basispad uitgegaan is van een jaarlijks beschikkingenbudget van 3,5 miljard euro? Wat zouden de extra megatonnen CO2-reductie in 2030 kunnen zijn bij een ophoging naar 4, 5 of 6 miljard euro per jaar?

Antwoord

De 3,5 miljard euro is niet het jaarlijkse beschikkingenbudget, ofwel openstellingsbudget, maar het jaarlijkse kasbudget voor de SDE++. Doordat niet alle projecten volledig gerealiseerd worden en de energieprijzen vaak boven de basisprijs liggen, hoeft niet alle beschikte subsidie uitbetaald te worden. Het ophogen van dit kasbudget zou een mogelijkheid bieden voor hogere openstellingsbudgetten en dus kunnen leiden tot extra megatonnen CO2-reductie. Echter is de mate waarmee openstellingsbudgetten opgehoogd kunnen worden naast het kasbudget sterk afhankelijk van de verwachte energieprijzen en beschikbare projecten. Bij hoge energieprijzen zijn de verwachte kasuitgaven lager, dus kan bij een ophoging van het kasbudget een hoger budget opengesteld worden dan bij lage energieprijzen. Daarnaast is de reductie van CO2 afhankelijk van beschikbaarheid van projecten die bijdragen aan CO2-reductie en de mate van overlap met en verdringing van andere projecten en de samenloop en/of overlap met normering en beprijzing. Hoewel een hoger kasbudget tot een hoger openstellingsbudget zou kunnen leiden, dient concurrentie gewaarborgd te blijven. Indien er onvoldoende projecten beschikbaar zijn om een hoger openstellingsbudget uit te putten, zal bij een hoger kasbudget geen verhoging van het openstellingsbudget plaatsvinden. Ook is de verdeling van het uiteindelijke openstellingsbudget van belang voor het bepalen van de extra CO2-reductie die behaald wordt door het ophogen van het budget. Voor normering en beprijzing is in het IBO Klimaat een aantal opties voorgesteld, die meegenomen worden in de integrale besluitvorming in het voorjaar. Hierover wordt uw Kamer separaat geïnformeerd, met daarbij aandacht voor het voorziene CO2-reductie-effect van dat pakket aan klimaatmaatregelen.

20

Hoe zou het jaarlijkse beschikkingenbudget eruit moeten zien om tot een extra reductie van 10 Mton in 2030 te komen ten overstaande van het basispad?

Antwoord

De hoeveelheid extra CO2-reductie is afhankelijk van hoeveel en welke projecten aanvragen indienen, een beschikking krijgen en tot realisatie komen. Daarnaast dient concurrentie gewaarborgd te blijven binnen de openstellingsrondes, dus zal enkel het ophogen van het beschikkingsbudget waarschijnlijk niet voldoen om een extra reductie van 10 Mton te realiseren ten overstaande van het basispad. Dit is afhankelijk van de potentie in de markt, de totstandkoming van ingediende projecten en de mate van overlap met en verdringing van andere projecten en normering en beprijzing. Voor normering en beprijzing is in het IBO Klimaat een aantal opties voorgesteld, die meegenomen worden in de integerale besluitvorming in het voorjaar. Hierover wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.

21

Deze leden vragen de Minister hoe hij naar dit PBL-advies kijkt en in hoeverre dat advies volgens hem in strijd is met de voorwaarden van het convenant met de glastuinbouwsector.

Antwoord

PBL heeft op mijn verzoek en naar aanleiding van die gesprekken met Glastuinbouw Nederland gekeken naar de mogelijkheden voor de toepassing van warmtepompen in de glastuinbouw en het correctiebedrag voor nieuwe duurzame warmteprojecten in de SDE++. Dit heeft ertoe geleid dat voor de SDE++ in 2023 de categorie lucht-water-warmtepomp wordt opengesteld. Met deze uitbreiding is de toepassing van een warmtepomp in de glastuinbouw in combinatie met alle logische bronnen om warmte uit te onttrekken (zoals geothermie, aquathermie of via de daglichtkas) mogelijk. PBL is de onafhankelijk adviseur voor de SDE++. PBL is geen partij bij het convenant met de glastuinbouwsector.

22

Welke argumenten heeft de Minister om de categorie industriële warmtepompen niet open te stellen voor de glastuinbouw en wat is zijn voorstel om ervoor te zorgen dat er toch kan worden voldaan aan de afspraken uit het convenant?

Antwoord

Parallel aan de gesprekken over het convenant is er met de sector gesproken over de openstelling van SDE++-categorieën industriële warmtepompen en lucht-waterwarmtepompen in 2023. Ook is er een inspanningsverplichting overeengekomen om te onderzoeken of de referentiesystematiek aangepast kan worden zodat de warmteprijs beter wordt benaderd in de SDE++.

Voor de inspanningsverplichting om te onderzoeken of de referentiesystematiek aangepast wordt, geldt dat PBL jaarlijks per categorie kijkt naar wat het meest passende correctiebedrag is. PBL heeft in haar advies mede op mijn verzoek onderzocht of een aanpassing van de vaststellingsmethode voor het correctiebedrag voor nieuwe projectaanvragen duurzame warmteproductie mogelijk is. In haar uitvoerige advies komt PBL niet tot een alternatieve basis voor het aanpassen van de correctiebedragmethodiek voor de SDE++ in 2023. Ik heb daarom besloten om het correctiebedrag voor 2023 niet aan te passen. PBL beoogt met de bijlage van haar advies voor de openstelling van de SDE++ in 2023 om reacties op te halen tijdens de marktconsultatie dit voorjaar, zodat deze voor het advies van de openstelling in 2024 gebruikt kunnen worden.

De industriële warmtepomp is een categorie in de SDE++ die is gericht op een industriële toepassing. In het kader van mijn streven om de toepassing van warmtepompen in de glastuinbouw te stimuleren, heb ik PBL ook gevraagd te kijken naar een brede toepassing van deze categorie. PBL merkt in haar advies op dat er reeds diverse categorieën in het advies op basis van een warmtepompprincipe aanwezig zijn en dat de integratiekosten in de industrie in het algemeen relatief hoog zijn ten opzichte van de kale kosten van de warmtepomp. Vanwege een mogelijke overlap tussen de categorieën adviseert PBL de categorie grootschalige warmtepompen alleen open te stellen voor de industrie. Ik neem dit advies over, omdat een brede openstelling van deze categorie zeer waarschijnlijk zou leiden tot overstimulering. Daarnaast is – vanwege alle andere mogelijkheden in de SDE++-regeling – een verbreding van deze categorie niet nodig. Tenslotte heb ik ook geen staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie om deze categorie in de komende openstellingsronde breder open te stellen. Mochten er desondanks projecten worden ontwikkeld die niet passen in deze huidige subsidiecategorieën, dan kunnen de initiatiefnemers daarvan zich bij het PBL melden in de marktconsultatie dit voorjaar ten behoeve van het volgende advies voor de SDE++ in 2024.

23

Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden hij ziet voor het toepassen van DAC voor de glastuinbouw, op welke wijze dit zal worden gestimuleerd en in hoeverre er al wordt gewerkt aan het opnemen DAC-technieken die ook door de glastuinbouw kunnen worden benut vanuit de SDE++?

Antwoord

Direct Air Capture (DAC) is een technologie die nog in de ontwikkelingsfase zit. De SDE++ is een generiek instrument dat bedoeld is voor de kosteneffectieve uitrol van marktrijpe technieken. Het ligt op dit moment niet voor de hand om deze categorie in de SDE++ op te nemen. Er zijn wel al aan enkele DAC-projecten innovatiesubsidies verstrekt vanuit de Topsector Energie (TSE). Daarnaast is DAC opgenomen in het meerjarig missiegedreven innovatie programma van de TSE. Hier valt DAC onder de noemer van Carbon Capture Utilisation and Storage (CCUS). Een toepassing van DAC is hierbij denkbaar in de glastuinbouwsector.

24

Zij vragen de Minister daarom om uit te leggen waarom er eisen worden gesteld aan de temperatuurniveaus van E-boilers en het temperatuurniveau van de afgeleverde warmte bij warmtepompen en in hoeverre deze eisen de toepassing van deze techniek in warmtenetten in de weg zullen staan. Is de Minister bereid om hier samen met de sector naar te kijken en te onderzoeken hoe warmtetechnieken binnen de SDE++ beter aan kunnen sluiten bij de bestaande praktijk en behoeften van warmtenetten?

Antwoord

Met de temperatuurgrens bij e-boilers wordt voorkomen dat de elektrische boiler wordt toegepast in situaties waar een warmtepomp de voorkeur heeft vanwege een hogere energie efficiëntie (hogere COP-waarde). Dit voorkomt dat de elektrificatie leidt tot een (onnodige) grotere vraag naar hernieuwbare elektriciteit. Ik nodig partijen uit om eventuele wensen en onderbouwing daarvan tijdens de marktconsultatie met PBL te delen en ben graag bereid om naar aanleiding daarvan in gesprek te gaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

25

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of er in een volgende ronde niet meer geld gereserveerd kan worden voor duurzame energieopwekking voor huishoudens, zodat geld opgebracht door huishoudens ook terecht komt bij huishoudens.

Antwoord

De SDE++ is bedoeld voor grootschalige hernieuwbare energieprojecten en CO2-reducerende technieken. De regeling staat open voor bedrijven en non-profitorganisaties. Alleen de beoogd producent die een productie-installatie in bedrijf neemt en exploiteert kan subsidie aanvragen.

Huishoudens kunnen geen aanspraak maken op de subsidieregeling. Ik heb divers ander instrumentarium beschikbaar ten behoeve van (duurzame energieopwekking van) huishoudens. Zo stimuleer ik via de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE) dat burgers in lokaal verband duurzaam energie opwekken. Energiecoöperaties en VvE’s kunnen deze subsidie aanvragen voor projecten waarin hernieuwbare (duurzame) elektriciteit uit zonne-energie, windenergie of waterkracht lokaal wordt opgewekt. Daarnaast zijn in de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) gelden beschikbaar voor zonneboilers en warmtepompen voor de productie van duurzame energie voor huishoudens. Ook kunnen huishoudens gebruik maken van de salderingsregeling voor elektriciteit.

26

Deze leden vragen de Minister daarom om als voorwaarde bij het uitkeren van subsidie aan CCS-projecten op te nemen dat aanvragers met een afbouwpad komen voor het gebruik van fossiele brandstoffen.

Antwoord

CCS-projecten richten zich primair op het verminderen van CO2-uitstoot op de korte en middellange termijn. Er is geen afbouwpad voor het gebruik van fossiele brandstoffen vereist voor deze projecten om in aanmerking te komen voor SDE++ subsidie. Het is echter wel van belang dat de projecten voldoen aan de gestelde criteria voor het verminderen van CO2-uitstoot.

Om ervoor te zorgen dat de inzet van CCS niet ten koste gaat van technieken die voor de lange termijn transitie nodig zijn, is de subsidiëring van CCS beperkt. Door het hanteren van een zeef en horizon, is er én voldoende investeringszekerheid voor de industrie om tegen de laagst mogelijk kosten hun CO2-opgave te realiseren én wordt geborgd dat er ook middelen beschikbaar blijven die voor de lange termijn transitie nodig zijn.

De zeef en de horizon zijn zo vormgegeven dat er voldoende handelingsperspectief is voor bedrijven om te verduurzamen (met CCS op plekken waar er geen kosteneffectieve alternatieven bestaan), maar dat er tegelijkertijd genoeg prikkels bestaan die er voor zorgen dat er in de toekomst voldoende kosteneffectieve alternatieven voor CCS beschikbaar komen. Er wordt een zeefstudie toegepast om te bepalen of er aantoonbare kosteneffectieve alternatieven bestaan voor CCS. Na 2035 worden geen SDE++-beschikkingen meer afgegeven voor CCS-aanvragen (uitgezonderd negatieve emissies). Hiermee wordt de tijdelijkheid van subsidiëring van CCS als techniek onderstreept.

Voor de openstellingsronde van de SDE++ 2023 heb ik, conform het Klimaatakkoord, getoetst of er aantoonbaar kosteneffectieve alternatieven bestaan voor CCS. Het jaarlijks onderzoek (de zogenaamde zeef) is uitgevoerd door CE Delft, die zowel de methodiek heeft herzien als de analyse heeft uitgevoerd. Beide rapporten worden binnenkort gepubliceerd. Middels de vernieuwde methodiek, die uitgaat van een procesgerichte benadering, zijn elf duurzame alternatieve technologieën vergeleken met de betreffende CCS-technologieën uit de SDE++. Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat er één kosteneffectief alternatief bestaat voor CCS bij het indampen van waterige oplossingen: de Mechanical Vapour Recompression-techiek (MVR). CE Delft geeft echter aan dat er geen bedrijven zijn die CCS willen toepassen als alternatief voor MVR, juist omdat dit zo’n kosteneffectieve techniek is. Er volgen daarom geen subsidiebeperkingen voor CCS in de aankomende ronde van de SDE++.

27

De leden van de SP-fractie constateren dat het subsidiëren van CCS ervoor zorgt dat bedrijven minder uitstoten, en als zodanig meer ruimte over houden binnen de ETS (emissiehandelssysteem). De uitstootrechten hebben wel een economische waarde en kunnen daarom verkocht worden aan andere bedrijven. Bedrijven krijgen dus gesubsidieerd meer uitstootrechten die zij vervolgens kunnen verkopen. Via deze weg leidt het subsidiëren van CCS-technieken tot een dubbele subsidie. De leden van de SP-fractie vragen de Minister om deze dubbele subsidiestroom aan banden te leggen en de Kamer hierover te informeren.

Antwoord

De SDE++ houdt rekening met inkomsten (of vermeden kosten) uit het ETS. Bij CCS-projecten die onder het ETS vallen worden deze inkomsten in mindering gebracht op de subsidie middels het correctiebedrag. Ook bij andere projecten die onder het ETS vallen gebeurt dit door middel van de ETS-correctie. Op deze manier wordt overstimulering voorkomen.

28

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of de financiering van de SDE++-regelingen via de energiebelasting op dit moment eerlijk is. Is de Minister bereid om een energiebelasting te hanteren die voor alle afnemers gelijk is, en zo nee, waarom niet? Is de Minister dan wel bereid om gelet op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid over rechtvaardigheid in klimaatbeleid, te onderbouwen welke vorm van rechtvaardigheid ten grondslag staat aan de keuze om grootverbruikers minder energiebelasting per eenheid te laten betalen, en te onderbouwen waarom hiervoor gekozen is?

Antwoord

In de Energiebelasting geldt een zogenoemde degressieve tariefstructuur. Het kabinet zoekt in de energiebelasting naar een goede lastenverdeling tussen sectoren met aandacht voor de concurrentiepositie van internationaal opererende bedrijven binnen Europa en daarbuiten. Doordat in andere landen de lasten van soortgelijke bedrijven laag liggen zou het hanteren van een vlak tarief op het niveau van het hoge tarief van de eerste verbruiksschijf leiden tot een ongelijk speelveld. Verder is ook relevant dat grote gebruikers van energie naast de energiebelasting ook vallen onder het Europese systeem voor emissiehandel (EU-ETS) alsmede de sinds 2020 van kracht zijnde nationale CO2-heffing voor de sector industrie. Nederland zet in de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn energiebelastingen in op hogere Europese minimumtarieven waardoor meer ruimte zal ontstaan om de tarieven voor grootverbruikers te verhogen met bescherming van de internationale concurrentiepositie.

Tegelijk houdt het kabinet oog voor een goede balans in de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Zo is per 2020 de verdeling van de lasten tussen huishoudens en bedrijven ten gunste van huishoudens aangepast. In het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) wordt voorgesteld de energiebelastingtarieven in de hogere verbruiksschijven te verhogen waardoor de lastenverdeling wederom ten gunste van huishoudens wordt aangepast en de degressiviteit in de energiebelasting wordt verminderd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie

29

Vertaalt deze berekening zich door bij verdere verhoging van het beschikbare budget? Zou nog 3 miljard euro extra budget leiden tot eenzelfde additionele reductie, of vlakt deze reductiewinst af?

Antwoord

De hoeveelheid extra CO2-reductie is afhankelijk van hoeveel en welke projecten aanvragen indienen, een beschikking krijgen en tot realisatie komen. Tevens dient concurrentie gewaarborgd te blijven binnen de openstellingsrondes en is reductiewinst afhankelijk van mate van overlap met en verdringing van andere projecten en normering en beprijzing, dus enkel het ophogen van het beschikkingsbudget zal waarschijnlijk niet direct leiden tot additionele reductie. Daarnaast vlakt de reductiewinst waarschijnlijk af. Bij een verhoging van het openstellingsbudget, bestaat de kans dat projecten met een hogere subsidie-intensiteit een beschikking krijgen, waardoor de reductiewinst per bestede euro minder wordt.

30

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vernemen dat de regeling per fase van subsidie-intensiteit is ingedeeld. Hierbij worden de voorstellen die voor het minste geld tot reductie leiden als eerste ontvangen. Echter vragen deze leden zich af waarom er niet is gekozen om in ieder geval de eerste, meest kosteneffectieve fase langer open te stellen. Wordt een voorstel met een lage subsidie-intensiteit afgewezen als deze wordt ingediend nadat de openstelling is gesloten? Moet deze aanvrager dan wachten tot de openstelling in 2024 om dit voorstel in te dienen? Is de Minister bereid om hiervan af te zien, in ieder geval bij zeer kosteneffectieve voorstellen?

Antwoord

De SDE++ kent een gefaseerde openstelling. Hierdoor krijgen projecten met een lagere subsidie-intensiteit voorrang en wordt zoveel mogelijk CO2-gereduceerd voor het beschikbare budget. Tijdens elke fase kan subsidie worden aangevraagd tót een bepaalde subsidie-intensiteit per ton CO2-emissiereductie. Dit is de fasegrens. Dit betekent dat ook aanvragen kunnen worden gedaan voor projecten met een lagere subsidie-intensiteit per ton CO2-emissiereductie dan de in die fase geldende grens. Indien het budgetplatfond op enig moment binnen de openstelling wordt overschreden krijgen projecten met een lagere subsidie-intensiteit voorrang. In de praktijk worden er veel aanvragen op de eerste dag of dagen van de fase ingediend, het is daarom niet nodig om deze fases te verlengen.

Aanvragen kunnen niet meer worden ingediend na het sluiten van de laatste fase van de openstelling. Deze kunnen worden ingediend bij de volgende SDE++-openstelling in 2024.

31

Is de Minister bereid om projecten die niet passen binnen de huidige subsidiecategorieën, maar wel een lage subsidie-intensiteit kennen en aantoonbaar effectief zijn, toch subsidie toe te kennen om zo te voorkomen dat het voorstel pas in 2024 aan bod komt?

Antwoord

De SDE++ is een generieke regeling. Maximale subsidiehoogtes worden niet vastgesteld voor individuele projecten maar voor techniekspecifieke categorieën. Projecten kunnen aanvragen doen binnen deze subsidiecategorieën.

Ik streef ernaar de SDE++ jaarlijks zo goed en passend mogelijk open te stellen. Ik volg hierbij een zorgvuldig proces. Ik baseer de openstelling van de subsidieregeling in belangrijke mate op onafhankelijke adviezen van PBL, dat jaarlijks over de mogelijke toepasselijke categorieën en de bijbehorende subsidiebedragen adviseert. Indien projecten worden ontwikkeld die niet passen binnen de huidige subsidiecategorieën kunnen de initiatiefnemers daarvan zich bij het PBL melden in de marktconsultatie dit voorjaar ten behoeve van het volgende advies voor de SDE++ in 2024.

32

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen of er, aangezien ook de meest kosteneffectieve aanvragen voorrang krijgen, verdere voorrangsregelingen mogelijk zijn. Ziet de Minister bijvoorbeeld ruimte om voorrang te bieden aan projecten die onder de vernieuwde netcode van de ACM (zullen) worden verstaan als maatschappelijk belangrijk, of projecten die de transportschaarste op het stroomnet tegengaan? Is de Minister bereid voorrang te verlenen bij herindieningen van voorstellen, in het geval voor deze voorstellen al enige voorbereiding is getroffen? Deze leden zijn benieuwd of voorrang voor projecten die al langer in de koker zitten, zal leiden tot een sneller gerealiseerde CO2-reductie.

Antwoord

De manier van rangschikken in de SDE++ ligt vast in de regelgeving en is een belangrijk onderdeel van de staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie. In de SDE++ wordt gerangschikt op volgorde van ontvangst van de aanvragen, waarbij wordt gekeken naar de dag van indiening. Doordat de openstellingsronde in fasen is opgedeeld, komen hierdoor de meest kosteneffectieve aanvragen als eerste in aanmerking voor subsidie. Er is geen ruimte om daar aanvullende criteria aan toe te voegen, noch is het waarschijnlijk dat de Europese Commissie daar goedkeuring voor zou verlenen in het kader van staatssteun. Voor herindieningen geldt dat deze projecten reeds bekend zijn bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De afhandeling van de aanvragen zal daardoor soms eenvoudiger en sneller zijn.

33

De wijziging van de netcode in november 2022 verplicht bijvoorbeeld dat netbeheerders onderzoek doen naar congestiemanagement. Welke gevolgen zijn er voor SDE++-inschrijvingen op locaties waar de onderzoeken nog niet zijn afgerond? Onder welke voorwaarden is de Minister bereid om af te zien van de eis voor een transportindicatie in gebieden waar de onderzoeken nog niet zijn afgerond, of een transportindicatie achteraf voor dit jaar toe te staan?

Antwoord

Zodra netbeheerders zicht krijgen dat er op basis van aanvragen op een punt in het elektriciteitsnet congestie zal gaan optreden zullen zij starten met een congestieonderzoek. Netbeheerders kunnen vooruitlopend op dit onderzoek helaas geen transportindicaties afgeven aan projecten met inschrijving voor de SDE++.

34

Wat gaat de Minister doen om het realiseren van multifunctionele zonneparken mogelijk te maken onder de SDE++ in 2024?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 13.

35

Tot slot heeft de Minister vorig jaar in de Zonnebrief aangekondigd een dakversterkingsregeling uit te werken. Wat is hiervan de status en wanneer kan de Kamer dit voorstel verwachten? Zal de regeling bekend zijn vóór de SDE++-openstelling van 2023? Indien de regeling pas vanaf 2024 wordt ingevoerd, kan de regeling dan met terugwerkende kracht over 2023 worden toegepast?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 10.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

36

Op welke termijn komt de Minister met een nieuwe referentiesystematiek, en daarmee prijs, voor warmte?

Antwoord

Het PBL heeft hier in 2023 uitgebreid naar gekeken en is tot de conclusie gekomen dat er geen beter berekeningsmethodiek dan de koppeling met aardgas voorhanden is. Zodra deze berekeningsmethodiek er wel is zal ik deze in overweging nemen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.

37

De leden hebben ook enkele vragen bij de PBL-aanbeveling, waarop de Minister deze nieuwe referentie baseert. Deze maakt geen onderscheid tussen base- en peakload WKK-draaiuren, er wordt slechts met een baseload gerekend. Dit kan problemen geven voor WKK-installaties, omdat het PBL er in haar onderbouwing onterecht vanuit gaat dat een WKK non-stop draait. Neemt de Minister dit mee, en ook bijvoorbeeld de CE Delft-studie over dit onderwerp? Zij willen de Minister in dit kader graag wijzen op afspraak in het convenant met de glastuinbouw hierover.

Antwoord

Het CE Delft rapport opgesteld in opdracht van Glastuinbouw Nederland is gedeeld met PBL en meegenomen bij het opstellen van het eindadvies. Ik baseer me bij het vormgeven van de SDE++-regeling op het eindadvies van PBL zoals ook vereist wordt binnen de staatssteungoedkeuring voor de SDE++. Dit houdt in dat hiervan afwijken betekent dat ik niet handel conform de staatssteungoedkeuring en dat dit als ongeoorloofde staatssteun kan worden aangemerkt. Op dit moment loopt de marktconsultatie van PBL voor de SDE++ 2024 waarbij de markt wordt gevraagd om een reactie te geven op het PBL eindadvies voor de SDE++ 2023. De in uw vraag genoemde zaken kunnen ook door de sector in worden gebracht zodat PBL in de advisering hiermee rekening kan houden.

38

De aquathermie in het bijzonder heeft last van de hoge volatiliteit. Zou de Minister willen (laten) onderzoeken hoe de aanzienlijke gevoeligheid voor zowel de aardgas- als de elektriciteitsprijs bij aquathermie beter gemitigeerd kan worden?

Antwoord

Ik onderzoek voortdurend verbeteringen aan de SDE++. Deze aspecten zijn niet uniek voor aquathermie en eventuele aanpassingen aan de regeling zou ik ook breder willen bezien.

39

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de prijzen niet alleen hoog zijn, er is vooral hoge volatiliteit. Is de SDE hier wel voldoende op toegespitst? Hoge prijzen, daarmee vaak lage of geen subsidie en onzekerheid zorgen voor stilvallende projecten en aarzelende investeerders. Veel bestaande geo-, zonthermie- en biomassaprojecten komen in de problemen. Op welke manier is de Minister voornemens om de SDE toch goed te laten werken? Hoe staat het in dit kader met de uitvoering van de motie van de leden Grinwis en Erkens t.a.v. correctieregeling? (Kamerstuk 29 023, nr. 322).

Antwoord

De SDE++ biedt op zichzelf een duidelijk kader. Vooraf is duidelijk op basis van welke voorwaarden de subsidiebedragen worden bepaald. Zoals ik eerder heb toegelicht, stellen de sterk gestegen energieprijzen de SDE++ echter voor een uitdaging, omdat bij het ontstaan van de regeling en bij de opeenvolgende openstellingen dergelijke extreme marktomstandigheden niet zijn voorzien (Kamerstuk 31 239, nr. 368). Ik kijk constant naar mogelijke verbeteringen in de vormgeving van de SDE++ om eventuele ongewenste effecten aan te pakken. Waar nodig worden aanpassingen gedaan, zoals de verbreding van de regeling, de introductie van hekjes vanaf 2023 of de aanpassingen die in 2022 op het gebied van geothermie en CCS zijn gedaan. Ik kom hier dit najaar op terug.

Gelijktijdig met het versturen van deze antwoorden stuur ik uw Kamer een brief toe waarin ik onder andere uitgebreid in ga op die manier waarop ik de motie van de leden Grinwis en Erkens (Kamerstuk 29 023, nr. 322) uitvoer. Ik ben het in zoverre met de motie eens dat de huidige situatie voor duurzame warmte projecten soms schrijnend is, omdat projecten onder andere door extreme marktomstandigheden hun duurzame warmte niet volledig en rendabel afgezet krijgen. Als tegemoetkoming voor de gevolgen van deze extreme marktomstandigheden is 60 miljoen euro gereserveerd voor een regeling, waarbij wordt gedacht aan een regeling op basis van het tijdelijke crisiskader Oekraïne. Hierbij geldt dat voor deze regeling goedkeuring van de Europese Commissie nodig is in het kader van staatssteun. Ik informeer uw Kamer als de regeling verder is uitgewerkt.

40

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister een goede balans vindt tussen voldoende projecten beschikken en voorkomen dat er te veel stilvalt door het ongestraft niet-realiseren, wat nog steeds mogelijk lijkt? Wil hij nog eens kritisch hiernaar kijken?

Antwoord

Deze balans is inderdaad van groot belang. Ik overweeg voortdurend maatregelen om de realisatiegraad te vergroten (zoals aanvullende eisen) maar wil anderzijds ook niet de aanloopkosten of administratieve lasten onevenredig verhogen. Daarnaast kunnen er redenen zijn waardoor aanvragers onverhoopt hun project niet tijdig kunnen realiseren zoals de recente prijsstijgingen of sterke vertraging in de vergunning. Het is dan niet altijd passend om deze projecten ook nog te bestraffen als ze hun project niet kunnen realiseren.

41

Tot slot kijken de leden uit naar de verdere uitvoering van de motie van de leden Grinwis c.s., die de regering verzoekt om een uiterste inspanning te verrichten voor de realisatie van hernieuwbare energieprojecten door deze één of twee jaar extra realisatietijd te geven, zonder dit ten koste te laten gaan van de totale exploitatieduur (Kamerstuk 29 023, nr. 380).

Antwoord

Gelijktijdig met het verzenden van deze antwoorden stuur ik uw Kamer een brief toe waarin ik uitgebreid in ga op hoe ik de motie van de leden Grinwis c.s. (Kamerstuk 29 023, nr. 380) uitvoer. Ik heb ervoor gekozen om projecten (zon, wind en geothermie) met vertraging via de mogelijkheid tot herindiening te ondersteunen. Dit betekent dat een project zijn subsidiebeschikking inlevert en in de komende SDE++-ronde opnieuw een beschikking kan aanvragen tegen de actuele voorwaarden. Het is mijn beeld dat deze projecten met deze mogelijkheid goed uit de voeten moeten kunnen. Ik beschouw daarmee de motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 29 023, nr. 380) als uitgevoerd.

42

Ziet de Minister nog risico’s met betrekking tot de staatsgoedkeuring van de hekjes door de Europese Commissie?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 8.

43

Ook komen er verschillende domeinen. Houdt de Minister scherp in de gaten dat er voldoende geld is gereserveerd voor de verschillende domeinen en neemt hij dit mee in toekomstige openstellingen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 2.

44

Verder in het kader van het stimuleren van duurzame warmte: de leden zijn enigszins teleurgesteld dat meervoudige warmtepompen niet als aparte categorie opgenomen gaan worden in de openstellingsronde van de SDE++ en om procesintegratie onderdeel te maken van de categorieën voor warmtepompen, aangezien dit expliciet is verzocht in de motie van de leden Grinwis en Bontenbal (Kamerstuk 29 826, nr. 163). De Minister geeft aan dit te vragen in de uitvraag voor de SDE++ voor 2024, en de sector uit te nodigen om informatie hierover te geven. De leden vragen zich af waarom de Minister deze stappen niet heeft gezet in aanloop naar de opstelling van 2023, eventueel in de vorm van een aanvullende uitvraag naar het PBL?

Antwoord

Hier is in 2022 aan gewerkt, maar dit heeft nog onvoldoende duidelijkheid opgeleverd om hierover een besluit te kunnen nemen. PBL heeft aangegeven dat het uitdagend is om een voldoende robuust advies uit te brengen over de categorie meervoudige warmtepompen. De diversiteit van projecten is groot en de beschikbare informatie in de marktconsultatie was onvoldoende. Het is gezien de gewenste openstelling van de SDE++ 2023 niet haalbaar om hiervoor separaat advies te krijgen en dit ook nog te verwerken in de SDE++. Meer in het algemeen hecht ik veel waarde aan de jaarlijkse cyclus inclusief marktconsultatie van het advies van PBL, ik ben dan ook zeer terughoudend om hiervan af te wijken met separate adviezen.

45

Welke aanpassingen en extra voorwaarden in de SDE overweegt de Minister om goede inpassing te garanderen? Eerder noemde de Minister het stellen van een flexibele en tijdsgebonden transportcontract («non-firm ATO») als optie. Is dit nog mogelijk voor de SDE++ in 2023?

Antwoord

In het onderzoek naar de toekomstige stimulering van hernieuwbare energie op land houd ik rekening met randvoorwaarden zoals een goede inpassing van projecten. Netcapaciteit en verstandig gebruik maken van het elektriciteitsnet krijgt hierbij in het bijzonder aandacht. Ook de netbeheerders doen onderzoek naar geschikte voorwaarden om te stellen bij subsidiering van hernieuwbare energie op land, ik ben hierover met hen in nauw contact. Een non-firm ATO is een van de maatregelen die onderzocht wordt. Deze maatregel wordt nog officieel uitgewerkt door de netbeheerders/ACM. Het is daarom geen mogelijkheid voor de SDE++ in 2023. Ik heb PBL gevraagd om voor de SDE++ van 2024 te adviseren over de mogelijkheden en implicaties van het vereisen van een non-firm ATO voor zon-PV en wind op land.

Er wordt nu een onderzoek uitgevoerd in opdracht van EZK waar onder andere de non-firm ATO wordt onderzocht als optie om goede inpassing te realiseren. De resultaten hiervan worden verwacht in het derde kwartaal van 2023. In deze studie wordt ook onderzoek gedaan naar het stimuleren van batterijen ten behoeve van uitgestelde invoeding bij grootschalige zonneparken, om de druk op het net te beperken.

46

De Minister sluit de subsidie voor groen gas uit restafval uit, maar stimuleert hij op die manier niet de groei van biomassa en de aanleg van compleet nieuwe warmtenetten die daarvoor nodig zijn, terwijl er een perfect gasnet nog klaarligt? Hoe heeft de Minister dit gewogen?

Antwoord

Binnen de SDE++ worden diverse groen gas technieken gestimuleerd. Groen gas uit restafval heb ik nog niet opengesteld omdat de onrendabele top beperkt is, de uitvoerbaarheid en handhaving is uitdagend en er zijn geen initiatieven bekend in de markt die zich specifiek hierop richten. Ik ben me bewust van de voordelen van groen gas binnen het energiesysteem, daarom werk ik aan een bijmengverplichting van groen gas voor de gebouwde omgeving.

47

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog enkele vragen over de temperatuurregimes bij E-boilers. De hoge minimum-temperatuureisen geven geen prikkel om huizen te isoleren en met lagere temperaturen te werken wonen. Waarom is hiervoor gekozen? Is de Minister bereid in overleg met de sector tot andere eisen t.a.v. temperatuur te komen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 24.

48

Wil de Minister onderzoeken hoe innovatie meer gestimuleerd kan worden binnen de SDE++, bijvoorbeeld door het meer toepassen van maatwerk?

Antwoord

Nee, de SDE++ is een generiek instrument dat bedoeld is voor de kosteneffectieve uitrol van marktrijpe technieken. Voor de stimulering van innovatie heb ik ander instrumentarium beschikbaar dat in sommige gevallen gecombineerd kan worden met de SDE++. Denk hierbij aan de HER+, MOOI. Voor demonstratie van technieken is er onder andere de DEI+. Daarnaast werk ik aan opschaling van innovatieve technieken in het perceel Vroege Fase Opschaling van het Klimaatfonds.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

49

De leden van de SGP-fractie hebben samen met leden van andere fracties regelmatig aangedrongen op een correctieregeling voor duurzame warmte, zoals verwoordt in de aangenomen motie van de leden Grinwis en Erkens (Kamerstuk 29 023, nr. 322). Met de gasprijs als referentie schakelen onder meer tuinders over op de wkk. De referentie zou gekoppeld moeten zijn aan de prijs van de restwarmte van wkk’s. Daarnaast gaat het PBL in haar berekeningen ervan uit dat wkk’s non-stop draaien, terwijl dat in de praktijk niet het geval is. Ook op dit punt is aanpassing nodig. Deze leden horen graag hoe de Minister de genoemde punten gaat oppakken. Wordt de gevraagde correctie op korte termijn doorgevoerd?

Antwoord

Zie het antwoord op de vragen 37 en 39.

50

De leden van de SGP-fractie zijn verbaasd dat de Europese Commissie geen goedkeuring zou geven aan SDE++-subsidie voor hybride glasovens in verband met de staatssteunregels. Zij willen erop wijzen dat het lastig is om dergelijke industriële processen te verduurzamen en dat tussenstappen nodig zijn. Zij willen er ook op wijzen dat door het Europees innovatiefonds geld is toegekend voor een pilotproject met hybride glasovens. Deelt de Minister de zienswijze van de Europese Commissie of ziet hij op zichzelf wel ruimte binnen het staatssteunkader?

Antwoord

Ik begrijp dat het lastig is om dergelijke industriële processen te verduurzamen en dat tussenstappen nodig zijn. De staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie voor de SDE++ heeft als voorwaarde dat bij elektrificatie-opties, net als bij andere categorieën binnen de SDE++, ten allen tijde CO2-reductie plaatsvindt. Dit kon bij deze categorie onvoldoende worden onderbouwd. Dit heeft te maken met het gebruik van elektriciteit op de uren dat een fossiele elektriciteitscentrale de marginale optie is. Ik verken voor de komende jaren of de nieuwe EU-staatssteunregels hiervoor meer ruimte bieden, net als voor andere elektrificatie-opties.

51

De Minister schrijft dat hij bij het onderzoek naar de toekomstige ondersteuning van zon- en windprojecten ook de rol van systeemkosten en de samenhang met de SDE++ meeneemt. Deze leden willen graag voorkomen dat het op de lange baan geschoven wordt. Wanneer wordt de Kamer over de uitkomst geïnformeerd? Zorgt de Minister ervoor dat in de SDE++ voor 2024 de systeemkosten op enigerlei wijze ingeprijsd worden?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 4.

52

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat in het kader van het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 (Kamerstuk 32 627, nr. 43) is besproken dat de glastuinbouw voor zowel industriële warmtepompen als lucht/water-warmtepompen SDE++-subsidie kan aanvragen in 2023. Deze leden lezen in de voorliggende brief echter dat deze openstelling alleen zal gelden voor lucht/water-warmtepompen. Waarom worden industriële warmtepompen niet meegenomen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 22.

53

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over het loslaten van het plafond voor hernieuwbare elektriciteit op land. Zij willen erop wijzen dat netbeheerders waarschuwen dat als extra uitvoeringscapaciteit nodig is voor aansluiting van extra wind- en zonneparken dit ten koste gaat van projecten voor elektrificatie van de industrie en woningbouwprojecten. Hoe weegt de Minister dit risico? Is hij bereid voorwaarden te koppelen aan deze beschikkingen gericht op het zoveel mogelijk beperken van de netimpact van deze duurzame energieprojecten, zoals flexibele en tijdsgebonden transportcontracten?

Antwoord

In de SDE++ is reeds de transportindicatie opgenomen, die door de netbeheerder moet worden afgegeven. Dat betekent dat er geen beschikkingen wordt afgegeven op plekken waar op dat moment duidelijk is dat een project niet gerealiseerd kan worden. De netimpact van nieuwe zon-PV-projecten wordt daarnaast beperkt dat voor bijna alle projecten het gecontracteerde terugleververmogen maximaal 50% van het piekvermogen van de zonnepanelen mag zijn. In de laatste SDE++-rondes was bovendien een dalende trend zichtbaar van het aantal aanvragen. Op deze manier wordt er binnen de SDE++ rekening gehouden met schaarse capaciteit aan transport en personeel. Verder heb ik PBL gevraagd om voor de SDE++ van 2024 te adviseren over de mogelijkheden en implicaties van het vereisen van een non-firm ATO voor zon-PV en wind op land.

54

Wil de Minister bezien of en hoe bij de categorie aquathermie meer rekening gehouden kan worden met de ontwikkeling van de elektriciteitskosten?

Antwoord

De kosten voor het elektriciteitsverbruik voor pompen en warmtepompen worden meegenomen als operationele kosten. Dit is onderdeel van het basisbedrag en reageert niet op prijsverhogingen en -verlagingen. Dit is consistent met andere technieken, waarbij de inkoop van elektriciteit een belangrijk onderdeel van het project uitmaakt. Het introduceren van een correctie op het basisbedrag is een zeer grote aanpassing van de regeling die de complexiteit sterk verhoogt en uitdagingen kent voor de uitvoering, advisering van PBL en financiële beheersbaarheid. Vandaar dat ik op dit moment niet bereid ben om dit te introduceren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

55

Wat is de werkdefinitie van natuurinclusiviteit die wordt gehanteerd? Wanneer is iets natuurinclusief?

Antwoord

Natuurinclusiviteit wordt op lokaal niveau ingevuld. Verschillende gemeentes en provincies hebben te maken met verschillende soorten natuur in hun omgeving. Ik ben in nauw contact met VNG en IPO om te organiseren dat lokale overheden in de vergunningen eisen kunnen stellen met betrekking tot natuurinclusiviteit die passend is binnen de lokale omgeving. De SDE++ neemt deze eisen op als deze voor het merendeel van de projecten geldt.

Naar boven