31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 335 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2021

Hierbij bied ik u de evaluatie van het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking aan (Kamerstuk 31 293, nr. 177) (hierna: de AMvB)1. Deze evaluatie is door een consortium van drie partijen onder penvoering van bureau Lysias Advies tot stand gekomen. Deze evaluatie ontvangt u nu, omdat het enige tijd heeft geduurd voordat een aantal experimenten daadwerkelijk gestart is.

Context

Artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 maakt het mogelijk om af te wijken van bepalingen in die wet, ten behoeve van experimenten die bijdragen aan «ontwikkelingen op het gebied van de productie, het transport en de levering van decentraal opgewekte duurzame elektriciteit, of elektriciteit opgewekt in een installatie voor warmtekrachtkoppeling». Toestemming voor een experiment wordt gegeven door middel van een ontheffing. Met de AMvB is een nadere invulling gegeven aan de experimenteerruimte. Het gaat onder meer om artikelen waarvan bij wijze van experiment mag worden afgeweken, de voorwaarden waaronder dat gebeurt, en de procedure voor het beslissen op een aanvraag om een experiment uit te voeren.

Het doel van de experimenten is het in een beperkte omgeving toetsen of het nodig is dat de Elektriciteitswet 1998 onverkort moet gelden voor lokale opwekking van duurzame energie en of de volgende zaken gerealiseerd kunnen worden:

  • Meer toepassing van duurzame energie of warmtekrachtkoppeling op lokaal niveau.

  • Efficiënter gebruik van de beschikbare energie-infrastructuur.

  • Meer betrokkenheid van energiegebruikers bij hun energievoorziening.

De ontheffingen

Tot 2018 konden ontheffingen worden aangevraagd. Een ontheffingsverzoek kon worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO beoordeelde aan de hand van de in de AMvB-experimenten genoemde criteria of ontheffing verleend werd. Het aanvragen van een ontheffing is mogelijk gemaakt voor groepen van kleinverbruikers, hoofdzakelijk consumenten. De aanvragers zijn grotendeels energiecoöperaties of verenigingen van eigenaren. Deze partijen zijn soms door projectontwikkelaars of netbeheerders ondersteund.

Twee typen experimenten kwamen voor een ontheffing in aanmerking:

  • Grote experimenten: de ontheffingshouder mag productie en levering van elektriciteit combineren. De regionale netbeheerder blijft de wettelijke taken met betrekking tot netbeheer vervullen. Bij een dergelijk experiment mogen maximaal 10.000 afnemers – voornamelijk consumenten – de elektriciteit afnemen.

  • Projectnetten: bij een projectnet worden ten hoogste 500 afnemers aangesloten via een aansluiting op het net van de regionale netbeheerder. De ontheffingshouder mag alles wat bij een groot experiment is toegestaan en ook het beheer van het net valt onder het projectnet.

Er zijn in totaal 14 ontheffingen verleend, waarvan er 5 daadwerkelijk van start zijn gegaan en 9 nog in ontwikkeling zijn. Daarnaast hebben 3 ontheffinghouders hun ontheffing ingetrokken en zijn 3 andere verzoeken afgewezen, omdat zij niet voldeden aan een of meer van de gestelde criteria. Alle projecten die van start zijn gegaan betreffen projectnetten. De in totaal 20 aanvragen zijn terug te vinden in het bijgevoegde rapport.

Belangrijkste bevindingen

Omdat de meeste projecten zich nog steeds in de opstartfase bevinden, is het niet goed mogelijk vast te stellen of de hierboven genoemde doelstellingen van AMvB gerealiseerd zijn. Daarnaast is het zo dat de experimenten plaatsvinden in de «echte wereld» en niet in een laboratorium. Dit maakt het lastig eventuele kwantitatieve resultaten zoals de groei van de hoeveelheid duurzame energie specifiek toe te schrijven aan de ontheffing. Wel was het mogelijk om een meer kwalitatieve en indicatieve evaluatie te houden. Het bijgevoegde rapport is hiervan de weerslag.

Een aantal conclusies kunnen volgens de onderzoekers worden getrokken:

  • Het lijkt erop dat participatie in een vereniging of coöperatie heeft geleid tot meer betrokkenheid van afnemers bij hun energievoorziening. Wel past hierbij de kanttekening dat ontheffinghouders aangeven dat het moeilijk is om gebruikers daadwerkelijk te activeren. De meeste betrokkenen lijken vooral te willen worden «ontzorgd», zonder zichzelf actief met de energievoorziening bezig te hoeven houden. De projecten worden voornamelijk gedragen door een beperkte groep actieve burgers.

  • Tot opvallende, innovatieve doorbraken of aanzienlijke kostenvoordelen hebben de lopende projecten niet geleid. Wel wordt veelal gebruik gemaakt van bestaande technische innovaties om bijvoorbeeld pieken op het (project)net te vermijden. Maar de onderzoekers geven aan dat ook dit door de kleinschaligheid van de projecten niet goed valt te kwantificeren.

  • De evaluatie leert wel dat energiegemeenschappen belangrijke ketenpartners kunnen worden voor netbeheerders in het beheren van hun netten. Ze kunnen op een specifiek onderdeel van de keten een goede bijdrage leveren door het bijeenbrengen van groepen gebruikers die bereid zijn hun energiegebruik op elkaar en het netwerk van de regionale netbeheerder af te stemmen.

  • Door het geringe aantal lopende experimenten en de beperkte omvang daarvan is het niet mogelijk precieze uitspraken te doen over de toegevoegde waarde van de experimenten voor een beter netbeheer. Op kleine schaal lijken de projecten wel een bijdrage te kunnen leveren aan het voorkomen van netcongestie. Wel zetten de onderzoekers vraagtekens bij de vraag of het wenselijk is dat bijvoorbeeld energiegemeenschappen netbeheertaken uitvoeren. Een aantal geïnterviewden geeft aan dat zij die taken, zoals het verminderen van congestie en het voorkomen van spanningsverlies, en de daarbij horende verantwoordelijkheden voor betrouwbaarheid van het net, liever niet zelf op zich nemen.

  • Op basis van de evaluatie kunnen geen conclusies worden getrokken over de noodzaak van het al dan niet verruimen van regelgeving.

Het vervolg

In de brief van 10 december 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 34 627, nr. 50) is aangegeven dat een nieuwe algemene maatregel van bestuur voor experimenten op grond van de Elektriciteitswet 1998 niet wordt vastgesteld. Aanleiding daarvoor is het advies van de Raad van State over een concept van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, waarin fundamentele kritiek wordt geuit op de instrumentkeuze en de verenigbaarheid met Europees recht.

Met de Energiewet die onlangs is geconsulteerd en die mede invulling geeft aan de implementatie van de nieuwe Elektriciteitsrichtlijn (EU) 2019/944 worden de mogelijkheden voor energiegemeenschappen en zogenoemde actieve consumenten verruimd. Daarom is er vooralsnog geen aanleiding om nieuwe experimenten van het nu onderzochte type mogelijk te maken door middel van een nieuwe experimentenregeling. In de consultatie is expliciet gevraagd of partijen een nieuwe experimenteerregeling desondanks wenselijk achten. De reacties worden op dit moment nog bestudeerd en zullen indien wenselijk en mogelijk met inachtneming van het advies van de Raad van State worden meegenomen in het wetsvoorstel dat dit najaar naar voor advies naar de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden gezonden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, D. Yesilgöz-Zegerius


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven