31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 287 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2018

Nederland heeft de ambitie om in de periode tot 2050 de CO2-uitstoot significant te reduceren. In het regeerakkoord is een streefdoel van 49% CO2-reductie in 2030 opgenomen. Ik verwacht dat lokale hernieuwbare energie-initiatieven bij het bereiken van deze doelen een belangrijke rol zullen spelen. Participatie van burgers in duurzame energieprojecten in hun directe omgeving kan bijdragen aan het vergroten van de betrokkenheid van burgers en het draagvlak voor de energietransitie. Eigenaarschap en lokale samenwerking zorgen ervoor dat burgers, zowel individueel als in collectief verband, de regie voeren over hun eigen energiehuishouding en daarmee bij kunnen dragen aan de energietransitie als geheel.

Op dit moment dragen burgers al op verschillende manieren bij aan de energietransitie. Een belangrijke directe bijdrage vindt plaats door de productie van elektriciteit met behulp van zonnepanelen. Naar verwachting zal in 2030 meer dan 6 GW aan zonnepanelen bij huishoudens worden gerealiseerd. Dat betekent dat zo’n 1,5 tot 2 miljoen huishoudens zelf elektriciteit opwekken met behulp van zonnepanelen. Daarnaast realiseren burgers verenigd in energiecoöperaties projecten in hun directe omgeving. Op dit moment is deze bijdrage nog relatief beperkt, zo blijkt ook uit de evaluatie van de Regeling verlaagd tarief (ook wel: de postcoderoosregeling), maar ik verwacht dat dit aandeel zal stijgen. Verder zien we binnen de SDE+ een toename in het aantal aanvragen voor de realisatie van windmolens, zonnedaken en zonneweides waar ook burgers in participeren.

Zoals toegezegd aan uw Kamer schets ik met deze brief op hoofdlijnen mijn stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare elektriciteitsproductie met directe betrokkenheid van burgers. Hiermee informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, ook over de contouren van de terugleversubsidie als opvolger van de salderingsregeling en over de uitkomsten van de evaluatie van de postcoderoosregeling. In dit verband stuur ik u het evaluatierapport «Evaluatie Regeling Verlaagd Tarief»1 dat is opgesteld door onderzoeksbureau Kwink. Dit werd ook verzocht in de motie Dik-Faber (CU) en Agnes Mulder (CDA)2. Ook ontvangt u mijn reactie op de motie Agnes Mulder (CDA) c.s. over een aparte stimuleringsregeling in de SDE+ voor energiecoöperaties met zon-PV in het kader van de transitie naar een duurzame energievoorziening3, de motie Dik-Faber (CU) en Agnes Mulder (CDA) om een revolverend fonds op te zetten om de toegang tot financiering in de ontwikkelfase te verbeteren voor energiecoöperaties4, en de motie Dik-Faber (CU) en Agnes Mulder (CDA) om te onderzoeken op welke manier de opvolger van de salderingsregeling op termijn ook geschikt kan worden voor kleinschalige projecten van scholen, mkb-bedrijven en agrarische bedrijven5.

Een belangrijk uitgangspunt van dit kabinet is – naast draagvlak – dat de energietransitie betaalbaar blijft. Kleinschalige initiatieven zijn duurder en vragen dus bij toepassing op grotere schaal extra middelen, die moeten worden opgebracht door de burgers in hun hoedanigheid van energiegebruiker en belastingbetaler. Draagvlak mag iets kosten, maar maatvoering is van groot belang. Het is derhalve geen doel op zich om ieder particulier of lokaal duurzaam energie-initiatief te honoreren. Ik wil oog houden voor een goede balans tussen kosten en de mate van ondersteuning voor lokale initiatieven.

Huidig stimuleringskader voor projecten met burgerparticipatie

Momenteel zijn er vanuit het Rijk drie subsidieregelingen om de opwekking van lokale hernieuwbare energie te stimuleren die met name gericht zijn op opwek van duurzame elektriciteit: de salderingsregeling, de postcoderoosregeling en de SDE+. Hierbij kan er onderscheid gemaakt worden tussen projecten op basis van schaalgrootte (klein of groot) en samenwerking (individueel of collectief). De onderstaande figuur geeft hiervan een schematisch overzicht naar type aansluiting (kleinverbruiker of grootverbruiker) en type aanvrager.

  • Salderingsregeling: Bij burgers en bedrijven met een kleinverbruikersaansluiting wordt de zelf opgewekte elektriciteit die zij op het net invoeden in mindering gebracht op de van het net afgenomen elektriciteit. Hierdoor hoeven deze kleinverbruikers geen leveringskosten, energiebelasting, opslag duurzame energie (hierna: ODE) en btw te betalen over dat in mindering gebrachte deel.

  • Postcoderoosregeling: Burgers en bedrijven met een kleinverbruikersaansluiting die lid zijn van een coöperatie of Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE) die hernieuwbare elektriciteit opwekt in de nabije omgeving, kunnen gebruik maken van een verlaagd energiebelastingtarief.

  • SDE+: Projecten met een grootverbruikersaansluiting (zowel individueel als energiecoöperaties of VvE’s) waarbij hernieuwbare energie wordt opgewekt, kunnen gebruik maken van de SDE+ regeling.

In het regeerakkoord is afgesproken dat de salderingsregeling in 2020 wordt omgevormd naar een nieuwe regeling. Ook is afgesproken dat er een aparte regeling komt voor energiecoöperaties die het mogelijk maakt dat omwonenden makkelijker kunnen participeren in duurzame energieprojecten in hun directe omgeving.

Ik vind het van belang dat er sprake is van een eenduidig, samenhangend en toekomstbestendig stimuleringsbeleid. Ik constateer, mede op basis van de evaluaties van de salderingsregeling en postcoderoosregeling, dat het huidige instrumentarium verbeterd kan worden. Ik informeer u daarom in deze brief over de volgende zaken:

  • 1. De contouren van de terugleversubsidie als opvolger van de salderingsregeling.

  • 2. Mijn voorgenomen beleid ter ondersteuning van energiecoöperaties, waaronder de toekomst van de postcoderoosregeling en een eventuele tegemoetkoming in de aanloopkosten.

  • 3. Mogelijkheden voor verbeteringen van de SDE+, vooral voor met zonne-energie opgewekte elektriciteit.

Deze uitwerking is mede gebaseerd op het regeerakkoord.6

1. Omvormen van de salderingsregeling in een terugleversubsidie

De salderingsregeling is in 2016 geëvalueerd, op 3 januari 2017 heeft mijn voorganger uw Kamer hierover geïnformeerd7. De evaluatie heeft aangetoond dat de salderingsregeling een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de snelle groei van de productie van met zonnepanelen opgewekte elektriciteit bij huishoudens.

Tegelijkertijd laat de evaluatie zien dat de salderingsregeling – evenals de postcoderoosregeling – een relatief kostbaar instrument is om duurzame energie te bevorderen. Maatvoering is daarom belangrijk. De salderingsregeling vergroot het draagvlak onder burgers voor de energietransitie maar elke euro die meer wordt uitgegeven via deze instrumenten levert per saldo minder klimaatwinst op dan een euro uitgegeven via de SDE+.

Verder toont de evaluatie aan dat de huidige salderingsregeling bij ongewijzigd beleid op termijn tot verdere overstimulering zou leiden. Daarom is in het regeerakkoord besloten de regeling doelmatiger vorm te geven.

Mede op basis van suggesties van stakeholders zijn vijf varianten voor de stimulering van lokale hernieuwbare energie bij kleinverbruikers ontwikkeld. Deze varianten zijn door ECN doorgerekend op de effecten op de business case van zon-PV, het groeipad van zon-PV en de kosten voor de overheid en getoetst aan de gestelde uitgangspunten. Hierover bent u op 12 juli 2017 geïnformeerd inclusief een uitgebreide analyse van de voor- en nadelen van de ontwikkelde varianten8.

De analyse wijst uit dat meerdere varianten op een toekomstbestendige en kosteneffectieve wijze voldoende investeringszekerheid kunnen bieden voor potentiële en huidige investeerders. Zowel de investeringssubsidie als de terugleversubsidie zijn stuurbaar in de subsidiehoogte en bieden de mogelijkheid om het budget te beheersen. Bijkomend voordeel is dat de regeling in deze varianten veel minder afhankelijk wordt van de hoogte van de energiebelasting en de ODE.

Er zijn drie overwegingen waarom ik de voorkeur geef aan een terugleversubsidie boven een investeringssubsidie:

  • De terugleversubsidie geeft de beste stimulans om te zorgen dat de zonnepanelen optimaal (blijven) produceren.

  • In tegenstelling tot een investeringssubsidie kan bij een terugleversubsidie een soepele overgang worden vormgegeven voor burgers en bedrijven die al geïnvesteerd hebben in zonnepanelen. De investeringskosten voor zonnepanelen waren in het verleden aanzienlijk hoger dan nu. Daardoor zijn sommige bestaande productie-installaties nog niet terugverdiend.

  • Uit gesprekken met partijen en twee brede stakeholdersbijeenkomsten blijkt dat de terugleversubsidie het grootste draagvlak geniet bij de betrokken partijen waaronder de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE), Holland Solar, de Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis onder andere omdat deze variant zorgt voor een geleidelijke overgang vanuit salderen en de vermeende nadelige effecten van een investeringssubsidie op de markt zoals stop en go effecten beter kunnen worden voorkomen.

Contouren terugleversubsidie

De huidige salderingsregeling is voor burgers en bedrijven een aantrekkelijk instrument voor het stimuleren van hernieuwbare elektriciteitsproductie, meestal door middel van zonnepanelen, bij burgers en bedrijven. De reden hiervoor is dat de regeling de terugverdientijd van de investering verlaagt. Uit de evaluatie van de salderingsregeling en gesprekken met de zonnesector blijkt dat particulieren bij een terugverdientijd van ongeveer zeven jaar bereid zijn te investeren in zonnepanelen. Bij ongewijzigd beleid zal de terugverdientijd naar verwachting echter dalen tot circa vier jaar in 2025. Uiteraard is er spreiding afhankelijk van het type installatie, de dakoriëntatie en de mate van eigen gebruik. Ik ben voornemens om bij het vormgeven van het nieuwe stimuleringskader een gemiddelde terugverdientijd van circa zeven jaar als uitgangspunt te nemen. Hieronder geef ik in grote lijnen weer hoe ik de terugleversubsidie wil vormgegeven.

  • De nieuwe subsidieregeling start in 2020 en zal jaarlijks worden opengesteld voor nieuwe aanvragen zolang de terugverdientijd voor zonnepanelen zonder stimulering nog ruim boven de zeven jaar ligt.

  • De subsidieregeling staat open voor burgers en bedrijven met een kleinverbruikersaansluiting die zelf geproduceerde hernieuwbare elektriciteit invoeden op het elektriciteitsnet. De regeling geldt dus ook voor andere hernieuwbare energiebronnen dan zonne-energie, bijvoorbeeld windenergie.

  • De terugleversubsidie geldt vanaf 2020 ook voor burgers en bedrijven die al geïnvesteerd hebben in zonnepanelen en nu gebruikmaken van de salderingsregeling. Voor deze groep kan een soepele overgang worden vormgegeven.

  • De terugleversubsidie geldt uitsluitend voor de op het elektriciteitsnet ingevoede hernieuwbare elektriciteit en dus niet op het directe eigen verbruik achter de aansluiting. Over de zelf opgewekte hernieuwbare elektriciteit die burgers en bedrijven zelf direct verbruiken of opslaan achter de aansluiting, betalen kleinverbruikers ook na 2020 geen energiebelasting en ODE.

  • Bij het vaststellen van de hoogte van de subsidie ga ik uit van een terugverdientijd van gemiddeld circa zeven jaar voor een representatieve referentiecasus en de meest kostenefficiënte zonnepanelen die op de markt verkrijgbaar zijn. Het kabinet stelt de hoogte van de subsidie vast na consultatie met de markt.

  • Jaarlijks wordt van tevoren een subsidieplafond vastgesteld en van dekking voorzien binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Hierbij wil het kabinet de regeling kosteneffectief inrichten om overstimulering te voorkomen.

  • Uitgangspunt voor de uitvoering van de terugleversubsidie is om consumenten optimaal te faciliteren. Dat betekent dat er één loket komt bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl) waar kleinverbruikers een beschikking voor een terugleversubsidie kunnen aanvragen. De uitbetaling van de terugleversubsidie vindt plaats door de energieleveranciers via de energienota om de verrekening zo eenvoudig mogelijk te maken voor consumenten.

Ik streef naar één regeling die alle doelgroepen van de huidige salderingsregeling goed bedient. Door de degressieve tariefstructuur van de energiebelasting biedt de huidige salderingsregeling over het algemeen een grotere stimulans voor particuliere kleinverbruikers dan voor de utiliteitssector. De utiliteitssector beslaat een zeer diverse groep, bijvoorbeeld: scholen, kantoren, verzorgingshuizen, agrariërs en kerken, waardoor het verdienmodel van lokale hernieuwbare projecten zeer kan verschillen. Dat komt bijvoorbeeld door verschillen in direct eigen verbruik. Ik constateer dat de utiliteitssector wel een groot potentieel heeft voor hernieuwbare elektriciteitsproductie. Daarom zal ik in de verdere uitwerking onderzoeken in hoeverre de terugleversubsidie een adequate stimulans biedt voor deze groep. Indien dit niet het geval blijkt, zal ik onderzoeken of een aangepaste variant van de terugleversubsidie deze doelgroep beter kan stimuleren of andere instrumenten overwegen. Dit in overeenstemming met de motie Dik-Faber/ Agnes Mulder9. Bij het vormgeven van de regeling is het belangrijk om te voorkomen dat een bepaald deelsegment van de markt een onevenredig groot beslag gaat doen op het beschikbare budget.

Ik ben de afgelopen maanden intensief met alle betrokken partijen in overleg geweest over een adequate inrichting van de terugleversubsidie. Zoals blijkt uit mijn brief zal de verdere uitwerking ook de komende tijd een intensief proces vragen van alle betrokken partijen om te zorgen voor een goede overgang. In het bijzonder is hiervoor aandacht nodig voor de procesinrichting met RVO.nl, energieleveranciers en netbeheerders.

Vereiste aanpassingen in bemetering

Voor het omvormen van de salderingsregeling is het noodzakelijk dat in ieder geval alle kleinverbruikers die hernieuwbare elektriciteit opwekken, beschikken over een elektriciteitsmeter die de afname van, en het invoeden op het elektriciteit aan het elektriciteitsnet afzonderlijk kan meten. Daarom ga ik nader uit werken hoe een dergelijke meter voor deze kleinverbruikers voorgeschreven kan worden. Wanneer in nieuwe meters geïnvesteerd moet worden gaat de voorkeur uit naar een verstandige toekomstgerichte keuze. Daarbij heeft een meter met communicatiemodule (slimme meter) verschillende voordelen voor het energienet van de toekomst ten opzichte van een digitale meter zonder deze module. Hierbij denk ik aan het kunnen faciliteren van dynamische leveringstarieven, efficiënt netbeheer, energiebesparing en administratieve processen. Tegelijkertijd bestaan er zorgen over meters die op afstand uitgelezen kunnen worden. Deze zorgen zal ik bij mijn nadere uitwerking betrekken.

2. Optimaliseren van de ondersteuning van energiecoöperaties

Burgers verenigen zich in toenemende mate in energiecoöperaties die zelf de projectontwikkeling en exploitatie van lokale hernieuwbare energie productie-installaties verzorgen. Lokaal opgewekte energie is een populair (stroom)product aan het worden. Ook zijn energiecoöperaties betrokken bij energieloketten, energiebesparingsacties, Buurkrachtwijken, en maken energiecoöperaties eerste plannen voor aardgasvrije wijken. Energiecoöperaties dragen hierdoor bij aan het creëren van energiebewustwording en draagvlak voor de energietransitie in de haarvaten van onze samenleving. Ik draag deze ontwikkeling een warm hart toe en wil deze verder versnellen.

In 2014 is speciaal voor deze doelgroep de postcoderoosregeling gestart. Het ging hierbij voornamelijk om burgers die niet beschikken over de mogelijkheid om zonnepanelen op het eigen dak te plaatsen en daarmee zijn uitgesloten van de salderingsregeling. Ondertussen is het palet aan gebruikers van deze regeling meer divers.

Samenvatting postcoderoosregeling

Burgers en bedrijven met een kleinverbruikersaansluiting kunnen via een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie of VvE investeren in een nabije productie-installatie die uitsluitend wordt gebruikt voor het opwekken van elektriciteit door middel van hernieuwbare energiebronnen, zoals zonnepanelen op het dak van een school, of windturbines. De deelnemers profiteren van een verlaagd energiebelastingtarief over de opgewekte elektriciteit via hun eigen energierekening. Om het lokale karakter te waarborgen, moeten deelnemers wonen in hetzelfde, of een aangrenzend, postcodegebied («de postcoderoos») als de productie-installatie.

Sinds de start van de postcoderoosregeling in 2014 zijn in totaal 110 projecten gerealiseerd en per oktober 2017 zijn er circa 140 projecten in voorbereiding. Veruit de meeste postcoderoosprojecten zijn gerealiseerd met zonnepanelen op daken van gebouwen. Het totale aantal deelnemers aan postcoderoosprojecten ligt per oktober 2017 op maximaal circa 3.800 burgers en bedrijven.

Op mijn verzoek heeft het onderzoeksbureau Kwink de postcoderoosregeling (formeel: «Regeling Verlaagd Tarief») geëvalueerd. Kort samengevat luiden de conclusies van de evaluatie door Kwink als volgt:

  • 1. In de huidige vormgeving slaagt de regeling erin om lokale energieproductie te stimuleren onder mensen die niet de mogelijkheid hebben om zonnepanelen op hun eigen dak te plaatsen. De realisatie van de postcoderoosregeling blijft echter achter bij de ambities (25.000 nieuwe deelnemers per jaar) die bij aanvang zijn geformuleerd.

  • 2. Het is aannemelijk dat de regeling de komende jaren nog in gebruik zal toenemen. Het totale opgestelde vermogen van zonnepanelen van postcoderoosprojecten zal echter beperkt zijn (in 2020 maximaal 57 MWp voor postcoderoosprojecten ten opzichte van circa 6.000 MWp als gevolg van de salderingsregeling en SDE+).

  • 3. De postcoderoosregeling is – net als de salderingsregeling – een relatief dure regeling per vermeden ton CO2. Vergeleken met andere regelingen voor hernieuwbare energie zijn de uitvoeringskosten hoog (over de gehele looptijd zo'n 16% en in 2017 zo'n 9% van de subsidiekosten). Kwink verwacht wel dat de uitvoeringskosten per project verder zullen dalen.

  • 4. Er bestaat op dit moment geen andere regeling die een alternatief vormt voor het doel en de doelgroep van de postcoderoosregeling.

Het eindrapport van deze evaluatie heb ik bijgevoegd. Mede op basis van deze evaluatie kom ik tot de volgende maatregelen om de ondersteuning van energiecoöperaties te continueren en verder uit te breiden.

Toekomst Postcoderoosregeling- aparte regeling stimulering lokale energie

Ik onderzoek in lijn met de aanbevelingen van Kwink hoe projecten van energiecoöperaties met een kleinverbruiksaansluiting kunnen worden opgenomen in de opvolger van de salderingsregeling. Hiermee geef ik invulling aan de motie Dik-Faber/Agnes Mulder10 die verzoekt om de regeling op termijn te herzien in samenhang met de terugleversubsidie. Zo ontstaat één regeling met als doel burgers en bedrijven met een kleinverbruiksaansluiting – al dan niet via een energiecoöperatie – te stimuleren om deel te nemen in hernieuwbare energieprojecten in de directe omgeving. Door het samenvoegen beoog ik ook invulling te geven aan het regeerakkoord. In mijn onderzoek neem ik als uitgangspunt mee dat de stimulering van energiecoöperaties niet ten koste gaat van de beschikbare middelen voor de terugleversubsidie.

Ik neem ook de aanbeveling van Kwink over om de postcoderoosregeling op korte termijn niet fundamenteel te wijzigen. Ik behoud de postcoderoosregeling in zijn huidige vorm tot 2020. Hiermee bied ik zekerheid aan de projecten in voorbereiding en kan ik beoordelen of de laatste aanpassingen in 2016 inderdaad het beoogde positieve effect hebben Kwink geeft enkele aanbevelingen om de postcoderoosregeling verder te verbeteren op de korte termijn. Ik neem deze aanbevelingen niet over, omdat ik mij primair wil richten op het onderzoek om energiecoöperaties in de opvolger van de salderingsregeling op zo kort mogelijke termijn te integreren.

Aanloopkosten

Energiecoöperaties beschikken vaak niet over de mogelijkheden om het voortraject voor het realiseren van een duurzaam energieproject op eigen kracht goed te doorlopen, zeker waar het gaat om jonge startende coöperaties. Het initiëren en voorbereiden van een coöperatief investeringsproject vereist kennis, capaciteit en professionaliteit, naast vaak enige voorbereidingskosten.

Daarnaast is het verkrijgen van financiering met vreemd vermogen voor de daadwerkelijke investering vaak niet eenvoudig voor energiecoöperaties. Energiecoöperaties geven daarbij aan dat zij de onzekerheid van budget als een risico zien om een project te ontwikkelen. Hierin verschillen zij in beginsel niet van marktpartijen die ook geen garantie hebben op de beschikbaarheid van budget. Het verschil met grotere projectontwikkelaars is dat energiecoöperaties gebiedsgericht werken en meestal slechts één project in voorbereiding hebben, waar projectontwikkelaars werken met een portfolio van meerdere projecten. Hiermee kunnen de kosten van projecten die niet doorgaan worden terugverdiend door de winst op projecten die wel doorgaan. Ik erken deze problematiek en ben daarom in overleg met het Nederlands Investerings Agentschap (hierna: NIA) en ODE Decentraal. Hierbij denken zij aan een ontwikkelfaciliteit die gericht is op professionalisering en het versterken van de investeringspropositie voor duurzame energieprojecten van energiecoöperaties. Ik vind het van belang dat bij de nadere uitwerking van dit instrument ook provincies en banken een significante bijdrage leveren. Om de kwaliteit van de plannen en de uitvoering te maximaliseren vind ik het daarnaast belangrijk dat niet het volledige risico voor de energiecoöperaties wordt afgedekt. Op deze wijze wil ik invulling geven aan de motie Dik-Faber/Agnes Mulder11.

Om energiecoöperaties te ondersteunen continueer ik mijn bijdrage aan de ondersteuning met kennis via RVO.nl en heb in februari jl. de subsidie aan de Stichting HIER opgewekt voortgezet. Daarnaast zal ik de komende maanden onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het activeren en professionaliseren van de groeiende beweging van actieve burgers. Hierbij zal ik ook kijken naar aanvullende maatregelen. Zo wordt in sommige andere landen in Europa bij grote hernieuwbare energieprojecten verplicht gesteld dat burgers in de directe omgeving de mogelijkheid moet worden geboden om financieel te participeren in het project. De komende maanden wil ik deze en andere opties verkennen.

3. SDE+ regeling

Grootschalige hernieuwbare energieprojecten – al dan niet georganiseerd via energiecoöperaties – kunnen ook in de toekomst meedingen naar subsidie in de SDE+. Om een zo adequaat mogelijke stimulering van zon-PV binnen de kaders van de SDE+ mogelijk te maken, heb ik toegezegd om voor de openstelling van de najaarsronde van de SDE+ 2018 een analyse uit te voeren met speciale aandacht voor een passend basisbedrag voor (kleine) dakgebonden zon-PV-systemen12. In aanvulling daarop zal ik onderzoeken of de ondergrens van 15 kW voor zon-PV in de SDE+ verhoogd kan worden om ervoor te zorgen dat de grens tussen grootverbruikers (die gebruik kunnen maken van de SDE+) en kleinverbruikers (die gebruik kunnen maken van de postcoderoosregeling of de salderingsregeling en vanaf 2020, van de terugleversubsidie) op het juiste niveau ligt.

In het regeerakkoord is afgesproken dat er een regeling komt voor energiecoöperaties. Zoals eerder aangegeven onderzoek ik of ik hier invulling aan kan geven door de energiecoöperaties op te nemen in de opvolger van de salderingsregeling. Ik verwacht dat energiecoöperaties beter gefaciliteerd kunnen worden door een adequate stimulering via een terugleversubsidie in plaats van een aparte regeling voor energiecoöperaties binnen de SDE+ zoals verzocht in de aangehouden motie van het lid Agnes Mulder c.s. van 14 december 2017. Dit vind ik minder voor de hand liggen omdat het ingaat tegen het techniekneutrale karakter van de SDE+ en doelgroepenbeleid zich niet goed leent voor deze generieke regeling. Deze invulling is in lijn met het doel van deze motie om energiecoöperaties adequaat te stimuleren.

Zoals ik bovenstaand heb aangegeven, werk ik aan een aanpak voor energiecoöperaties gericht op de aanloopkosten, die zij moeten maken voor het ontwikkelen van hun project en de professionalisering van de aanpak van energieprojecten. Hierdoor lopen energie coöperaties minder risico in de ontwikkeling van hun project en kunnen zij mogelijk ook voor een scherper basisbedrag indienen in de SDE+.

Vervolg

Samen met betrokken partijen werk ik de terugleversubsidie verder uit. Daarbij onderzoek ik hoe projecten van energiecoöperaties met een kleinverbruiksaansluiting opgenomen kunnen worden in de terugleversubsidie, zodat één regeling ontstaat. In de zomer zal ik uw Kamer infomeren over de nadere vormgeving van de terugleversubsidie en welke wetswijzigingen nodig zijn om de terugleversubsidie in 2020 in te voeren. Daarbij zal ik zoals benoemd in mijn reactie op de motie Dik-Faber/Agnes Mulder nader ingaan op de mogelijkheden voor de utiliteitssector13. Ook verwacht ik u in de zomer te kunnen informeren over de voortgang van de nadere uitwerking van de aanpak voor energiecoöperaties zoals genoemd in deze brief. Ik zal u voor de zomer via de Kamerbrief over de openstelling van de najaarsronde 2018 van de SDE+ informeren over de eventuele aanpassingen in de stimulering via de SDE+.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 30 196, nr. 583

X Noot
3

Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 78

X Noot
4

Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 102.

X Noot
5

Kamerstuk 30 196, nr. 584.

X Noot
6

De maatregelen uit het regeerakkoord zijn voor het kabinet eveneens uitgangspunt bij het Klimaatakkoord. Indien de afspraken uit het Klimaatakkoord daartoe aanleiding geven, kan de in deze brief geschetste beleidslijn worden aangepast. en zal deze opnieuw aan uw Kamer worden voorgelegd.

X Noot
7

Kamerstukken 31 239 en 34 497, nr. 251.

X Noot
8

Kamerstuk 31 239, nr. 263.

X Noot
9

Kamerstuk 30 196, nr. 584.

X Noot
10

Kamerstuk 30 196, nr. 583.

X Noot
11

Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 102.

X Noot
12

Kamerstuk 31 239, nr. 281.

X Noot
13

Kamerstuk 30 196, nr. 584

Naar boven