31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 258 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 mei 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft verzocht om een reactie op het bericht «Meer energie verbruikt in 2016 door kou, minder aardgas geproduceerd»1 van 28 april jl. waarin wordt aangegeven dat het aandeel hernieuwbare energie in 2016 zou zijn gedaald van 4,7 naar 3,6 procent. (commissieverzoek ingezonden 3 mei jl. Hierbij geef ik invulling aan dit verzoek.

De door NOS gepubliceerde aandelen hernieuwbare energie zijn op basis van eigen berekeningen van de NOS tot stand gekomen. Hierbij is een andere berekeningswijze toegepast dan hetgeen door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt gehanteerd en is voorgeschreven in Europese richtlijnen. Daarnaast is gebruikgemaakt van cijfers over hernieuwbare energie die nog onzeker zijn en is er een rekenfout gemaakt.

Anders dan uit het bericht van de NOS blijkt, bedroeg het aandeel hernieuwbare energie in 2015 5,8 procent, zoals het CBS op 26 mei 2016 bekend heeft gemaakt2. Vanwege de onzekerheid over de cijfers over 2016 is het volgens het CBS nog niet goed mogelijk om thans al conclusies te trekken over de ontwikkeling van het aandeel hernieuwbare energie in 2016. Eind mei van dit jaar zal het CBS een voorlopige realisatie van het aandeel hernieuwbare energie over 2016 publiceren. In december aanstaande wordt pas een definitief cijfer over 2016 verwacht.

In de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 479) is voor 2016 een stijging van het aandeel hernieuwbare energie geraamd naar 6,4%. Daarna stijgt het aandeel hernieuwbare energie door naar circa 16% in 2023.

De NOS heeft inmiddels aangegeven dat het genoemde aandeel hernieuwbare energie inderdaad niet aansluit bij de Europese definities en dat er tevens sprake was van een rekenfout. Hierop is het bericht aangepast.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven