31 226
Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 19 oktober 2007

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave:

1. Algemeen 1

2. Artikelsgewijs 6

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met een zekere belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel over enige wijzigingen in de pensioenwet, de wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten. Zij merken op dat de regering veel wijzigingen voorstelt in twee wetten, die nog niet eens geheel in werking getreden zijn en dat deze wet niet eens alle noodzakelijke wijzigingen bevat. Dit is niet geheel wenselijk. Wel wenselijk is dat deze wet zo spoedig mogelijk behandeld wordt. De leden van de CDA-fractie hebben daarom zeer snel vragen voor dit verslag geleverd in de verwachting dat de regering buitengewoon snel en zeer volledig antwoord zal geven.

De leden van de CDA-fractie hebben het amendement over het terugbrengen van de wacht en drempeltijden tot maximaal twee maanden ingediend en gesteund. Immers in het kader van gelijke behandeling is het niet goed om nieuwe werknemers langdurig uit te sluiten van de pensioenregeling. Aangezien de maximum proeftijd in de Nederlandse arbeidswetgeving twee maanden bedraagt, lijkt dat ook een redelijk punt waarop pensioenaanspraken verworven gaan worden. Zij hebben dit gedaan omdat zij bezorgd waren en zijn over de zogenaamde «witte vlekken», een thema met een lange voorgeschiedenis. Al bij het debat over de hoofdlijnen van de nieuwe pensioenwet stelde de staatssecretaris van Sociale Zaken, die toen belast was met de pensioenen, dat hij de ambitie had om de witte vlek [voor fractie: het aantal mensen dat geen pensioen opbouwt via de arbeidsrelatie] te halveren (28 284, nr. 2, pagina 4) en dat één van de voornaamste redenen voor de witte vlek de «wacht- en drempeltijden» waren. Deze evaluatie wilde hij toen niet laten plaatsvinden voor het ingaan van de nieuwe pensioenwet. Eerst in 2006 zouden de witte vlek geëvalueerd worden. Deze toezegging is nogmaals herhaald bij de nieuwe beroepspensioenwet (29 418, nr. 14, antwoord op vraag 19) al werd toen al wel gesteld dat het onderzoek pas in 2007 zou worden afgrond. Is het onderzoek gereed, zo vragen de leden en is de doelstelling (halvering van de witte vlek veroorzaakt doordat niet iedereen deelneemt in het bedrijf) gehaald?

De regering schrijft dat de uitzendbranche een uitzondering zou willen hebben en een maximum wachttijd van zes maanden wenselijk acht. Waaruit blijkt deze wens en op grond waarvan kiest de regering ervoor om deze wens te honoreren door dit in de wet vast te leggen? Waarom is hier niet gekozen voor bijvoorbeeld een maximum wacht- en drempeltijd van twee maanden met de mogelijkheid om via de CAO-tafel deze periode te verlengen met een korte periode, indien de CAO-partijen dit overeenkomen en daartoe objectieve redenen zijn, zoals de administratiekosten van vele kleine pensioenen? En het in alle andere gevallen op nul maanden te zetten?

Deelt de regering de mening dat de wet helder aangeeft dat maximum wacht- en drempeltijden nu ook betekent dat er een maximumtijd voor Carenzmaanden is voor nieuwe werknemers, namelijk ook twee maanden? De leden van de CDA-fractie hadden deze vraag wellicht liever gesteld bij het debat over de evaluatie van de Wet Medische Keuringen (WMK), dat in maart 2007 is afgerond. Toen was het voornemen van de staatssecretaris van VWS nog om nog voor de zomer een kabinetsstandpunt aan de Kamer te doen toekomen (28 172, nr. 4). Inmiddels wordt in de recente beleidsbrief ethiek (30 800 XVI, nr. 183) verwezen naar een onderzoek bij de Raad van Europa over bio-ethiek dat eind 2007 gestart zal worden en belangrijk geacht wordt voor de standpuntbepaling. De leden van de CDA-fractie hebben hoge achting voor de Raad van Europa, maar zien dit onderzoek niet als noodzakelijk voor de standpuntbepaling bij de evaluatie van de WMK.

Tegelijk wordt de subsidie voor het Breed Platform Verzekerden en Werk, dat toezicht houdt op de naleving van de WMK per 1 januari 2008 stopgezet alvorens de WMK-evaluatie is geschreven en besproken in de Kamer. Kan de regering met de nota naar aanleiding van het verslag de evaluatie van de WMK aan de Kamer doen toekomen en kan zij daarin bijzondere aandacht besteden aan het issue van Carenzjaren bij pensioenverzekeringen? Wil de regering daarin ook bijzondere aandacht besteden aan wat de ombudsman verzekeringen te berde brengt in zijn jaarverslag 2006 (pagina 18), namelijk dat lange uitsluitingstijden vaak voorkomen en op gespannen voet met de WMK staan?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering nu aankijkt tegen de minimumleeftijd in de richtlijn, die voorheen werd aangeduid met portability richtlijn? Wanneer zal een keuze gemaakt worden over de minimumleeftijd, hoe hoog zal die zijn, zal de Nederlandse regering ermee instemmen en welke gevolgen heeft dat voor de pensioenwet?

De leden van de CDA-fractie zien met lede ogen dat de wijzigingen rond het nabestaandenpensioen en de partnertoeslag in de AOW zeer onbekend zijn in Nederland. Toch kan het niet hebben van een nabestaandenpensioen een enorme verrassing zijn, die niet meer te repareren is. Het nabestaandenpensioen is in de ogen van deze leden niet alleen belangrijk voor alleenverdieners, maar ook voor tweeverdieners. Bij het wegvallen van één inkomen lopen immers alle vaste lasten wel door en die zijn dan moeilijk te dragen. Nu zijn in de pensioenwet de mogelijkheden om een nabestaandenpensioen alsnog te verwerven aanzienlijk verruimd, vooral door de invoeging van de artikelen 55 en 61 in de Pensioenwet. Echter deze wijzigingen zijn op dit moment net zo onbekend als het probleem dat ze oplossen. Toch is enige bekendmaking gewenst. Is de regering bereid om een publiciteitscampagne, bijvoorbeeld via postbus 51 op televisie te starten om mensen te wijzen op de wijzigingen in de pensioenwetgeving, die binnenkort ingaan? Kan daarbij dan zeer speciaal aandacht besteed worden aan de wijzigingen rond het nabestaandenpensioen?

De tweede wijziging is even onbekend, namelijk het vervallen van de partnertoeslag van de AOW in 2015. Voor een aantal mensen zal dat een zeer forse verrassing zijn.

Nu nog krijgt een gehuwde op zijn 65e niet alleen zijn eigen AOW van bruto € 673 per maand, maar voor een niet-werkende jongere partner ook een toeslag van € 673 per maand. Die toeslag vervalt voor nieuwe mensen in 2015. De alleenstaande buurman krijgt overigens op zijn 65e verjaardag wel € 978 per maand en dat voelt niet helemaal lekker.

Nu is deze 2015-maatregel al in 1995 in het staatsblad geplaatst en is tien jaar later bijvoorbeeld de postbus-51 folder «De partnertoeslag AOW stopt in 2015» gedrukt. Heeft de regering ook enig inzicht hoeveel mensen de 2015 maatregel kennen, hoeveel mensen actie ondernomen hebben of verwacht zij dat iedereen een abonnement op het staatsblad heeft gehad in 1995? Is de regering bereid om streefcijfers te noemen over hoeveel mensen op de hoogte moeten zijn van deze maatregel? Want om te sparen heb je toch wel enige jaren nodig.

Bij de behandeling van de pensioenwet heeft de CDA-fractie een amendement ingediend om collectieve waardeoverdracht aan het eind van het contract mogelijk te maken (amendement nummer 65 op de pensioenwet). Met grote verbazing hebben deze leden kennis genomen van de uitleg en draai die de regering in het debat op 5 december 2006 in de Eerste Kamer aan dit amendement heeft gegeven.

In het amendement staat helder «het amendement voorziet in een recht op collectieve waardeoverdracht». Echter de uitleg van de regering was dat partijen zelf kunnen afspreken dat zo’n recht niet bestaat. Dat zou een onevenwichtige uitleg geven in het nadeel van de sociale partners. Immers wanneer in een historisch contract geen exit-bepaling staat, kan een partij nooit weg en in de praktijk zijn gevallen bekend waarin tientallen procenten van het vermogen als afkoopsom betaald moesten worden om te wisselen. Dat verhoudt zich op géén enkele manier met een markt, waarop geconcurreerd wordt om de gunst om een pensioenregeling te verzekeren en uit te voeren.

Is de regering bereid om het besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregelingen zo aan te passen dat niet langer sprake is van een vrijwillige collectieve waardeoverdracht maar een verplichte mogelijkheid tot collectieve waardeoverdracht. Verder zouden deze leden graag zien dat in dit besluit redelijke grondslagen komen te liggen voor de bepaling van de waarde van de collectieve aanspraken, de maximale tarieven die hiervoor in rekening mogen worden gebracht en de mogelijkheid om bij lange/oneindige contracten, het contract open te breken. Kan de regering bij de nota naar aanleiding van het verslag een zodanig voorstel tot wijziging van dit besluit aan de Kamer doen toekomen, dat de geest van het amendement helder wordt uitgevoerd?

Verder verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering aan te geven hoe de regering ervoor gaat zorgen dat bij het recht op individuele waardeoverdracht de werkgever eindelijk gevrijwaard wordt van grote bijbetalingen wanneer hij een nieuwe werknemer in dienst neemt, die gebruik maakt van zijn recht op individuele waardeoverdracht.

De leden van de CDA-fractie hebben met verbijstering de gang van zaken rond de buffers van het oud pensioenfonds voor de havens.

Die buffers zijn eerst in een stichting terecht gekomen en daarna zijn alle buffers en boedel verkocht voor € 1,3 miljard aan Aegon. Noch de stichting Optas, noch Aegon zegt dat zij enige verantwoordelijkheid jegens de oud-havenarbeiders hebben, die toch echt de buffers betaald hebben met hun loon. De uitgave van deze buffers voor kunst, zoals nu gepland, is voor de leden van de CDA-fractie onaanvaardbaar.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de toezegging van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om binnen ongeveer drie weken – en mogelijk iets langer – met een feitenrelaas en conclusies te komen. Deze leden kondigen hierbij aan dat zij bij de behandeling van deze veegwet terug zullen komen op deze zaak. Want bij het feitenrelaas moet helder worden of er een gat in de pensioenwetgeving zit, die deze gang van zaken mogelijk maakt. Als de regering zo’n gat vindt, dan gaat de CDA-fractie ervan uit dat zij ook onmiddellijk maatregelen vindt om deze te dichten. Mochten deze gaten niet bestaan, dan verwachten de leden van CDA-fractie een voorstel tot oplossing van deze problematiek van de kant van de regering. Immers vertrouwen in de pensioentoezegging is buitengewoon belangrijk. En het vertrouwen in het pensioenstelsel zou wel eens een forse deuk kunnen oplopen als mensen het gevoel krijgen dat de buffers van hun pensioenfondsen niet veilig zijn en gewoon achterover gedrukt kunnen worden. Daarom is het van het grootste belang deze zaak snel en goed op te lossen.

In deze vragen de leden van de CDA-fractie of de toezichthouder toestemming gegeven heeft voor de overdracht van middelen van de stichting OPTAS aan OPTAS NV eind jaren 90.

De regering gebruikt dit wetsvoorstel om een aantal omissies, die helder geworden zijn in het afgelopen jaar, recht te zetten. De leden van de CDA-fractie hebben daar op zich begrip voor en vragen waarom op de volgende punten geen actie is ondernomen:

• Artikel 17 van de pensioenwet

In de oude pensioen-en spaarfondsenwet was in artikel 7a opgenomen dat bij premieregelingen er zowel tenminste tijdsevenredige pensioenopbouw was als tijdsevenredige financiering. In de nieuwe pensioenwet is alleen een bepaling over tijdsevenredige opbouw aanwezig, niet over tijdsevenredige financiering. Hierdoor komen er nu contracten waarin bij jongeren excessieve kosten in rekening worden gebracht in verhouding tot de premie. Is de regering bereid om tijdsevenredige financiering te herstellen, zodat de kosten een vast percentage vormen van de gestorte premie? Of zijn dit soort genoemde contracten ook onder de pensioenwet niet toegestaan?

• Vrijwillige waardeoverdracht:

Waarom betreft Het «Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling ook de AMVB als bedoeld in artikel 83 lid 7 PW (zie de aanhef van hoofdstuk 6 – Waardeoverdracht van dit besluit). Ofwel waarom wordt vrijwillige waardeoverdracht onder de rekenregels gebracht?

• In artikel 22 staat dat een vereniging de mogelijkheid heeft om mensen te benaderen

Kan de regering bevestigen dat zij die mogelijkheid ook hebben alvorens zij de drempel van 10% gehaald hebben?

• Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding

De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd dat de wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding wordt aangepast, terwijl de evaluatie van deze wet nog immer niet klaar is. Op 5 april 2005 zegde de regering toe om de wet te evalueren. De Kamer zou in het voorjaar van 2007 geïnformeerd worden (29 481, nr. 13). Het was duidelijk dat er in de Kamer een duidelijke wens leefde om deze evaluatie eerder te hebben (zie bijvoorbeeld 29 481, nr. 14, vraag 1). Wanneer zal deze evaluatie met een voorstel tot verbetering van de wet de Kamer bereiken?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende wetswijzigingen. Deze leden kunnen instemmen met de verlenging van de wachttijd tot zes maanden voor uitzendovereenkomsten en de invoering met terugwerkende kracht per januari 2007 daarvan. Over de puur redactionele wijzigingen hebben deze leden geen opmerkingen. Wel hebben zijn opmerkingen over enkele inhoudelijk zaken die niet bij voorliggende wetswijzigingen zijn inbegrepen.

Deze leden vragen of de regering de analyse deelt dat de definitie van het begrip «dekking» in artikel 56 PW tot verwarring kan leiden vanwege ruime interpretatiemogelijkheden? Kan de regering aangeven wat wordt beoogd met deze formulering?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar de gevolgen van het feit dat buffervrijval als premiekorting wordt gezien voor de hoogte van af te dragen premies. Doordat de premiekortingsgrens tot 160% kan oplopen bestaat de kans dat premies fors verhoogd moeten worden om aan deze eis te voldoen. Kan de regering een berekening geven van de te verwachten toename in premievolume door deze wijziging ten opzichte van de situatie voor invoering van de pensioenwet?

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van de wet houdende enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten.

Op pagina 1 van de memorie van toelichting, stelt de regering dat de uitzendbranche problemen heeft met de ingestelde wachttijd of drempeltijd van twee maanden.

Geen andere branche heeft signalen uitgezonden die er op wijzen, dat ook zij die problemen zouden hebben. Toch geeft de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen aan dat er ook voor andere branches bezwaren kleven aan die voorgestelde wachttijd van twee maanden. Als voorbeelden noemen zij de schoonmaakbranche en de horeca. Hun voorstel is om het wetsvoorstel zo aan te passen, dat sociale partners bij CAO, een drempel- of wachttijd kunnen overeenkomen met een maximum van zes maanden. Wat is de reactie van de regering op een dergelijk wijzigingsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het voorstel roept bij deze fractie de volgende vragen op:

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de wachttijd voor de uitzendbranche wordt verlengd naar zes maanden. Tegelijkertijd constateren zij soortgelijke problemen in andere sectoren met veel kortlopende dienstverbanden. Te denken valt aan detailhandel, horeca en uitzendbranche. Waarom is deze sectoren geen verruiming aangeboden?

Wat vindt de regering van de suggestie van VB en het Verbond van Verzekeraars om ook de afkoop van een klein wezenpensioen expliciet mogelijk te maken?

Wat vindt de regering van de suggestie van het Verbond van Verzekeraars om te bepalen dat artikel 29 PW alleen betrekking heeft op betalingsachterstanden die betrekking hebben op pensioenafspraken of verhogingen van pensioenafspraken die ontstaan zijn vanaf de inwerkingtreding van artikel 29 PW?

Is de regering van plan om maatregelen te nemen met betrekking tot de verrekening van betalingsachterstanden in de toekomst, zoals het Verbond van Verzekeraars aangeeft? Zo nee, waarom niet, zo ja, aan welke maatregelen wordt gedacht?

Wat vindt de regering van de suggestie van het Verbond van Verzekeraars om verduidelijking met betrekking tot de overgangsregeling voor directeur-grootaandeelhouders (DGA’s)?

Specifiek gaat het hierbij om de suggestie dat bij bestaande pensioenregelingen voor DGA’s de PW alleen niet van toepassing is als de DGA ook aangeeft dat hij niet onder de PW wil vallen.

Is de regering het eens met de stelling van het Verbond van Verzekeraars dat aankoop van een stijgende pensioenuitkering niet met zich meebrengt dat de rechten van slapers geïndexeerd moeten worden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten.

Voor uitzendovereenkomsten is een wachttijd van ten hoogste zes maanden voor het ouderdomspensioen mogelijk, de regering acht het genoemde probleem niet van toepassing op andere branches. De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag een onderbouwing zien van het uitsluiten van andere branches voor deze regeling, die mogelijk met dezelfde problematiek te maken kunnen hebben.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel met betrekking tot wijzigingen in de pensioenwet en enige andere wetten. Deze leden vinden het goed dat in deze wet de problematiek voor de uitzendbranche wordt opgelost die was ontstaan door de bepaling dat een wachttijd op de drempel periode voor deelname aan de ouderdomspensioenen regeling niet langer mag zijn dan 2 maanden. Wel hebben zij nog een tweetal vragen.

De leden van de SGP-fractie vinden het in het kader van de lastenvermindering voor het bedrijfsleven van belang om te weten wat de extra administratieve lasten voor de uitzendbranche zijn. Kan de regering hier een inschatting van geven?

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de uitvoeringskosten voor pensioenfondsen worden beïnvloed.

2. Artikelsgewijs

Opmerking vooraf: de leden van de CDA-fractie verwijzen bij de artikelnummers alleen naar de pensioenwet, in de verwachting dat de regering eventuele wijzigingen ook zal doorvoeren in de wet op de beroepspensioenfondsen.

Artikel 1

De leden van de CDA-fractie constateren dat de definitie van echtscheiding zodanig wordt aangepast dat een omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk niet langer als scheiding gezien wordt. Wordt volgens de nieuwe definitie omzetting van het huwelijk in een geregistreerd partnerschap gezien als een scheiding of niet?

Verder is de nieuwe definitie nogal verwarrend door het dubbele gebruik van het woord «of». Het lijkt de bedoeling dat het eerste of betrekking heeft op de bijzin, zodat de situatie die volgt een uitzondering betreft. Het tweede «of» lijkt betrekking te hebben op de hoofdzin, zodat het de hoofdregel betreft. Is een eenduidigere formulering niet wenselijker?

Artikel 6

«....., tenzij in deze wet anders is bepaald». De leden van de CDA-fractie vragen of met deze zinsnede terugverwezen wordt naar de WFT of naar de PW?

Artikel 23

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de mogelijkheid voor DNB vervalt om ontheffing te verlenen van de onderbrengingplicht? Kan dit vervelend zijn voor ex-pats?

Artikel 55

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de huidige wetstekst erin voorziet dat mensen, die in aansluiting op hun dienstverband een WW-uitkering krijgen uit het buitenland (bijvoorbeeld als grensarbeiders) ook recht hebben op het recht op een nabestaandenuitkering.

Kan de regering bevestigen dat het recht op nabestaandenpensioen in hoogte precies gelijk is aan het recht op nabestaandenpensioen dat bestond op de laatste dag, dat de werknemer in dienst was van zijn werkgever?

Kan de regering de invoering van artikel 55 (dat geschiedt bij KB) laten samenvallen met de beëindiging van dezelfde dekking uit het FVP (Fonds Voorheffing Pensioenen)? Kortheidshalve verwijzen de leden van de CDA-fractie naar de discussie die gevoerd is bij de invoeringswet pensioenwet (debat van 19 oktober 2006) en waarin meerdere partijen aangegeven hebben dat het einde van de FVP dekking dient aan te sluiten bij het begin van de dekking uit artikel 55.

Hoe vindt de berekening plaats bij universal-life verzekeringen?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de reactie van de regering is op de suggestie om de bepaling onder artikel 55, lid 5 PW (risico partnerpensioen tijdens WW) zo aan te passen dat een grensarbeider, die geen aanspraak kan maken op een Nederlandse WW-uitkering maar wel onder de beschermende werking van de PW valt, een beroep kan doen op de onderhavige voorziening. Deelt de regering de mening van deze leden dat dit artikel voor grensarbeiders geen reële werking heeft? Acht de regering het wenselijk om in dit verband de werking van dit artikel uit te stellen tot de datum waarop de FVP-bijdrageregeling wordt gesloten zodat dubbele dekking tussen PW en FVP-regeling wordt voorkomen? Kan de regering bij zijn uiteenzetting aangeven om hoeveel mensen het hier gaat en welke bedragen hiermee zijn gemoeid?

De leden van de SP-fractie constateren dat een deelnemer, die na beëindiging van de deelneming een WW-uitkering ontvangt de dekking van partnerpensioen behoudt indien zijn pensioenregeling voorzag in een partnerpensioen op risicobasis.

Daardoor kunnen grensarbeiders, die geen recht hebben op WW, maar wel onder de beschermende werking van de PW vallen, geen aanspraak maken op behoud van het partnerpensioen op risicobasis. Hoe zou de regeling aangepast kunnen worden, zodat dat ook de grensarbeiders hun partnerpensioen op risicobasis kunnen behouden?

De leden van de VVD-fractie vragen wat de reactie is van de regering op de opmerkingen van OPF, VB, VNO en Verbond van Verzekeraars dat er sprake is van een dubbele dekking van het risicopartnerpensioen tijdens WW? Wat vindt de regering van de suggestie van VB om ook grensarbeiders die geen recht hebben op WW toch onder deze risicodekking te laten vallen ? En van de suggestie om het partnerpensioen door te laten lopen tijdens een verlof van maximaal 18 maanden?

Artikel 56

Hoewel de regering hierop geen wijzigingsvoorstellen doet vragen de leden van de CDA-fractie een toelichting op de uitvoering van dit wetsartikel: is de regering bereid dit wetsartikel zo te interpreteren dat tijdens het onbetaalde verlof van maximaal 18 maanden, de dekking bij overlijden gelijk is aan de dekking die bestond op de laatste dag van werkzaamheden voor het verlof?

Artikel 64

De leden van de CDA-fractie vragen waarom in dit artikel slechts gesproken wordt over de deelnemer en niet de gewezen deelnemer of pensioengerechtigde. Ook zij kunnen immers te maken krijgen met een scheiding.

Artikel 66

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat een klein ouderdomspensioen niet kan worden afgekocht na melding van de gewezen deelnemer binnen twee jaar dat hij een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Deze procedure wordt in gang gezet na opgave van pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de informatieoverdracht aan de overdragende pensioenuitvoerder tijdig genoeg gebeurt. Als dit niet het geval is, ontstaan mogelijk onwenselijke situaties. In het tweede lid wordt de instemming van de gepensioneerde bij het afkopen van een klein pensioen als niet noodzakelijk gezien. Op welke wijze wordt de gepensioneerde geïnformeerd, bij het voornemen tot afkopen door de pensioenuitvoerder? Wordt ook informatie verstrekt over mogelijke gevolgen?

Artikel 67

In dit artikel staat dat het recht op afkoop van een wezenpensioen altijd naar de partner gaat. De leden van de CDA-fractie vragen of dit wel wenselijk en mogelijk is in de volgende situaties:

– De wees is een volle wees en er is dus geen partner

– Er is geen familierechterlijke band tussen de (voormalige) partner die recht heeft op partnerpensioen en de halfwees/wees, die recht heeft op wezenpensioen.

– de halfwees/wees meerderjarig is en toch recht heeft op wezenpensioen, zoals is afgesproken in een groot aantal pensioenregelingen.

Verder vragen deze leden waarom de afkoop van wezenpensioen niet wordt opgenomen in het opschrift van het artikel.

De leden van de PvdA-fractie vragen of bij de mogelijkheid tot afkoop van een klein wezenpensioen, die gekoppeld is aan de afkoop van een partnerpensioen, rekening is gehouden met de mogelijkheid dat van een partnerpensioen geen sprake is (artikel 67 PW). Deelt de regering de mening van deze leden dat afkoop van een klein wezenpensioen ook mogelijk moet zijn als van een partnerpensioen geen sprake is? In dit verband vragen de leden van de PvdA-fractie tevens hoe de regering aankijkt tegen het instellen van een ondergrens voor de afkoop van kleine pensioenafspraken, bijvoorbeeld van € 13 (in overeenstemming met de ondergrens voor de Teruggaaf Inkomstenbelasting). Dit in verband met de met afkoop gemoeide administratieve lasten in branches die veel (gewezen) deelnemers met pensioenaanspraken onder die grens te maken hebben.

De leden van de SP-fractie constateren dat indien het partnerpensioen te groot is om af te kopen, en dus periodiek wordt uitbetaald, dan ook het wezenpensioen periodiek moet worden uitbetaald (ongeacht de hoogte van het wezenpensioen). Indien er sprake is van «volle» wezen, en er dus geen sprake is van partnerpensioen,wat is dan het criterium voor de afkoopbepaling?

Artikel 69

De leden van de CDA-fractie constateren dat hier een voorstel wordt gedaan om de pensioenwet te wijzigen bij de afkoop van fiscaal bovenmatige pensioenen. Welke gevolgen zou een eventuele invoering van aftopping van de fiscale ruimte voor pensioenopbouw boven bijvoorbeeld€ 185 000 per jaar hebben voor de pensioenwet? Welke onderdelen behoeven dan wijziging, hoeveel uitvoeringskosten zou dit teweeg brengen bij de fondsen?

Verder vragen deze leden hoe de pensioenuitvoerder de grens kan beoordelen. Deze weet immers alleen van het deel dat bij hem is ondergebracht. Betekent dit nu dat in het ene geval waarbij de deelnemer elders geen aanspraken heeft, wel wordt afgekocht en in het andere deel, waarbij de deelnemer door aanspraken elders totaal bovenmatig uitkomt niet. Speelt de fiscus hierbij een rol en zo ja welke?

Artikel 71

Nu artikel 71 gewijzigd wordt, hebben de leden van de CDA-fractie een vraag, die niet over deze wijziging als zodanig gaat: Als een persoon een waardeoverdracht wil plegen, maar in de nieuwe pensioenregeling vanwege zijn leeftijd alleen recht heeft op een nabestaandenpensioen op risicobasis, hoe moet die overdracht dan plaatsvinden?

In het vijfde lid wordt toegevoegd «bij de gewezen deelnemer». Betekent dit dat er wel bij de partner of ex-partner kosten in rekening gebracht kunnen worden?

Artikel 72

Is het waar dat het individuele recht op waardeoverdracht herleeft op het moment dat er geen sprake meer is van betalingsonmacht bij de werkgever vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe lang is de periode dan gedurende welke het individu gebruik kan maken van zijn recht op waardeoverdracht?

Verder verzoeken de leden van de CDA-fractie aan te geven wat het toetsmoment is voor de betalingsonmacht van de werkgever. Is dat het moment dat

– de werknemer de dienstbetrekking verlaat?

– de werknemer bij een nieuwe werkgever in dienst treedt?

– de werknemer om informatie verzoekt over het waardeoverdracht?

– de werknemer zijn verzoek tot waardeoverdracht indient?

– of de waardeoverdracht daadwerkelijk geëffectueerd wordt?

Verder bedoelt de regering waarschijnlijk registeraccountant waar registeraccount staat.

Artikel 80

Waarom kiest de regering ervoor om het opschrift bij het artikel te wijzigen vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 81

De leden van de CDA-fractie vragen een reactie op het volgende: de ontvangende verzekeraar gebruikt geen sexeneutrale tarieven (of andere sexeneutrale tarieven dan de uitgaande verzekeraar). Mannen kunnen dan een voordeel hebben: zij krijgen namelijk dezelfde lump-sum mee en kunnen daarvoor een hogere uitkering kopen dan vrouwen. Is dit waar en acht de regering dit gewenst? Is dit in overeenstemming met de wetgeving inzake gelijke behandeling tussen manen en vrouwen in Nederland en in Europa?

Zou het dus niet mogelijk zijn om de ontvangende verzekeraar te verplichten dezelfde methode van sexeneutraliteit toe te passen als de ontvangende verzekeraar?

Verder verzoeken deze leden nogmaals te kijken naar de formulering van dit artikel. Zo vinden zij de woordcombinatie «indien indien» in lid 1, c (nieuw 1b) verwarrend.

Artikel 82

Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie op het voorstel van de NVA op de termijn terug te brengen tot maximaal 2 weken en een protocol op te stellen over tijdige uitbetaling en overdracht.

Artikel 85

Tijdens de parlementaire behandeling van de pensioenwet gaf de regering aan dat het efficiënter is als de toezichthouder centraal toetst [of de buitenlandse pensioenregeling voldoet aan de Nederlandse wet-en regelgeving] (30 413, nr. 62, p. 23). Kan de regering aangeven hoe zij hieraan uitvoering geeft en kan zij garanderen dat deze centrale toetsing zal plaatsvinden vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie wijzen er, wellicht ten overvloede, op dat zij van mening zijn dat deze toetsing streng dient te zijn, aangezien een aantal andere landen een veel minder solide stelsel heeft en mensen daar niet de dupe van mogen worden.

Verder vragen deze leden aandacht voor de positie van de partner: moet zij/hij meetekenen bij waardeoverdracht? En kan zij waardeoverdracht blokkeren als er geen of een slechter nabestaandenpensioen is voorzien?

Artikel 105

De leden van de CDA-fractie begrijpen deze wijziging niet: waarom worden de werkgevers bij een bedrijfstakpensioenfonds niet meer in het meervoud aangeduid? De werknemers worden toch ook in de meervoudige vorm aangesproken?

Artikel 125

De leden van de CDA-fractie vragen of de nieuwe formulering in overeenstemming is met de Europese pensioenfondsenrichtlijn.

Met betrekking tot de genoemde richtlijn 2003/41/EG in Artikel I EE en II D vragen de leden van de ChristenUnie-fractie in hoeverre de discretionaire ruimte bij de implementatie tot gunstige, dan wel nadelige effecten kan leiden ten opzichte van andere lidstaten.

Artikel 128

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het eerste lid verduidelijkt wordt. De voorgestelde wijziging doet de leden echter voortkomen alsof er wel degelijk sprake is van een inhoudelijke wijziging, die betrekking heeft op het kunnen meenemen van de vrijval van de buffer over uitkeringen. Deze leden verzoeken de regering aan te geven of deze vrijval van de buffers volgens het huidige letterlijke interpretatie van artikel 128,1b als premiekorting mag worden meegenomen? En mag dat ook na de voorgestelde wijziging?

Verder lijkt de voorgestelde wijziging ook in te houden dat aangroei van pensioenverplichtingen als gevolg van bijvoorbeeld indexatie of interestdotatie ook gefinancierd zou moeten worden middels de kostendekkende premie. Is dat een onbedoeld effect van het voorgestelde artikel?

Heeft de regering overwogen om de definitie van aangroei van pensioenverplichtingen op te nemen in artikel 1 van de wet?

De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de reactie van de OPF op dit artikel. OPF constateert dat de regels ten aanzien van buffervrijval zijn gewijzigd. En suggereert daarom:

– Vast te leggen dat bij de vaststelling van de feitelijke premie rekening gehouden mag worden met de financiering uit het vrije vermogen, waaronder die uit vrijval van de buffer door het doen van uitkeringen.

– de wijziging met betrekking tot artikel 128 lid 1 b in de Veegwet niet toe te passen.

– vast te leggen dat bufferopslag over de nieuwe pensioenaangroei en buffervrijval over de uitkeringen mogen worden gesaldeerd.

Ook de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB) en VNO wijzen op de problematiek rond buffervrijval en vragen de wijziging van artikel 128 op te schorten. Wat is de reactie van de regering hier op?

Artikel 134 en 138

In de praktijk is de vraag gerezen wat er gebeurt als een fonds een herstelplan heeft ingeleverd en vrij snel weer boven de vereiste grens komt om er daarna weer onder te duiken. Moet op dat moment een nieuw herstelplan ingeleverd worden of is het oude herstelplan nog geldig vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 149 en 150

In de voorgestelde tekst staat onderbrenging bij een pensioenfonds: in de memorie van toelichting staat dat dit een ander fonds moet zijn en dat is logisch. Maar waarom is het woord ander niet toegevoegd aan de wetstekst vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 45a van de Invoeringswet Pensioenwet

De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is voor gepensioneerden binnen een ondernemingspensioenfonds zowel bestuursdeelname als een deelnemersraad in te stellen en of dat in overeenstemming is met het convenant. Deze vraag gaat expliciet over situaties van na 28 februari 2003.

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag over het (nu wettelijk bindende) medezeggenschapconvenant bij ondernemingspensioenfondsen. Uitgangspunt bij het convenant is een «of-of» situatie bij de medezeggenschap van gepensioneerden, waarbij een keuze bestaat tussen bestuursdeelname of een deelnemersraad. In het geval van reeds bestaande vrijwillige bestuursdeelname zal bij oprichting van een deelnemersraad de bestuursdeelname moeten worden opgeheven. Deze leden vragen af wat de ratio achter deze regeling is, en of deze wenselijk wordt geacht. Betoogt kan immers ook worden dat deze vrijwillige bestuursdeelname kan worden voortgezet, waarbij de keuze is aan het fonds. In het verlengde hiervan vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre dit «of-of» uitgangspunt in overeenstemming is met het feit dat, weliswaar via een omweg, gepensioneerden bij wet zowel deelname in het bestuur (door daarvoor te kiezen) als in de deelnemersraad (indien 5% van het totale bestand deze raad wenst) kunnen afdwingen. Acht de regering dit wenselijk, mede in het kader van de aanvullende eisen aan ondernemingspensioenfondsen die in dat geval voortvloeien uit het medezeggenschapsconvenant?

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is van het feit, dat tot op heden het niet bij wet is geregeld, dat vertegenwoordigers van gepensioneerden in de deelnemersraad geen voordracht kunnen doen voor een vertegenwoordiger van gepensioneerden in het bestuur. Zo dit een omissie is, kan dit dan via deze «veeg»wet alsnog worden geregeld?

De leden van de VVD-fractie wijzen op de reactie van De Stichting Ondernemingspensioenfondsen (OPF) aangaande de eisen ten aanzien van medezeggenschap. Wat vindt de regering van de kritiek van OPF dat de redactie van artikel 101 PW het onmogelijk maakt om een vrijwillig ingestelde bestuursdeelname volgens eigen criteria te regelen, wanneer tegelijkertijd een deelnemersraad is opgericht?

Daarnaast wijst OPF er op dat 5% van de deelnemers kan verzoeken een deelnemersraad in te stellen, ook wanneer bestuursdeelname van pensioengerechtigden is geregeld. Naar de mening van OPF is dit dubbelop en in strijd met het convenant terzake. Deelt de regering deze stelling?

Ten aanzien van medezeggenschap van gepensioneerden wees de heer ten Wolde in een opiniestuk in het Financiële Dagblad van 4 oktober 2007 op de ongelijke regeling voor ondernemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen.

Bij de eerste kunnen gepensioneerden kiezen tussen adviesrecht en bestuursverantwoordelijkheid, bij bedrijfstakfondsen is alleen adviesrecht mogelijk. Wat is de mening van de regering over deze ongelijkheid? Wat zou er op tegen zijn om ook bij bedrijfstakfondsen een keuzemogelijkheid te introduceren conform ondernemingspensioenfondsen vragen de leden van de VVD-fractie.

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GL), Wolfsen (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), De Rouwe (CDA), Depla (PvdA), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Aptroot (VVD), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Crone (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

Naar boven