31 226
Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten

nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2008

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten (31 226) op 11  december 2007 (Handelingen II, 2007/08, blz. 34–2661) heb ik toegezegd om te proberen via de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) duidelijkheid te krijgen over een vraagstuk dat de heer Omtzigt te berde bracht. Het betreft de vraag hoe uitvoeringskosten bij beschikbare premieregelingen aan deelnemers kunnen worden doorberekend zonder in strijd te komen met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). Op mijn verzoek heeft de CGB daarover een oordeel gegeven. Dit oordeel zend ik u bij deze toe.1 Uit dit oordeel blijkt dat een doorberekening van de kosten via een vast percentage van de premie niet strijdig is met de WGBL. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat die methode door verzekeraars in de praktijk wordt toegepast, zowel vóór als na de inwerkingtreding van de Pensioenwet. De door de heer Omtzigt geschetste voorbeelden, waarbij een vast percentage van de pensioengrondslag wordt ingehouden voor uitvoeringskosten (Kamerstukken II, 31 226, nr. 13, blz. 7) leiden aldus dit oordeel van de CGB tot verboden leeftijdsonderscheid.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven