31 226
Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten

nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2008

In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel houdende enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten (Veegwet pensioenen) is door uw Kamer een amendement van de leden Omtzigt en Hamer (Kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 17) aangenomen.

Op grond van dit amendement dient bij ministeriële regeling invulling gegeven te worden aan het begrip consistentie, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 103, eerste lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling en geldt een voorhangprocedure van vier weken. In het kader van deze voorhangprocedure treft u bijgaand de ontwerp-ministeriële regeling consistentie aan1. Deze regeling is in goed overleg en in nauwe afstemming met sociale partners, het pensioenveld en de toezichthouder tot stand gekomen. De ontwerp-regeling steunt dan ook op een breed draagvlak.

Naast het doorlopen van de genoemde voorhangprocedure is inwerkingtreding van de onderhavige regelgeving ook afhankelijk van het van kracht worden van de in het voornoemde amendement opgenomen wetsgrondslag (artikel 95, tweede lid, Pensioenwet of artikel 103, tweede lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling), die onderdeel uitmaakt van het nog door de Eerste Kamer te behandelen wetsvoorstel Veegwet pensioenen. De memorie van antwoord bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken I 2007/08, 31 226, nr. D) is op 19 mei jongstleden aan de Eerste Kamer verzonden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven