31 226
Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten

nr. 36
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2008

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over de brief van 10 december 2007 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de conceptamvb tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (31 226, nr. 25) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 16 mei 2008 gegeven antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer

Inleiding

In bijlage 2 van kamerstuk 31 226, nr. 25 over arbeidsongeschiktheidspensioen en de WGA is abusievelijk niet de meest actuele situatie geschetst. Met ingang van 1 januari 2007 geldt dat in geval het inkomen van betrokkene het maximum premieloon overstijgt er een correctiefactor wordt toegepast in de berekening van de loonaanvulling. Dat betekent dat er ook in die situatie sprake kan zijn van een verschil in aanvulling tot het maximale loonverlies als gevolg van arbeidongeschiktheid tussen de periode van WGA-loonaanvulling (meer dan 50% benutten van resterende verdiencapaciteit) en WGA-vervolguitkering (minder dan 50% benutten van resterende verdiencapaciteit). De correctie is overigens niet van invloed op de conclusies van de analyse. Bijgesloten is een herziene bijlage 2.1

Opmerkingen en vragen van de leden van de CDA-fractie

1

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de conceptamvb die nog tijdens de behandeling van de veegwet Pensioenwet aan de Kamer is toegestuurd. Zij hebben tijdens het debat ook aangegeven te kunnen instemmen met de bedoeling van de amvb, zoals uitgelegd tijdens de parlementaire behandeling, waarin de regering stelt: «Deze aanvulling dient derhalve zodanig te zijn vormgegeven, dat een toename van inkomsten uit arbeid niet ongedaan wordt gemaakt door een afname van de uitkeringen (WGA plus arbeidsongeschiktheidspensioen)». De leden van de CDA-fractie kunnen hiermee volledig instemmen: meer werken moet immers leiden tot meer inkomsten.

Zij hebben over de conceptamvb nog wel een paar vragen:

Is het waar het dat lopende WGA-hiaatverzekeringen in 2008 onder de Pensioenwet komen te vallen en dat mensen daarover zelf hun inkomenafhankelijke bijdrage zorgverzekering over moeten gaan betalen, terwijl daarvoor en daarnaar de verzekeraar die bijdrage tegen het hoge tarief voor zijn rekening moet nemen?

2

De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op:

«Artikel 1a. Nadere regels arbeidsongeschiktheidspensioen Voor zover een aanvulling op een vervolguitkering of een loonaanvullingsuitkering geen arbeidsongeschiktheidspensioen is als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt deze aanvulling als arbeidsongeschiktheidspensioen in de zin van een van die artikelen aangemerkt.

Betekent dit, dat wanneer een loonaanvullingsuitkering geen pensioen is, toch aan alle eisen van de pensioenwet moet worden voldaan, te weten:

– het sturen van een startbrief

– jaarlijkse informatieplicht?

3

Klopt de stelling van het Verbond van Verzekeraars, dat WGA-hiaatverzekeringen voor één jaar onder de Pensioenwet komen te vallen en dus voor één jaar aan een totaal ander regime moeten voldoen? Of komen de door de verzekeraars afgesloten WGA-hiaat-verzekeringen nu permanent onder de Pensioenwet te vallen?

Is er overleg geweest met de verzekeraars en wat is de uitkomst daarvan?

4

Hoe zal de regering invulling geven aan de zin in de toelichting op het amendement Hamer/Omtzigt – dat deze amvb voorhangt – dat deze amvb vervalt bij de private uitvoering van de WGA?

Opmerkingen en vragen van de leden van de SP-fractie

5

Eén van de argumenten van het Verbond van Verzekeraars om niet in te stemmen met de opvatting, dat de WGA hiaatverzekering als arbeidsongeschiktheidspensioen kan worden aangemerkt en waardoor pensioenfondsen WGA hiaatverzekeringen kunnen verstrekken, is, dat daardoor sprake zal zijn van oneerlijke concurrentie. Want, zo stelt het verbond, aan pensioenfondsen worden lichtere solvabiliteitseisen gesteld dan aan verzekeraars, voor dezelfde producten.

Het is bekend, dat vanuit Europa druk wordt uitgeoefend om aan pensioenfondsen dezelfde solvabiliteitseisen te stellen als aan verzekeraars. Nederland is daar tot op heden een groot tegenstander van. Mede gezien de enorme consequenties die dat zou kunnen hebben voor pensioenfondsen. Hun vermogenspositie moet dan immers met vele miljarden versterkt worden. Geld wat dan ongetwijfeld gedeeltelijk opgebracht moet worden door de deelnemers, in de vorm van hogere premies.

Is de regering niet bang, dat door het ontstaan van het door het Verbond van Verzekeraars aangehaalde oneerlijke concurrentie, Europa een extra argument in handen wordt gegeven om hun wens ten aanzien van gelijke solvabiliteitseisen kracht bij te zetten?

6

Wat is de reactie van de regering op de door het Verbond van Verzekeraars helder gemaakte consequenties voortvloeiende uit het feit, dat tot 1 januari 2009 alle aanvullingen op WIAuitkeringen worden aangemerkt als arbeidsongeschiktheidspensioenen?

Opmerkingen en vragen van de leden van de VVD-fractie

7

In de toelichting bij de tweede nota van wijziging op de Veegwet werd gemeld dat de regering meent dat de bestaande praktijk van uitvoering van aanvullend pensioen door pensioenfondsen zou moeten kunnen worden gecontinueerd. In hoeverre is met deze conceptamvb sprake van een voortzetting van de bestaande praktijk? Is er niet eerder sprake van een uitbreiding van de mogelijkheden voor pensioenfondsen?

8

In de toelichting op de conceptamvb staat dat onhelder is hoe pensioenfondsen de aanvulling kunnen vormgeven op WGA-uitkeringen. Waarop is die stelling gebaseerd? Uit de reacties van verzekeraars blijkt dat bij hen volstrekt helder is welke aanvullingen onder de Pensioenwet vallen en welke niet. Zij wijzen erop dat aanvullingen die alleen afhankelijk zijn van de mate van arbeidsongeschiktheid en een bepaald inkomen of verzekerd bedrag en een langlopend karakter hebben per definitie onder de Pensioenwet vallen. Kan in dat licht bezien niet worden volstaan met een eenvoudiger tekst voor de conceptamvb, dat als arbeidsongeschiktheidspensioen worden aangemerkt aanvullingen op WIA-uitkeringen, die uitsluitend zijn gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid en niet afhankelijk zijn van de mate waarin de resterende verdiencapaciteit wordt benut? Dit sluit ook aan op het betoog in de toelichting zelf.

9

In de toelichting op de conceptamvb wordt vermeld dat is toegestaan dat een pensioenfonds een hogere aanvulling geeft op de vervolguitkering dan op de loonaanvullingsuitkering, mits die aanvulling op voornoemde uitkeringen niet afneemt naarmate de gedeeltelijk arbeidsongeschikte meer gaat werken. Hoe is dit met elkaar te rijmen? De gedeeltelijk arbeidsgeschikte gaat juist over van de vervolguitkering naar de loonaanvulling doordat hij of zij meer gaat werken. Als dan de aanvulling op de vervolguitkering hoger is dan de aanvulling op de loonaanvulling dan neemt de aanvulling toch af naarmate de betrokkene meer gaat werken?

10

In onderdeel a van artikel 1a van de conceptamvb wordt gesproken over: «de aanvulling op de vervolguitkering niet varieert met inkomsten uit arbeid». Betekent dit dat het pensioenfondsen zal worden toegestaan dat zij een aanvulling bieden die alleen tot uitkering komt als er recht bestaat op een vervolguitkering? Er is dan toch uitdrukkelijk sprake van dekking van een werkloosheidsrisico of arbeidsrisico omdat pas sprake is van een WGA-vervolguitkering indien de betrokkene niet voor ten minste 50% de resterende verdiencapaciteit kan of wil benutten?

11

In de discussie is erop gewezen dat pensioenfondsen die vroeger het WAO-gat dekten nu ook het WGA-hiaat moeten kunnen dekken. De toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De Geus, heeft bij de behandeling van de Pensioenwet opgemerkt dat er een essentieel verschil is tussen beide hiaten doordat de wetgeving rond arbeidsongeschiktheid ingrijpend is gewijzigd. De criteria die het hiaat bepalen verschillen ook. Het WAO-gat werd bepaald door in de persoon gelegen factoren, namelijk de leeftijd, mate van arbeidsongeschiktheid en vroegere inkomen. Het WGA-hiaat wordt bepaald door arbeidsmarktfactoren, namelijk de mate waarin iemand erin slaagt de resterende verdiencapaciteit te benutten. Is dit niet voldoende grond voor een verschil in benadering, zoals ook minister De Geus aangaf? Om welke redenen verschilt de regering op dit punt van mening van minister De Geus?

12

Hoe verhoudt zich een dekking van het arbeidsmarktrisico tot richtlijn 2003/41/EG (de zgn. pensioenfondsenrichtlijn) waarin wordt gesproken over «een passende dekking van biometrische risico’s»?

13

Onderdeel c van de conceptamvb geeft aan dat een eenmalige aanvulling die wordt verstrekt in verband met werkhervatting ook wordt aangemerkt als pensioen. Betekent dit dat een werkhervattingsbonus voortaan als pensioen moet worden gezien? Wat zijn de consequenties van het als pensioen aanmerken van een bonus voor werkhervatting? Betekent dit bijvoorbeeld dat werkgevers voortaan gehouden zullen zijn de financiering van bonussen voor werkhervatting buiten de onderneming te brengen? Welke extra kosten zijn daarmee gemoeid voor het bedrijfsleven?

14

In onderdeel b van de conceptamvb wordt geregeld dat gedurende een jaar alle aanvullingen op de loonaanvulling en vervolguitkering worden aangemerkt als pensioen. Betekent dit dat verzekeraars ook voor verzekeringen die tot nu toe niet als arbeidsongeschiktheidspensioen werden gezien gedurende dat jaar zullen moeten voldoen aan alle verplichtingen van de Pensioenwet, zoals opstelling van en Pensioenreglement, verzending van startbrieven, verstrekking van UPO en andere informatieverplichtingen? Geldt dit inderdaad ook voor aanvullingen waarvan nu al vaststaat dat ze later niet als pensioen worden aangemerkt op grond van artikel II, onder 1 a?

Antwoord van de minister

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de reactie van de Tweede Kamer op het «ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het uitvoeren van arbeidsongeschiktheidsregelingen». Het doel van de amvb is om duidelijkheid te scheppen over de vormgeving van pensioenregelingen, waarin aanvullingen op uitkeringen in het kader van de WIA (te weten de WGA-vervolguitkering en deWGA-loonaanvulling) worden geregeld. Deze amvb zal in werking kunnen treden indien en nadat de Eerste Kamer met de veegwet Pensioenwet heeft ingestemd. De leden van de CDA-fractie geven aan volledig te kunnen instemmen met de bedoeling van de amvb, zoals uitgelegd tijdens de parlementaire behandeling, waarin de regering stelt: «Deze aanvulling dient derhalve zodanig te zijn vormgegeven, dat een toename van inkomsten uit arbeid niet ongedaan wordt gemaakt door een afname van de uitkeringen (WGA plus arbeidsongeschiktheidspensioen)».

Overgangsbepaling (vragen 1, 2, 3, 6 en 14)

De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting op: «Artikel 1a. Nadere regels arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor zover een aanvulling op een vervolguitkering of een loonaanvullingsuitkering geen arbeidsongeschiktheidspensioen is als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt deze aanvulling als arbeidsongeschiktheidspensioen in de zin van een van die artikelen aangemerkt».

Deze overgangsbepaling is opgesteld om duidelijk te maken dat pensioenfondsen de thans in uitvoering zijnde aanvullende arbeidsongeschiktheidsregelingen mogen blijven uitvoeren tot 1 januari 2009. Vanaf dat moment gelden de aanvullende voorwaarden zoals vermeld in artikel II van het ontwerpbesluit.

De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens of dit betekent dat, wanneer een loonaanvullingsuitkering geen pensioen is, toch aan alle eisen van de pensioenwet moet worden voldaan, zoals het sturen van een startbrief en de jaarlijkse informatieplicht. De verplichtingen uit de Pensioenwet zijn alleen van toepassing op aanvullingen die als pensioen moeten worden aangemerkt. Tot 1 januari 2009 geldt dat voor alle aanvullingen bij arbeidsongeschiktheid die door pensioenfondsen worden uitgevoerd.

De leden van de CDA-fractie, de VVD-fractie en de SP-fractie vragen of datgene wat wordt geregeld in artikel I, onderdeel B van de concept amvb – dat gedurende een jaar alle aanvullingen op de WGA-loonaanvulling en de WGA-vervolguitkering worden aangemerkt als pensioen – betekent dat verzekeraars ook voor verzekeringen die tot nu toe niet als arbeidsongeschiktheidspensioen werden gezien gedurende het jaar 2008 op grond van deze amvb zullen moeten voldoen aan alle verplichtingen van de Pensioenwet.

Dat is niet het oogmerk van deze overgangsbepaling. Met de bepaling heeft de regering uitsluitend beoogd pensioenfondsen in de gelegenheid te stellen hun arbeidsongeschiktheidspensioenregeling zonodig aan te passen aan de eisen die vanaf 1 januari 2009 gaan gelden. Daarom zal de regering de bepaling wijzigen, zodat de bepaling alleen betrekking heeft op de uitvoering van aanvullingen door pensioenfondsen in de periode vanaf het moment dat de amvb in werking treedt tot en met 31 december 2008. Door de overgangsbepaling niet op verzekeraars van toepassing te laten zijn wordt bereikt, dat verzekeraars in die periode de tijd hebben om zich erop in te stellen dat een deel van de door hen uitgevoerde aanvullende arbeidsongeschiktheidsregelingen vanaf 1 januari 2009 onder de Pensioenwet valt. Uit overleg met het Verbond van Verzekeraars is gebleken dat verzekeraars met deze aanpassing van de regelgeving goed uit de voeten kunnen.

Omdat verzekeraars, als gevolg van deze wijziging, hun arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in 2008 op eenzelfde wijze kunnen blijven uitvoeren als in 2007 zal er ook voor verzekerden niets veranderen wat betreft de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Zoals uw Kamer toegezegd zal in een apart schrijven worden ingegaan op de verschillen in inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet in relatie tot (arbeidsongeschiktheids)pensioen.

Amendement Hamer/Omtzigt (vraag 4)

De indieners van het amendement Hamer/Omtzigt (Kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 22) – welk amendement de directe aanleiding is voor het toezenden aan het parlement van de conceptamvb – zijn van mening dat deze amvb dient te vervallen bij de private uitvoering van de WGA.

De regering zal deze amvb uiteraard heroverwegen en zo nodig intrekken als besluitvorming over private uitvoering van de WGA aan de orde is. Dit zal evenwel nadere wetgeving vergen in het kader waarvan met de Kamer over de eventuele functie van de amvb gesproken kan worden.

Relatie tot IORP-richtlijn (vragen 5 en 12)

De leden van de fractie van de SP vragen of het argument van het Verbond van Verzekeraars, dat uitvoering van WGA-hiaatverzekeringen als arbeidsongeschiktheidspensioen door pensioenfondsen leidt tot oneerlijke concurrentie, Europa een extra argument in handen geeft om hun wens t.a.v. gelijke solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen en verzekeraars kracht bij te zetten.

In reactie op deze vraag wijst de regering op de bepalingen in de Europese Richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (2003/41/EG, ook bekend als IORP-richtlijn). In artikel 6 wordt een definitie gegeven van wat onder een pensioenuitkering moet worden verstaan: uitkeringen die worden uitbetaald bij het bereiken of naar verwachting bereiken van de pensioendatum, of, wanneer deze een aanvulling op die uitkeringen vormen en op bijkomende wijze worden verstrekt, in de vorm van betalingen bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van de werkzaamheid, dan wel in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten in geval van ziekte, behoeftigheid of overlijden. Deze definitie staat uitdrukkelijk toe dat pensioenfondsen regelingen voor aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen mogen uitvoeren. De definitie is zelfs nog veel ruimer dan de productafbakening in de Pensioenwet doordat ook betalingen bij beëindiging van de werkzaamheid of in geval van behoeftigheid in de IORP-definitie zijn inbegrepen. In de Pensioenwet is gekozen voor een smallere definitie van wat pensioenfondsen mogen uitvoeren in aansluiting op de afspraken over taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars. Het is aan sociale partners om te bepalen of een verzekeraar dan wel een pensioensfonds de uitvoering van hun afspraken over een aanvulling bij arbeidsongeschiktheid wordt gegund. Tegen bovenstaande achtergrond verwacht de regering niet dat de Europese Commissie in de conceptamvb aanleiding ziet om de positie van pensioenfondsen in het Nederlands pensioenstelsel ter discussie te stellen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe een dekking van het arbeidsmarktrisico zich verhoudt tot IORP-richtlijn, waarin wordt gesproken over «een passende dekking van biometrische risico’s».

Onder biometrische risico’s verstaat de richtlijn: risico’s in verband met overlijden en/of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting (artikel 6, onder h). Een dekking van het arbeidsmarktrisico valt hier niet onder. De regering is van mening dat in de onderhavige regeling ook geen sprake is van dekking van een arbeidsmarktrisico. De vormgeving van de aanvulling moet dusdanig zijn, dat een teruggang in inkomsten door het minder benutten van de restverdiencapaciteit ook volledig doortikt in een lager totaalinkomen van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte. Het arbeidsmarktrisico van niet benutting van de restverdiencapaciteit ligt dan ook volledig bij de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Over de nadere voorwaarden (vragen 7, 8, 9, 10 en 11)

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de voorgenomen regelgeving een voortzetting van de bestaande praktijk brengt en of er niet eerder sprake is van een uitbreiding van de mogelijkheden voor pensioenfondsen.

In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 17, blz. 23–25) en de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 24, blz. 18–20) is door de regering uitgebreid stilgestaan bij de vraag of pensioenfondsen ook onder de Pensioenwet nog een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen zouden mogen uitvoeren. Het antwoord luidde bevestigend.

De nadere uitwerking van de vormgeving van aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen leidt zeker niet tot uitbreiding van de mogelijkheden voor pensioenfondsen. Integendeel, de ruimte voor pensioenfondsen om aanvullingen op de WIA-uitkeringen uit te voeren wordt aan stringenter randvoorwaarden gekoppeld dan de regering voor ogen stond bij de behandeling van de Pensioenwet, zoals verwoord in de bovengenoemde parlementaire stukken, en dan ten tijde van de WAO mogelijk was. Een aanvulling als arbeidsongeschiktheidspensioen moet nu immers zo worden vormgegeven dat hogere arbeidsinkomsten leiden tot een minstens evenredige toename van het totale inkomen van betrokkene. Daarmee wordt de mogelijkheid voor een pensioenfonds om het inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid te compenseren, strak ingekaderd. Zo mag een aanvulling op vervolguitkering of loonaanvulling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid tot een bepaald percentage van het laatstverdiende loon niet door pensioenfondsen worden uitgevoerd.

De leden van de VVD-fractie vragen waarop de stelling van de regering is gebaseerd dat onhelder is hoe pensioenfondsen de aanvulling kunnen vormgeven op WGA-uitkeringen.

De regering baseert zich op signalen uit het veld. Een aantal pensioenfondsen was er door De Nederlandsche Bank (DNB) op gewezen dat hun aan de WIA aangepaste arbeidsongeschiktheidspensioenregeling buiten het begrip arbeidsongeschiktheidspensioen valt zoals dat in de Pensioenwet is gedefinieerd. Het gaat daarbij ook om regelingen zoals beschreven in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 24, blz. 20), waarin via anticumulatie tot een reële uitkeringshoogte werd gekomen. Daarmee is een situatie ontstaan waarin onhelder is hoe sociale partners een aanvulling bij arbeidsongeschiktheid zodanig kunnen vormgeven, dat het als arbeidsongeschiktheidspensioen door een pensioenfonds kan worden uitgevoerd.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of kan worden volstaan met een eenvoudiger tekst voor de conceptamvb: als arbeidsongeschiktheidspensioen worden aangemerkt aanvullingen op WIA-uitkeringen die uitsluitend zijn gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid en niet afhankelijk zijn van de mate waarin de resterende verdiencapaciteit wordt benut.

De regering heeft in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de behandeling van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 24, blz. 19) bevestigd dat pensioenfondsen aanvullingen op WGA-uitkeringen moeten kunnen uitvoeren op eenzelfde wijze als onder de WAO. Daarbij is aangegeven dat niet getornd zou worden aan de reikwijdte van de Pensioenwet naar andere risico’s dan die voor ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. De door de leden van de VVD-fractie gesuggereerde bepaling maakt het niet mogelijk dat pensioenfondsen een regeling kunnen uitvoeren waarin de aanvulling op de WGA-vervolguitkering groter is dan de aanvulling op de WGA-loonaanvulling. Daarmee maakt deze formulering het voor sociale partners niet mogelijk om aanvullingen bij arbeidsongeschiktheid, zoals zij die willen vormgeven, uit te laten voeren door pensioenfondsen. Het is immers aan sociale partners om te bepalen hoeveel aanvulling op de vervolguitkering respectievelijk de loonaanvulling wordt gegeven. De in de conceptamvb gekozen formulering maakt dat de aanvulling uitsluitend betrekking heeft op het arbeidsongeschiktheidsrisico en volledig recht doet aan het principe dat meer werken ook tot een hoger totaal-inkomen moet leiden.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe met elkaar valt te rijmen dat een pensioenfonds een hogere aanvulling geeft op de vervolguitkering dan op de loonaanvulling, mits die aanvulling op voornoemde uitkeringen niet afneemt naarmate de gedeeltelijk arbeidsongeschikte meer gaat werken. Vervolgens stellen de leden van de VVD-fractie dat als de aanvulling op de vervolguitkering hoger is dan de aanvulling op de loonaanvulling dat dan de aanvulling afneemt naarmate de betrokkene meer gaat verdienen.

De in de amvb verwoorde voorwaarde betekent dat de aanvulling zo moet zijn vormgegeven, dat een toename van inkomsten uit arbeid niet ongedaan wordt gemaakt door een afname van de uitkeringen (WGA-vervolguitkering of WGA-loonaanvulling plus aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen). De prikkelwerking tot het benutten van de resterende verdiencapaciteit komt immers tot uitdrukking in de totale inkomsten van een gedeeltelijk arbeidsgeschikte. Inderdaad heeft de gekozen vormgeving tot gevolg dat als de gedeeltelijk arbeidsgeschikte meer dan 50% van zijn restverdiencapaciteit gaat benutten hij dan minder aanvullend pensioen zal krijgen. Binnen de randvoorwaarden van de ontwerp-amvb zal ook na de terugval in aanvullend pensioen bij de overgang van de vervolguitkering naar de loonaanvuling sprake zijn van een ten minste evenredige toename van het totaal inkomen met de toename van inkomen uit arbeid. Bij benutting van bijvoorbeeld iets meer of iets minder dan 25% en bij iets meer of iets minder dan 75% van de restverdiencapaciteit is er geen verschil in verhouding tussen WGA-uitkering en loonaanvulling (zie onderstaand schema uit bijlage 2 bij de brief van 10 december 2007, Kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 25). Daarom worden een aanvulling op de vervolguitkering en een aanvulling op de loonaanvulling ieder afzonderlijk aangemerkt als arbeidsongeschiktheidspensioen.

kst-31226-36-1.gif

De leden van de VVD-fractie vragen of het pensioenfondsen is toegestaan om een regeling uit te voeren, waarin alleen een aanvulling op de vervolguitkering wordt toegezegd. Dat valt inderdaad binnen de kaders van de voorgestelde regeling. Het staat sociale partners binnen de kaders van wet- en regelgeving vrij om te bepalen in welke situatie wel of niet een aanvulling bij arbeidsongeschiktheid zal worden verstrekt. Zolang de aanvulling past binnen de randvoorwaarde dat elke verdiende euro minstens leidt tot een evenredige toename van het totaalinkomen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer kan de regeling als een aanvullend pensioen door een pensioenfonds worden uitgevoerd.

Terecht wijzen de leden van de VVD-fractie op de verschillen tussen het zogenoemde WAO-gat en WIA-hiaat. Net als de vorige regering is ook de huidige regering overtuigd van het belang van de kern van de WIA: activering van arbeidsgeschiktheid. Ook naar de mening van dit kabinet biedt de WIA daarnaast een afdoend niveau aan inkomensbescherming in geval van arbeidsongeschiktheid. Dat laat echter onverlet dat sociale partners de vrijheid hebben om aanvullende afspraken te maken. Zonder in de contractsvrijheid van sociale partners over arbeidsvoorwaarden te treden stelt het kabinet in deze regeling wel een aantal randvoorwaarden, die borgen dat de kern van de WIA – activering van arbeidsgeschiktheid – ook in aanvullende arbeidsongeschiktheidsregelingen overeind blijft.

Eenmalige verstrekking (vraag 13)

De leden van de VVD-fractie vragen naar de consequenties van het als pensioen aanmerken van een bonus voor werkhervatting.

De Pensioenwet schrijft niet voor hoe een arbeidsongeschiktheidspensioen er uit moet zien. Het kan dus ook de vorm aannemen van een eenmalige aanvulling die wordt verstrekt in verband met werkhervatting. Om een eind te maken aan iedere onzekerheid over de vraag of een eenmalige uitkering aan een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in verband met werkhervatting of werkuitbreiding als arbeidsongeschiktheidspensioen kan worden aangemerkt, is dit in deze amvb benoemd. De consequenties hiervan zijn niet anders dan die voor een arbeidsongeschiktheidspensioen, dat periodiek wordt uitgekeerd. Dat betekent dus inderdaad dat werkgevers gehouden zijn de financiering van bonussen voor werkhervatting buiten de onderneming te brengen. Hieraan zijn echter nauwelijks extra kosten verbonden ten opzichte van de situatie waarin de werkgever deze bonus uit eigen middelen zou betalen. Nu dergelijke bonussen onder het begrip «pensioen» vallen is gewaarborgd dat de toezegging gestand zal worden gedaan als het voorval zich voordoet. Aan het al dan niet toezeggen van een bonus voor werkhervatting bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid gaat een afweging vooraf die uitsluitend aan sociale partners is in het kader van hun arbeidsvoorwaardenonderhandelingen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GL), Heerts (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Uitslag (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven