31 226
Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten

nr. 13
NADER VERSLAG

Vastgesteld 14 november 2007

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft, na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag (kamerstuk 31 226, nr. 7), nog behoefte nadere vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Algemeen 1

2. Buffervrijval 2

3. DGA’s 3

4. WGA-hiaat 4

5. Resterende vragen over de nota naar aanleiding van het verslag 5

6. Resterende vragen over de eerste nota van wijziging 7

7. Resterende vragen over de tweede nota van wijziging 7

8. Overige vragen 8

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de nota naar aanleiding van het verslag, die samen met de eerste nota van wijziging aan de Kamer werd toegezonden. Zij danken de regering voor een aantal punten in de nota van wijziging.

Omdat een aantal punten in de nota naar aanleiding van het verslag nog onvoldoende beantwoord is en omdat de regering een ingrijpende tweede nota van wijziging heeft ingediend, hebben deze leden gemeend dat een nader verslag wenselijk is voor plenaire behandeling van het wetsvoorstel kan plaatsvinden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten. De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met enkele aanpassingen die naar hun oordeel mede naar aanleiding van de inbreng van deze leden zijn gemaakt. Zij hebben desondanks nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij hebben nog enkele vragen.

Ook het lid Verdonk heeft nog enkele vragen, die in dit nader verslag zijn opgenomen.

2. Buffervrijval

De leden van de CDA-fractie merken bij onderdeel L in de tweede nota van wijziging op dat in de pensioenpremie terecht een bufferopslag zit. Maar volgens deze leden biedt artikel 128/129 voldoende ruimte om de buffervrijval in te zetten bij de berekening van de kostendekkende premie, zolang het pensioenfonds voldoende solvabiliteit heeft. Dit hoeft toch niet pas het geval te zijn bij het bereiken van de premiekortingsgrens? Het actuarieel genootschap, buitengewoon conservatief wanneer het gaat om premievaststelling, constateert dit ook in haar brief van 16 februari 2007 aan de (toenmalige) minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een puntsgewijs antwoord op de vragen in die brief.

Is de regering bereid om buffervrijval niet als premiekorting aan te merken, zodat buffervrijval in mindering komt op de kostendekkende premie, zolang het fonds voldoende reserves heeft en aan de normale dekkingsgraadvereiste voldoet?

De leden van de PvdA-fractie constateren na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag dat bij een aantal pensioenfondsen die in het verleden buffervrijval van hun premie aftrokken tijdelijk minder buffervrijval afgetrokken zal kunnen worden vanwege de nieuwe eisen die de pensioenwet op dit punt stelt. In de tweede nota van wijziging wordt aangegeven dat in die situatie sprake is van verzwaring van voorwaarden voor deze aftrek. Ook geeft de regering aan dat dit een verhoging van pensioenpremies kan betekenen op korte termijn, en stelt hij een overgangsregime voor om deze premiestijging niet te abrupt te laten zijn. Deze leden zijn van mening dat het besluit tot deze verzwaring, voortkomend uit de wijziging in art. 128, onvoldoende gemotiveerd is. Signalen uit de pensioenwereld wijzen erop dat deze verzwaring van het toezichtregime ook niet werd voorzien bij de vaststelling van beleid, zoals het bepalen van de grens waarop premiekorting wordt toegestaan en mede daardoor niet wordt gedragen. Kan de regering aangeven waarom voor deze wijziging ten opzichte van de oude situatie is gekozen? Is de regering het met deze leden eens dat sprake is van een verzwaring van het FTK regime? Is deze minister bereid tot het ongedaan maken van deze wijziging en zodoende terug te keren naar de oude situatie? Wat denkt de regering over de suggestie om de indexaties te financieren uit de jaarlijks vrijkomende buffervrijval? Zou dit voor met name rijpe pensioenfondsen een oplossing kunnen bieden?

Met betrekking tot de buffervrijval schrijft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat gelden pas mogen terugvloeien naar de werkgever als eerst is aangetoond dat de financiële positie van het pensioenfonds op orde is en de indexatietoezegging aan de deelnemers kan worden waargemaakt. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het eens is met de stelling dat niet alleen werkgevers, maar ook werknemers kunnen profiteren van buffervrijval door middel van lagere werknemerspremies? Onderkent de regering dat dit ook gevolgen heeft voor de loonkosten en concurrentiepositie van de werkgever, en voor het netto-inkomen van werknemers? Wat bedoelt de regering precies.Waarom spreekt de regering eerst over toetsing aan de»indexatietoezeggingen» en later over de «gewekte indexatieverwachtingen»? Onderkent de regering dat een toezegging iets anders is dan een gewekte verwachting en welke consequenties heeft dit voor de toetsing van de toelaatbaarheid van buffervrijval. Hoe kijkt de regering aan tegen de positie van pensioenfondsen ondernemingen waarbij het bestand gepensioneerden veel groter is dan het bestand werkende deelnemers (rijpe pensioenfondsen). Is in dergelijke situaties de 1-jaarstermijn van overgangsmaatregel uit de tweede nota van wijziging niet te kort? Hoe zal in dergelijke gevallen DNB beoordelen hoe lang de overgangstermijn kan duren?

3. DGA’s (Directeur-grootaandeelhouders)

De leden van de CDA-fractie vragen of de DGA die in het verleden duidelijk een keuze gemaakt heeft voor de PSW automatisch onder Pensioenwet valt. Ten minste één verzekeraar stuurt een keuzeformulier met de volgende tekst toe: «Wanneer wij geen antwoordformulier van u ontvangen, zal volgens de mening van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanaf 1 januari 2008 de PW van toepassing zijn op uw pensioenverzekering». Is dit de mening van de regering en uit welk wetsartikel komt zij voort?

De leden van de PvdA-fractie willen graag duidelijkheid van de regering over de gevolgen voor DGA’s van de nieuwe pensioenwet. Deelt de regering het inzicht dat de overgrote meerderheid van de DGA’s onder de nieuwe pensioenwet komt te vallen waardoor zij tot hun pensioenleeftijd niet kunnen beschikken over hun pensioenkapitaal en ook de beleggingsstrategie niet kunnen bepalen? Zo ja, acht de regering dit wenselijk? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat DGA’s een bewuste en eerlijke keuze moeten kunnen maken over de vraag of zij onder de Pensioenwet willen vallen en niet stilzwijgend onder een nieuwe regime zouden moeten komen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering van mening is dat de verklaring die op grond van art 27 Regelen PSW op een C-polis moet staan («een overeenkomst als bedoeld in de PSW) uitgelegd kan worden als een verklaring bedoeld in art 8 lid 3 IPW.. Zo ja, impliceert dit dat bij alle polissen met deze verklaring de DGA werknemer wordt in de zin van de PW? Zo nee, hoe moet in deze gevallen de DGA aangeven of de pensioenwet van toepassing moet zijn? Denkt de regering dat de betrokken DGA’s voldoende geïnformeerd zijn over deze implicaties en de wijzigingen per 1 januari a.s.?

Het lid Verdonk constateert dat op de pagina’s 16 en 17 in de nota naar aanleiding van het verslag de regering enige woorden wijdt aan de Pensioenwet in relatie tot directeuren-grootaandeelhouders. Ook na deze antwoorden bestaat nog steeds grote onduidelijkheid en daardoor onzekerheid onder de betreffende doelgroep, zo blijkt uit berichtgeving in de media (Financieel Dagblad, d.d. 6 november 2007, pagina 9).

Naar aanleiding van de antwoorden en de gebleken nog steeds bestaande onduidelijkheid stelt het lid Verdonk de regering de volgende vragen:

Kan de regering aangeven wat een DGA moet doen om niet onder werkingsfeer van de Pensioenwet te vallen?

Wat is naar de mening van de regering de rol van de verzekeraars ten aanzien van een eventuele keuze die door de DGA moet worden gemaakt?

Is er een verschil in behandeling tussen een DGA die zijn pensioenvoorziening elders verzekerd heeft en een DGA die zijn pensioenvoorziening in een pensioenfonds heeft ondergebracht? Zo ja, wat omvat het verschil in behandeling en kan de regering aangeven waarom dit onderscheid wordt gemaakt?

Mag een verzekeraar melden dat hij uitsluitend een volledige pensioenregeling onder de Pensioenwet laat vallen? En mag hij weigeren om alleen het nabestaandenpensioen onder de Pensioenwet te laten vallen?

Hoe zit het met de zorgplicht van verzekeraars en met transparantie? Moet een verzekeraar de DGA de jaarlijkse kosten weergeven indien de DGA besluit het pensioen onder de Pensioenwet te laten vallen?

Welk ministerie is verantwoordelijk voor de interpretatie van de Invoeringswet Pensioenwet en meer specifiek voor een (inmiddels urgente) heldere communicatie richting de meer dan 100 000 DGA’s? Kan dit met grote spoed verwacht worden?

4. WGA-hiaat

De regering stelt voor dat zij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kan stellen over wanneer aanvullingen op een WGA-uitkering aangemerkt kunnen worden als een arbeidsongeschiktheidspensioen. De leden van de CDA-fractie zijn enigszins verbaasd dat dit in een nota van wijziging gebeurt en niet in het wetsvoorstel zelf. Zij vragen de regering waarom zij kiest voor deze beleidswijziging, die de WGA-hiaatverzekering in een pennenstreek verandert van een schadeverzekering in een pensioenverzekering.

Verder merken deze leden op dat de regering dit middels een kan-bepaling doet: kan de regering inzicht verschaffen onder welke voorwaarden zij voornemens is gebruik te maken van deze kan-bepaling en welke uitkeringen dan onder het begrip arbeidsongeschiktheidspensioen gebracht zullen worden. Is de regering voornemens op korte termijn gebruik te maken van de kan-bepaling? Zo ja, is dat uitvoeringstechnisch verstandig en uitvoerbaar? Middels dit wetsvoorstel wordt de wetgeving rond arbeidsongeschiktheid meer dan marginaal gewijzigd: immers de sociale partners zouden kunnen besluiten middels de pensioenregelingen het WGA-hiaat massaal en collectief te herverzekeren. Hoe verhoudt die herverzekering zich tot het voornemen van de regering, opgenomen in het regeerakkoord, om de WGA privaat te laten uitvoeren? Wanneer zal de regering met concrete voorstellen hiertoe komen?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe het WGA-hiaat zich op dit moment verhoudt tot de activerende prikkel, die zou moeten uitgaan van private uitvoering van de WGA: welke prikkel zou een private verzekeraar hebben, om iemand, die minder dan 50% van zijn restverdiencapaciteit gebruikt, meer dan 50% van zijn restverdiencapaciteit te laten gebruiken?

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie een paar grafieken/tabellen om inzichtelijk te krijgen, wie welk gedeelte van de uitkering voor zijn rekening neemt bij de uitvoering van de WGA-verzekering.

Stel iemand verdient € 40 000 per jaar. Deze vrouw wordt gekeurd en na de keuring gebruikt zij 100% van haar restverdiencapaciteit. Kan de regering in een grafiek aangeven (bij een restverdiencapacitteit, die varieert van € 0 tot € 40 000), hoeveel inkomen zij totaal heeft en dat onderverdelen in inkomen uit arbeid en de WGA-uitkering?

Stel iemand verdiende een € 40 000 per jaar. Vervolgens komt hij in de WGA en wordt zijn restverdiencapaciteit vastgesteld op € 20 000 per jaar.

– Kan de regering in een grafiek aangeven hoe zijn totale inkomen varieert wanneer zijn inkomen uit arbeid varieert van € 0 tot € 20 000 (en eventueel tot € 25 000)

– Kan de regering in een grafiek aangeven hoe de uitkering onder de WGA-verzekering varieert wanneer zijn inkomen uit arbeid varieert van € 0 tot € 20 000

Kan de regering de exercitie onder 2 herhalen maar nu inclusief een standaard WGA-hiaat verzekering?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de kritiek van het Verbond van Verzekeraars beoordeelt dat bij het aanbieden van WGA-hiaatverzekeringen hoe dan ook sprake is van oneerlijke concurrentie zonder dat zij daarvoor bewust hebben gekozen. De regering stelt voor in een algemene maatregel van bestuur te omschrijven welke aanvullingen op uitkeringen kunnen worden gezien als arbeidsongeschiktheidspensioen zoals bedoelt in art. 1 van de Pensioenwet en art. 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregelingen. Kan de regering toelichten waarom dit niet bij wet kan worden vastgesteld?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering voorstelt om pensioenfondsen toe te staan WGA-hiaat verzekeringen toe te staan. Hoe verhoudt dit zich tot de taakafbakening verzekeraars/pensioenfondsen?

5. Resterende vragen over de nota naar aanleiding van het verslag

De leden van de CDA-fractie zijn niet blij dat Carenztijden toegestaan blijven bij risicoverzekeringen, terwijl wacht-en drempeltijden dat niet zijn. Het is ook buitengewoon jammer dat de regering in plaats van de maximaal drie maanden, nu al bijna acht maanden nodig heeft om een standpunt te bepalen over de Wet Medische Keuringen, waarin Carenzjaren geregeld worden. Deze leden verzoeken de regering om dit standpunt echt ruim voor de plenaire behandeling van voorliggende wetsvoorstel aan de Kamer te doen toekomen.

Als iemand, die ziek is van baan wil veranderen, krijgt hij nu te maken met een forse belemmering. Immers als hij in de eerste tijd van zijn nieuwe baan ziek wordt of overlijdt, dan is er geen uitkering uit de pensioenregeling: geen arbeidsongeschiktheidspensioen en geen nabestaandenpensioen. Dit achten de leden van de CDA-fractie ongewenst, zeker nu alles in het werk gesteld wordt om mensen met ziekte, mensen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, ook buiten hun oorspronkelijke werkomgeving aan het werk te helpen. De leden van de CDA-fractie hebben daarom een aantal vragen aan de regering:

Ziet de regering het bestaan van Carenztijden ook als een belemmering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten om in een ander bedrijf of een andere branche een aan te aanvaarden?

Hoe lang is de maximale Carenztijd die gehanteerd mag worden in een pensioenregeling en onder welke voorwaarden mag een Carenztijd gehanteerd worden? Wat kan een deelnemer doen indien de Carenztijd langer is dan dit maximum?

Is de regering bereid om in overleg met de sector een regeling te ontwikkelen waarbij mensen die van werkomgeving veranderen, niet te maken krijgen met Carenztijden, bijvoorbeeld doordat de «oude»pensioenregeling meebetaalt?

De leden van de CDA-fractie betreuren het overigens zeer dat de regering nu acht maanden nodig heeft voor een reactie op het rapport over de WMK evaluatie en in de tussentijd wel het «breed platform werk en verzekeringen» wil opheffen: zij verzoeken de regering dan ook met klem op al hun vragen antwoord te geven en per ommegaande te komen met de antwoorden op de vragen, die betrekking hebben op het platform.

5.1 Nabestaandenpensioen tijdens werkloosheid

De leden van de CDA-fractie zijn de regering erkentelijk dat middels de nota van wijziging dit recht ook in het leven geroepen is voor grensarbeiders en seizoensarbeiders.

Deze leden zijn echter wel in verwarring geraakt door de berekeningswijze, die de regering lijkt te hanteren. Daarom verzoeken zij de regering te reageren op een rekenvoorbeeld:

Stel een man overlijdt op zijn 30e, na 5 jaar gewerkt te hebben. Zijn pensioengevend salaris is € 50 000. In zijn pensioenreglement is vastgelegd dat bij overlijden zijn partner recht heeft op een nabestaandenpensioen dat is gerelateerd aan het te bereiken pensioen. En zo krijgt zij dus een nabestaandenpensioen van ongeveer€ 25 000.

Stel deze man overlijdt op de eerste dag van zijn werkloosheid: hoe hoog is dan de aanspraak waarop zijn partner minimaal recht heeft ingevolge van artikel 55, zoals dit nu wordt uitgelegd? Als dit bedrag fors anders is dan de eerder vermelde € 25 000, waarop is dat verschil dan gebaseerd?

De leden van de CDA-fractie herhalen hun vraag over de universal-life verzekering uit het verslag: kan de regering ofwel middels een voorbeeld ofwel middels te volgen rekenregels aangeven hoe de uitkering van een universal-life verzekering berekend moet worden? Immers B-polissen, die in de opbouwfase een universal-life karakter hebben en in de uitkeringsfase een vastgestelde uitkering vallen onder de pensioenwet en dus moet ook voldaan worden aan artikel 55 van deze wet.

5.2 Afkoop kleine pensioenen

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering, om na overleg met de sociale partners, met een voorstel te komen voor een constructieve oplossing voor de afkoop van pensioenen lager dan € 13. Is de regering daartoe bereid? Zo ja, wil zij er dan voor zorgen dat de informatievoorschriften in ieder geval tijdelijk niet van toepassing zijn op deze mini-pensioenaanspraken?

Met betrekking tot hun vraag over artikel 71 vragen de leden van de CDA-fractie of de termijn van zes maanden, pas ingaat op moment dat de werknemer begint met het opbouwen van aanspraken op ouderdomspensioen bij zijn nieuwe werkgever, zodat hij/zij ook effectief gebruik kan maken van zijn recht op waardeoverdracht.

5.3 Overdragen van het partnerpensioen

Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed, dat indien de partner niet instemt met het overdragen van het partnerpensioen, het ouderdomspensioen wordt overgedragen aan het nieuwe pensioenfonds, terwijl de aanspraak op het partnerpensioen achterblijft bij het oude pensioenfonds. De leden van de CDA-fractie vragen of dit een praktische oplossing is: het partnerpensioen hangt immers af van het in leven zijn van de deelnemer. Zou het niet logischer zijn om de hele pensioenaanspraak over te dragen of niet tot waardeoverdracht over te gaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering.

5.4 Bijbetaling door werkgever bij pensioenoverdracht

De leden van de CDA-fractie merken op dat vele partijen in het veld dit probleem onderkennen en bereid zijn mee te denken over een oplossing. Is de regering bereid het initiatief te nemen voor een consultatieronde hierover bij betrokken partijen in het veld?

En kan de regering daarbij specifiek het punt betrekken van de problematiek van premie-overeenkomsten, die direct omgezet worden in gegarandeerde uitkeringen? Daarbij ontstaat een situatie van forse bijbetaling door de werkgever bij binnenkomst en forse betaling aan de werkgever bij uitdiensttreding. Herkent de regering dit probleem en wat is zij bereid hieraan te doen, bijvoorbeeld bij de rekenregels rond waardeoverdracht?

Ten slotte krijgen de leden van de CDA-fractie ook signalen dat artikel 25, lid 4 van het besluit tot ongewenste situaties kan leiden bij waardeoverdracht van DB naar DC regelingen en dat bij waardeoverdracht een aantal regelingen ook het uitruilrecht voor het nabestaandenpensioen toekent over periodes van voor 2002 en daarvoor tarieven in rekening brengt: is de regering bereid de regels omtrent deze twee zaken te verhelderen?

5.5 Partnertoeslag AOW

De regering geeft aan dat verscheidene instanties in de afgelopen jaren onderzoek gedaan hebben naar de bekendheid van het vervallen van de partnertoeslag AOW. Kan de regering een overzichtje geven van hun bevindingen? Hoeveel procent van de mensen is op de hoogte van het vervallen van de partnertoeslag? Acht de regering dit voldoende? De leden van de CDA-fractie zijn positief over het feit dat de regering de mogelijkheid open laat voor verdere actie en het is deze leden ook niet ontgaan dat het ministerie in ieder geval zelf deze problematiek op de voorpagina van haar website gezet heeft. Wanneer zal de regering een voorstel doen voor verdere actie en een concrete doelstelling voor bekendheid met de 2015-maatregelen?

5.6 Exitvoorwaarden

De leden van de CDA-fractie constateren een verschil van inzicht met de regering. Zij zullen tijdens de wetsbehandeling met een voorstel komen, tenzij de regering in de tussentijd met een goede oplossing komt, die in een default manier voorziet om een contract op te zeggen.

5.7 Tijdsevenredige opbouw en financiering

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat het verbod op onderscheid op basis van leeftijd betekent voor beschikbare premieregelingen. Stel een categorie jongeren heeft een premie van 5% en een groep ouderen heeft een beschikbare premie van 15% van het inkomen.

Als bij beiden 2% als kosten in rekening wordt gebracht, zodat 3% voor inleg overblijft voor de eerste groep en 13% voor de tweede groep, is dan voldaan aan het wettelijke voorschrift? Als bij beiden 10% van de premie ingehouden wordt als kosten, zodat voor de jongeren 4,5% resteert en voor de oudere groep 13,5% is dan voldaan aan het wettelijke voorschrift?

6. Resterende vragen over de eerste nota van wijziging

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de wijzigingen met betrekking tot (echt)scheiding van slapers en gepensioneerden.

Onderdeel F:

Begrijpen de leden van de CDA-fractie, dat middels dit artikel geregeld wordt dat achterstallige betalingen van premie, die verschuldigd was voor 1 januari 2008, nooit tot korting van aanspraken van de werknemers kan leiden?

Onderdeel K:

Het pensioenfonds informeert de nabestaande bij afkoop van het wezenpensioen: wie informeert het pensioenfonds bij afkoop van een wezenpensioen, wie ontvangt het pensioen en wie geeft de toestemming, vereist in lid 3, indien de nabestaande minderjarig is?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie waarom hier voor een termijn van zes maanden gekozen heeft: hoeveel dagen heeft een pensioenfonds/verzekeraar maximaal de tijd om na het overlijden de hoogte van de nabestaandenuitkering vast te stellen en uit te betalen? Wat kan een nabestaande doen wanneer deze termijn overschreden wordt?

7. Resterende vragen over de tweede nota van wijziging

De leden van de CDA-fractie merken op dat zij het advies van de Raad van State niet ontvangen hebben: is dat omdat het zonder meer instemmend is? Zo niet, kan de regering dit advies aan de Kamer doen toekomen? (Het advies is ook niet beschikbaar op de website van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die normaal een tijdig en volledig overzicht geeft van alle stukken die aan de Staten-Generaal gezonden worden).

Onderdeel E:

Hier wordt geregeld dat wanneer gepensioneerden aangeven dat zij een deelnemersraad wensen bij een ondernemingspensioenfonds, er toch gepensioneerden in het bestuur kunnen zitten. Hoe verhoudt dit artikel zich tot het convenant tussen STAR en CSO vragen de leden van de CDA-fractie.

Onderdeel F:

Middels dit onderdeel wordt in de wet op de beroepspensioenfondsen de mogelijkheid geschapen om aanvullingen op WGA uitkeringen aan te merken als arbeidsongeschiktheidspensioen. Beroepspensioenfondsen zijn toch voor vrij beroepsbeoefenaars, die per definitie geen werknemers zijn. Onder welke omstandigheden, zo vragen de leden van de CDA-fractie, kunnen zij recht hebben op een WGA/IVA-uitkering?

8. Overige vragen

Nu de regering uit eigener beweging met een tweede nota van wijziging komt, nemen de leden van de CDA-fractie de gelegenheid te baat om nog een aantal aanvullende vragen te stellen Welke wet is van toepassing op situaties, waarbij niet langer sprake is van verwerving van pensioenaanspraken? Meer specifiek: welke bepalingen ten opzicht van niet-discriminatie van toeslagverlening is van toepassing op slapersrechten ontstaan voor de wet Nypels/Groenman? En welke bepalingen ten aanzien hiervan zijn van toepassing op slapersrechten ontstaan na de inwerkingtreding van de wet Nypels/Groenman?

Klopt de opmerking van het Verbond van Verzekeraars dat het juridisch eigendom van toeslagendepots verschuift door deze wet? Uit hoofde van welke wetsartikel gebeurt dat, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

In artikel 27 lid 1 van de Wet op de ondernemingsraden is sub a bepaald dat de ondernemer instemming behoeft van de ondernemingsraad in verband met een voorgenomen besluit tot vaststelling/wijziging/intrekking van een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering. In hoeverre is dit instemmingsrecht van toepassing bij het vaststellen van een pensioenregeling bij respectievelijk een verzekeraar, een bedrijfspensioenfonds en een bedrijfstakpensioenfonds? En in hoeverre is dit instemmingsrecht van toepassing op de pensioenuitvoeringsovereenkomst en een service-level agreement?

Graag willen de leden van de PvdA-fractie duidelijkheid van de regering over de onrust die is ontstaan over het feit dat fondsen prijsindexeringen van slapers tot aan de pensioensgerechtigde leeftijd ineens moeten reserveren vanaf 1 januari 2008. Bijvoorbeeld bij ontslag op 35 jarige leeftijd zou 30 jaar aan indexering in één klap gereserveerd moeten worden. Is dit inderdaad het geval? Zo ja, is de regering het dan met deze leden eens dat het hier gaat om een onwenselijke fout in de pensioenwet? Wat gaat de regering op korte termijn ondernemen om deze fout te herstellen? Kan de regering garanderen dat pensioenfondsen niet met deze maatregel geconfronteerd zullen worden?

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GL), Wolfsen (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), De Rouwe (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Crone (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

Naar boven