31 226
Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 november 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel I, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aanvullingen op een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen die geen arbeidsongeschiktheidspensioen zijn als bedoeld in artikel 1 worden aangemerkt als arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in dat artikel.

B

Artikel I, onderdeel C, komt te luiden:

C

Artikel 14, tweede lid, komt te luiden:

2. Het in het eerste lid genoemde tijdstip waarop de verwerving begint kan, indien in de pensioenovereenkomst is voorzien in een wachttijd of drempelperiode, met betrekking tot ouderdompensioen worden uitgesteld met ten hoogste twee maanden of, indien sprake is van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tot de werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht. Voor de berekening van de termijn van 26 weken is artikel 691, vierde en vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. Wachttijden of drempelperioden zijn niet toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

C

Artikel I, onderdeel F, komt te luiden:

F

In artikel 55, vijfde lid, wordt na «overeengekomen» toegevoegd: , waarbij rekening wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel 61. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op werkloosheidsuitkering van zijn woonland.

D

Na artikel I, onderdeel F, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een aanspraak op partnerpensioen» vervangen door: een zodanige aanspraak op partnerpensioen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer eindigt door scheiding, en de gewezen deelnemer ten behoeve van die partner een aanspraak op ouderdomspensioen heeft behouden bij beëindigen van de deelneming, gaat de aanspraak over op de gewezen partner van de gewezen deelnemer.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Indien de partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding, en de gepensioneerde ten behoeve van die partner een aanspraak op ouderdomspensioen heeft behouden bij het ingaan van het ouderdomspensioen, gaat die aanspraak over op de gewezen partner van de gepensioneerde.

E

Na artikel I, onderdeel BB worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

BBa

In artikel 101 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid kunnen vertegenwoordigers van pensioengerechtigden minder zetels bezetten dan het aantal op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, bedoeld in het eerste lid, indien pensioengerechtigden bij de raadpleging, bedoeld in artikel 100, tweede lid, hebben gekozen voor een deelnemersraad en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden al voor die raadpleging zetels in het bestuur bezetten.

BBb

Artikel 102, tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. een eventuele overeenkomst tot herverzekering, overdracht of onderbrenging.

BBc

In artikel 103, onderdeel e, wordt «tot herverzekering of tot overdracht» vervangen door: tot herverzekering, overdracht of onderbrenging.

F

Na artikel II, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aanvullingen op een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen die geen arbeidsongeschiktheidspensioen zijn als bedoeld in artikel 1 worden aangemerkt als arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in dat artikel.

G

Artikel II, onderdeel F, komt te luiden:

F

In artikel 66, vijfde lid, wordt na «overeengekomen» toegevoegd: , waarbij rekening wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel 73. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op werkloosheidsuitkering van zijn woonland.

H

Na artikel II, onderdeel F, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een aanspraak op partnerpensioen» vervangen door: een zodanige aanspraak op partnerpensioen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer eindigt door scheiding, en de gewezen deelnemer ten behoeve van die partner een aanspraak op ouderdomspensioen heeft behouden bij beëindigen van de deelneming, gaat de aanspraak over op de gewezen partner van de gewezen deelnemer.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Indien de partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding, en de gepensioneerde ten behoeve van die partner een aanspraak op ouderdomspensioen heeft behouden bij het ingaan van het ouderdomspensioen, gaat die aanspraak over op de gewezen partner van de gepensioneerde.

I

Na artikel II, onderdeel Z, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Za

Artikel 107, tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. een eventuele overeenkomst tot herverzekering, overdracht of onderbrenging.

Zb

In artikel 108, onderdeel e, wordt «tot herverzekering of tot overdracht» vervangen door: tot herverzekering, overdracht of onderbrenging.

J

In artikel III wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt «44, eerste lid, 47, eerste lid, 48, 48a, eerste lid» vervangen door: 44, eerste lid, 45a, 47, eerste lid, 48, 48a, 48b, eerste lid.

2. In het derde lid wordt «47, tweede lid, 48a, tweede lid» vervangen door: 47, tweede lid, 48a, 48b, tweede lid.

K

Na artikel III, onderdeel Aa, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ab

In artikel 25, tweede lid, onderdeel c, en vierde lid, onderdeel c, vervalt «als bedoeld in het vijfde lid van genoemd artikel».

L

Aan artikel III worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

D

Onder vernummering van artikel 48a tot artikel 48b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 48a. Solvabiliteitsvrijval

De toezichthouder kan op aanvraag van een pensioenfonds of beroepspensioenfonds dat bij de premievaststelling voor de jaren 2007 en 2008 solvabiliteitsvrijval heeft gebruikt voor premiekorting en dat het voornemen heeft om ook na 31 december 2008 solvabiliteitsvrijval te gebruiken voor premiekorting en als gevolg daarvan niet zal voldoen aan artikel 129, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 124, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor een periode van maximaal 5 jaar ontheffing verlenen van artikel 129, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 124, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, indien het pensioenfonds of beroepspensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

E

Aan artikel 49 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De paragrafen 7.1 en 7.4.1 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing op het eerste en tweede lid.

F

Aan artikel 63 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Paragraaf 7.1 en de artikelen 171 en 172 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing op het eerste en tweede lid.

M

Na artikel VIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIIa

In artikel 5:86, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Pensioen- en spaarfondsenwet» vervangen door: artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Toelichting

Onderdelen A en F (Artikel 2 Pensioenwet en artikel 2 Wet verplichte beroepspensioenregeling)

In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 17, pag. 23–25) en de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 24, pag. 18–20) is door de regering uitgebreid stilgestaan bij de vraag of pensioenfondsen ook onder de Pensioenwet nog een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen zouden mogen uitvoeren. Dit vraagstuk houdt verband met de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), die per 29 december 2005 de WAO vervangt. De regering heeft in voornoemde kamerstukken aangegeven dat de bestaande praktijk van uitvoering van aanvullend pensioen door pensioenfondsen zou moeten kunnen worden gecontinueerd. In de praktijk is hierover echter onhelderheid ontstaan.

De WIA-uitkeringssystematiek voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hoofdstuk 7 van de Wet WIA), bevat financiële prikkels om te gaan werken. Deze prikkels kunnen ertoe leiden, dat indien de gedeeltelijk arbeidsgeschikte meer gaat werken, zijn WGA-uitkering verhoogd wordt. Dit is namelijk het geval indien de gedeeltelijk arbeidsgeschikte zijn resterende verdiencapaciteit voor meer dan de helft gaat waarmaken, terwijl het loon dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd hoger was dan het wettelijk minimumloon. In die situatie wordt, bij een gelijkblijvende mate van arbeidsongeschiktheid, de WGA-uitkering dus hoger, uitsluitend als gevolg van het meer gaan werken en, omgekeerd, lager indien de gedeeltelijk arbeidsgeschikte dit werk verliest. Voor de vormgeving van aanvullend pensioen kan dit een probleem zijn gegeven het feit dat pensioenfondsen wél het arbeidsongeschiktheidsrisico mogen verzekeren, maar niet het werkloosheidsrisico. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft een aantal pensioenfondsen erop gewezen dat hun aan de WIA aangepaste arbeidsongeschiktheidspensioenregeling, gegeven het vorenstaande, buiten het begrip arbeidsongeschiktheidspensioen valt zoals dat in de Pensioenwet is gedefiniëerd. Daarmee is een situatie ontstaan waarin onhelder is hoe sociale partners het arbeidsongeschiktheidspensioen zodanig kunnen vormgeven, dat het door een pensioenfonds kan worden uitgevoerd. Om die onhelderheid weg te nemen wordt voorgesteld een grondslag te creëren waarmee bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld op grond waarvan aanvullingen op uitkeringen op grond van de Wet WIA die niet voldoen aan de omschrijving van arbeidsongeschiktheidspensioen in artikel 1 van de Pensioenwet en artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden aangemerkt als arbeidsongeschiktheidspensioen.

Onderdeel B (artikel 14 Pensioenwet)

In artikel 14, tweede lid, wordt een regeling opgenomen waardoor de wachttijd voor uitzendkrachten 6 maanden kan zijn. In de uitzendsector is echter een termijn van 26 gewerkte weken gebruikelijk, overeenkomend met de termijn in artikel 691, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Voorgesteld wordt daarbij aan te sluiten. Tevens wordt de in artikel 691 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen regeling voor de vaststelling van de periode van 26 gewerkte weken van overeenkomstige toepassing verklaard.

Onderdelen C en G (artikel 55 Pensioenwet en artikel 66 Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Artikel 55, vijfde lid, van de Pensioenwet en artikel 66, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepalen dat de deelnemer die na beëindiging van de deelneming een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt, dekking van partnerpensioen behoudt indien zijn pensioenregeling voorzag in een partnerpensioen op risicobasis. Het kan zo zijn dat de deelnemer na beëindiging van de deelneming geen recht krijgt op uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar op werkloosheidsuitkering van het woonland. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de werkloze grensarbeider of seizoenarbeider. Voorgesteld wordt dat ook in die situatie de dekking van partnerpensioen behouden blijft.

Onderdelen D en H (artikel 57 Pensioenwet en artikel 68 Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Deze bepalingen zijn redactioneel aangepast.

Onderdelen E en I (artikel 101, 102 en 103 Pensioenwet en artikel 107 en 108 Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Artikel 101 Pensioenwet

Op grond van artikel 100 Pensioenwet moeten pensioengerechtigden bij een ondernemingspensioenfonds een keuze maken tussen óf bestuursparticipatie óf een deelnemersraad. Maar ook beide vormen zijn mogelijk indien het fondsbestuur hiervoor kiest.

Artikel 101 laat echter onvoldoende ruimte in de praktijk voor de situatie dat er voor een deelnemersraad is gekozen en men daarnaast een beperkte bestuursdeelname wil continueren. Deze situatie voldoet namelijk niet aan het eerste lid, dat de zetelverdeling plaatsvindt op basis van onderlinge getalsverhouding. Die ruimte wordt hier alsnog geboden.

Artikelen 102 en 103 Pensioenwet en 107 en 108 Wet verplichte beroepspensioenregeling

Een fonds moet bij oprichting bepaalde stukken toezenden aan de toezichthouder terwijl latere wijzigingen eveneens aan de toezichthouder moeten worden gestuurd. Bij die stukken hoort de eventuele overeenkomst tot overdracht en herverzekering. Op grond van de artikelen 149 en 150 van de Pensioenwet en 144 en 145 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling kan er naast overdracht of herverzekering echter ook sprake zijn van onderbrenging. Voorgesteld wordt om ook de eventuele overeenkomst tot onderbrenging op te nemen bij de stukken die aan de toezichthouder worden gestuurd.

Onderdeel J (artikel 1 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet)

In verband met de toevoeging van de artikelen 45a en 48a (nieuw) en de vernummering van artikel 48a (oud) tot 48b wordt de opsomming gewijzigd.

Onderdeel K (artikel 25 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet)

In het tweede en vierde lid wordt een onjuiste verwijzing geschrapt.

Onderdeel L (artikelen 48a, 49 en 63 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet)

Artikel 48a

Eén van de wijzigingen in de Pensioenwet ten opzichte van de regelgeving die voordien van kracht was, betreft de voorwaarden die worden gesteld aan solvabiliteitsvrijval. Als gevolg van deze gewijzigde voorwaarden kunnen sommige pensioenfondsen die momenteel solvabiliteitsvrijval in mindering brengen op hun premie, per 1 januari 2008 met ongewenste abrupte kostenstijgingen worden geconfronteerd. Om die consequenties weg te nemen, is nader overgangsrecht noodzakelijk.

Ten eerste wordt het pensioenfondsen die momenteel solvabiliteitsvrijval in mindering brengen op hun premie toegestaan om hun financiële opzet nog een jaar langer, dus tot 1 januari 2009, te baseren op de voorwaarden die vóór het van kracht worden van de Pensioenwet ten aanzien van solvabiliteitsvrijval golden. Dat geeft deze fondsen voldoende tijd om de noodzakelijke procedurele en administratieve stappen te zetten om hun financiële beleid vanaf 1 januari 2009 in te richten op grond van de voorwaarden in de Pensioenwet. Bovendien kan een mogelijk te abrupte en omvangrijke premiestijging per 1 januari 2008 worden voorkomen. Dit wordt geregeld in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.

Aanvullend kan het noodzakelijk zijn dat ook na 31 december 2008 maatwerk met betrekking tot solvabiliteitsvrijval door De Nederlandsche Bank wordt toegepast. Het is immers denkbaar dat als gevolg van de gewijzigde voorwaarden rondom solvabiliteitsvrijval in de Pensioenwet een zodanig premiestijging optreedt, dat deze met overgangsrecht tot 1 januari 2009 in onvoldoende mate wordt gemitigeerd. In dat geval kan het noodzakelijk zijn dat een premiestijging over meerdere jaren wordt gespreid. Met maatwerk van de toezichthouder kunnen onwenselijke effecten als gevolg van een te abrupte en omvangrijke premiestijging dan worden voorkomen.

Artikelen 49 en 63

In de artikelen 49 en 63 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet is geregeld dat voor de in die artikelen beschreven situaties bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing blijven. Daarbij is geen regeling getroffen voor het toezicht op deze bepalingen. Voorgesteld wordt daarin alsnog te voorzien.

Onderdeel M (artikel 5:86 Wet op het financieel toezicht)

In de Wet op het financieel toezicht staat nog een verwijzing naar de Pensioen- en spaarfondsenwet die wordt aangepast.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven