31 209 Schoon en zuinig

Nr. 124 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2010

Naar aanleiding van het verzoek van 21 juli 2010 van de vaste Commissie voor VROM (2010D32025) informeer ik u hierbij over de voortgang van de wijziging van het Activiteitenbesluit wat betreft het onderdeel windturbines, alsook over de planning van de afronding hiervan. Daarbij beantwoord ik ook de vraag van de vaste Commissie hoe het uitbrengen van een Circulaire over windturbines zich verhoudt tot haar verzoek om geen onomkeerbare stappen te nemen bij dit wijzigingsbe-sluit.

Besluit wijziging milieuregels windturbines

Het ontwerp van deze regeling is op 31 augustus 2009 voorgepubliceerd (Stcrt. 2009, 12902). Na de terinzagelegging en de bespreking door de vaste Commissie voor VROM is het ontwerp aangepast, rekening houdend met ontvangen commentaar en met de door uw Kamer aangenomen motie-Bilder. Daarna is het gewijzigde ontwerp-Besluit voor advies doorgeleid naar de Raad van State. Dit advies is inmiddels ontvangen en geeft mij geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerp-Besluit. Op grond van artikel 21.6, vijfde lid van de Wet milieubeheer dient het besluit na vaststelling daarvan ter kennisgeving toegezonden te worden aan de beide kamers der Staten-Generaal en treedt in werking ten minste vier weken na plaatsing in het Staatsblad.

Uw Kamer heeft mij op 17 maart 2010 verzocht om (1) de Kamer te informeren over de uitvoering van de motie-Bilder, en (2) geen onomkeerbare stappen te nemen bij dit wijzigingsbesluit. Over de uitvoering van de motie-Bilder heb ik uw Kamer ingelicht op 26 maart 2010 (TK 31 209, nr. 115). In reactie hierop heeft de vaste Commissie voor VROM mij op 31 maart 2010 gevraagd, het ontwerp-besluit na advisering door de Raad van State nogmaals aan de Kamer voor te leggen. De in wetgeving vastgelegde totstandkomingsprocedure biedt echter geen ruimte om het ontwerp van het wijzigingsbesluit, na advisering daarover door de Raad van State maar voorafgaand aan de vaststelling en publicatie ervan, opnieuw als ontwerp aan uw Kamer toe te zenden. Daarom heb ik besloten alvorens het Besluit vast te stellen, u eerst met deze brief nader over het ontwerp-besluit te informeren.

In de nota van toelichting bij het vorig jaar aan uw Kamer aangeboden ontwerp-Besluit (Kamerstuk 31 209, nr. 97) en de beantwoording van de schriftelijke vragen daarover (Kamerstuk 31 209, nr. 99) wordt uitvoerig gemotiveerd hoe de keuze tot stand is gekomen van de in het ontwerp-Besluit opgenomen geluidsnorm van 47 dB (Lden). Naar aanleiding van de herhaaldelijk geuite veronderstelling dat de gekozen nieuwe norm een versoepeling zou inhouden die gericht is op het vergemakkelijken van het plaatsen van windturbines, wil ik het volgende opmerken.

  • In antwoord op vragen van het lid Jansen (2007–2008, 2723) is het volgende medegedeeld: «De noodzakelijke aanpassing betekent niet dat er minder ruimte zal zijn voor windturbines,  deze ruimte zal ongeveer gelijk blijven». Dit heeft mijn ambtsvoorganger bij de voorbereiding van het ontwerp-Besluit gehanteerd als een randvoorwaarde.

  • De getalsmatige omrekening van de norm van het Activiteitenbesluit (50 dB(A) overdag, 45 dB(A) in de avond, en 40 dB(A) in de nacht) is volgens onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken 47 dB Lden, met een kleine marge. Deze norm wordt in de praktijk ook gehanteerd voor vergunningplichtige windparken.

  • Onderzoek door TNO laat zien dat bij deze waarde geen onaanvaardbare hinder optreedt; deze waarde ligt bovendien lager dan de waarde die bij andere bronnen (snelwegen, railverkeer, luchtvaart) toelaatbaar is in nieuwe situaties.

  • De ter uitvoering van de motie-Bilder (31 209, nr. 109) toegevoegde nachtnorm van 41 dB Lnight is getalsmatig equivalent met de nachtwaarde van het Activiteitenbesluit, en komt vrijwel overeen met de strengste norm van de Wereldgezondheidsorganisatie. Deze norm is ook lager dan voor andere geluidbronnen maximaal toelaatbaar is, en is in de meeste gevallen ook lager dan daar geldende voorkeurswaarden.

Gezien deze constateringen wil ik nogmaals benadrukken dat de norm op basis van Lden beslist geen versoepeling is van de thans in het Activiteitenbesluit vastgelegde normen.

Circulaire windturbines

Uit de brief van 21 juli 2010 van de vaste Commissie voor VROM begrijp ik dat met de verzending aan gemeenten en provincies op 2 april 2010 van een Circulaire over de beoordeling van geluid van windturbineprojecten verwarring is ontstaan over de vraag of toch «onomkeerbare stappen» zijn gezet. Er is echter geen sprake van onomkeerbare stappen om de volgende redenen.

Op de eerste plaats is de Circulaire over windturbines net als de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening niet bindend, terwijl regelgeving dat wel is. De circulaire is een advies waarmee het bevoegd gezag dringend wordt gevraagd rekening te houden. Ook is een circulaire sneller te wijzigen of in te trekken dan regelgeving.

Op de tweede plaats wijs ik erop dat de publicatie van een Circulaire over geluid van windturbines geen versoepeling van de geluidnorm beoogde, maar dat zij nodig was om een praktijk te vervangen waarin een niet altijd nauwkeurige en voor velen onduidelijke beoordelingsmethode voor geluid wordt toegepast en het bevoegde gezag vaak op basis van een eigen afweging tot een toestemmingsbesluit komt. Dit veroorzaakt onnodige bezwaren op gemeentelijk niveau en maakt vergunningen onnodig kwetsbaar bij de rechter. Zowel de burger, het lokale bestuur als het windenergiebeleid zijn dus gebaat bij deze verbetering.

Ik merk hierover tevens op, dat mijn ambtsvoorganger deze circulaire al in de zomer van 2009 heeft aangekondigd aan VNG en IPO, waarbij voor haar dezelfde argumenten golden. In antwoord op schriftelijke vraag nr. 16 van uw Kamer over het ontwerp-Besluit (TK-31209–97) heeft zij uw Kamer op 16 oktober 2009 een ontwerp van de Circulaire ter kennisgeving aangeboden. Hierbij merk ik op, dat de motie-Bilder nadien ook in de Circulaire is verwerkt.

Derhalve concludeer ik, dat het uitbrengen van een circulaire geen onomkeerbare stap is ten aanzien van het wijzigingsbesluit.

Tot slot deel ik u mee dat het wenselijk is dat het wijzigingsbesluit op 1 januari 2011 in werking treedt. Bij de datum van publicatie in het Staatsblad moet rekening worden gehouden met de nahangprocedure die voorafgaand aan 1 januari 2011 vier weken in beslag neemt. Uw Kamer wordt tijdens die procedure in de gelegenheid gesteld zich nogmaals over het besluit te beraden.

Ik vertrouw er op dat ik uw Kamer hiermee voldoende heb geïnformeerd.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

Naar boven