31 145 Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens)

Z VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2014

De vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad1 heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Veiligheid Justitie van 2 mei 20142. In deze brief geeft hij aan, in reactie op de vraag van de commissie om binnen een termijn van een week een reactie te geven op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken Digital Rights Ireland en Seitlinger3, dat het kabinet meer tijd nodig heeft om de uitspraak te bestuderen alvorens de Kamer gemotiveerd kan worden bericht over de consequenties die aan de uitspraak moeten worden verbonden voor de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens.

Naar aanleiding daarvan heeft de commissie de Minister op 15 mei 2014 een brief gestuurd.

De Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hebben op 24 juni 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL / JBZ-RAAD

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 mei 2014

De commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad heeft kennisgenomen van uw brief van 2 mei 2014. In deze brief geeft u aan, in reactie op de vraag van de commissie om binnen een termijn van een week een reactie te geven op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken Digital Rights Ireland en Seitlinger4, dat het kabinet meer tijd nodig heeft om de uitspraak te bestuderen alvorens de Kamer gemotiveerd kan worden bericht over de consequenties die aan de uitspraak moeten worden verbonden voor de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens.

Bij lezing van de kabinetsappreciatie van de mededelingen van de Europese Commissie inzake de toekomstige ontwikkeling van de JBZ-samenwerking, heeft – met uw brief van 2 mei 2014 in het achterhoofd – de volgende alinea de aandacht van de commissie getrokken:

«De Commissie stelt een herziening van de dataretentie richtlijn voor. Echter, door de recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is deze richtlijn ongeldig verklaard. Het kabinet verneemt graag van Commissie wat de consequenties zijn voor de voorgenomen herziening. Daarnaast zal het kabinet zo spoedig mogelijk in kaart brengen wat de consequenties zijn van de uitspraak van het Hof voor zowel de nationale wetgeving als de uitvoeringspraktijk. Recent heeft in Nederland een evaluatie plaatsgevonden naar de implementatie van de nationale wetgeving op dit terrein. De resultaten van dit onderzoek en van de juridische analyse ten aanzien van de impact van de uitspraak van het Hof zullen aanleiding geven tot aanpassing van de juridische kaders aan de huidige praktijk. Dit zal een gunstige uitwerking op de bescherming van de privacy van de burgers hebben en zou ook tot verbetering van de effectiviteit van de opsporing moeten leiden."5

De laatste zin doet suggereren dat er al wel degelijk sprake is van een kabinetsstandpunt ten aanzien van het arrest. Is dit juist? Hoe verhoudt de vetgedrukte passage zich tot uw brief van 2 mei 2014? En kunt u uitleggen wat hier wordt bedoeld: in welk opzicht zal het aanpassen van de juridische kaders een gunstig effect op de privacybescherming hebben? Waarom zou met die aanpassing tevens een verbetering van de effectiviteit van de opsporing te verwachten zijn. Hoe ziet u de verenigbaarheid van deze beide gevolgen van de aanpassing van de juridische kaders?

De commissie verneemt graag binnen twee weken antwoord van de regering op deze vragen.

Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, G. ter Horst

BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2014

Bij brief van 15 mei 2014 van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, uw kenmerk 154996.02U, worden enkele vragen gesteld ten aanzien van de passage over dataretentie in de kabinetsappreciatie van de mededelingen van de Europese Commissie inzake de toekomstige ontwikkeling van de JBZ-samenwerking (Kamerstukken I 2013/14, 32 317, DR). Wij gaan hieronder op die vragen in.

1) De laatste zin doet suggereren dat er al wel degelijk sprake is van een kabinetsstandpunt ten aanzien van het arrest. Is dit juist?

Nee, dit is niet juist.

2) Hoe verhoudt de vetgedrukte passage zich tot uw brief van 2 mei 2014? En kunt u uitleggen wat hier wordt bedoeld: in welk opzicht zal het aanpassen van de juridische kaders een gunstig effect op de privacybescherming hebben? Waarom zou met die aanpassing tevens een verbetering van de effectiviteit van de opsporing te verwachten zijn. Hoe ziet u de verenigbaarheid van deze beide gevolgen van de aanpassing van de juridische kaders?

De tekstpassage heeft betrekking op hetgeen bij brief van 12 februari 2014 aan de Tweede Kamer is gemeld naar aanleiding van de evaluatie van het WODC van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens (Kamerstukken II 2013/2014, 33 870, nr. 1). In die brief is aangegeven dat ter verbetering van de effectiviteit van de opsporing zal worden onderzocht in hoeverre de informatie uit het WODC onderzoek aanleiding geeft om de lijst met te bewaren gegevens zoals die zijn opgenomen in de bijlage van de Telecommunicatiewet aan te passen, zodat de lijst van de te bewaren internetgegevens beter is toegesneden op de behoefte in het kader van de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten. Daarbij is tevens aangegeven dat het van belang is dat, voorafgaand aan mogelijke aanpassing, de impact op de privacy wordt meegewogen en dat ook actuele ontwikkelingen, zoals de toentertijd verwachte jurisprudentie van het Hof van Justitie, worden betrokken. Nu het Hof van Justitie inmiddels arrest heeft gewezen over de geldigheid van de richtlijn dataretentie zal eerst in kaart moeten worden gebracht wat de consequenties van dit arrest zijn voor de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens. Daartoe is inmiddels voorlichting gevraagd van de Afdeling advisering van de Raad van State, op basis van artikel 21a van de Wet op de Raad van State. Over de exacte consequenties van het arrest voor de Nederlandse wetgeving, en de vraag in hoeverre aanpassing van de lijst van de te bewaren internetgegevens met dat arrest te verenigen is, kunnen wij ons op dit moment dan ook nog geen nader oordeel vormen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), G.J. de Graaf (VVD), Slagter-Roukema (SP), Franken (CDA), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Strik (GL), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Th. de Graaf (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA) (voorzitter), Beckers (VVD), Beuving (PvdA), Schrijver (PvdA), M. de Graaff (PVV) (vice-voorzitter), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Huijbregt-Schiedon (VVD), Swagerman (VVD), Gerkens (SP)

X Noot
2

Kamerstukken I 2013–2014, 31 145, Y

X Noot
3

C-293/12 en C-594/12.

X Noot
4

C-293/12 en C-594/12.

X Noot
5

Kamerstukken I 2013–2014, 32 317, DR, p. 20.

Naar boven