31 143 Deltaplan inburgering

Nr. 83 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 april 2010

De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie naar aanleiding van de brief van 22 december 2009 inzake Juridisch onderzoek verbrede leerplicht (kamerstuk 31 143, nr. 75).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 april 2010.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1.

Deelt u de visie dat het van groot belang is dat bestaande mogelijkheden voor het leren van de taal voor migranten- en Nederlandse ouders met taalachterstanden worden verbeterd en uitgebreid en dat het belangrijk is om kwalitatief goede taallessen aan te bieden, verzorgd door erkende onderwijsinstellingen en gekwalificeerde docenten, dicht bij de mensen, kleinschalig en in de buurt? Bent u van mening dat bestaande mogelijkheden optimaal ingezet en benut worden?

Ouders, kinderen en de maatschappij zijn erbij gebaat als de ouder zo goed mogelijk de Nederlandse taal beheerst. Alleen dan kan de ouder goed communiceren met leerkrachten, jeugdgezondheidszorgprofessionals, huisartsen en andere zorgverleners, andere ouders, de kinderen begeleiden bij het huiswerk et cetera en daarmee een grotere bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind. Daarom moeten de mogelijkheden die er zijn om ouders aan te sporen de Nederlandse taal te leren, zo goed mogelijk worden benut. Zoals in de brief van 22 december 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 31 143, nr. 75) is aangegeven liggen de mogelijkheden ter verbetering met name op het terrein van de aanbodzijde. Zo worden gemeenten die bereid zijn een extra inspanning te verrichten om de inburgeringsambities voor 2010 te realiseren, extra middelen ter beschikking gesteld waarmee zij (onder andere) instapcursussen kunnen financieren, bij voorkeur ook op scholen. Daarnaast is het nuttig om professionals zoals die binnen de JGZ, peuterspeelzaal- en kinderopvang medewerkers, huisartsen, leerkrachten, buurtwerkers et cetera te informeren over bestaande mogelijkheden voor het leren van de Nederlandse taal en inburgering. Er is gebleken dat de kennis hierover vaak ontbreekt, terwijl dit een goede ingang is om op relatief eenvoudige wijze mensen te informeren over de bestaande mogelijkheden.

Als het gaat om de kwaliteit van de taallessen, inclusief de onderwijsinstellingen en docenten, dan zal hier in de reactie op de motie Dijsselbloem (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123, nr. 38) uitgebreid op worden ingegaan. U ontvangt deze reactie medio mei 2010.

2.

Wat voor consequenties heeft de leeftijdsonafhankelijke leerplicht voor mensen die geen startkwalificatie hebben? Hoeveel mensen hebben nu geen startkwalificatie? Hoeveel jongeren halen jaarlijks geen startkwalificatie?

Wat de consequenties van de leeftijdsonafhankelijke leerplicht zouden zijn voor mensen zonder startkwalificatie hangt af van de vormgeving die wordt gekozen. Hierover moet nog een besluit worden genomen. Het staat vooralsnog niet vast dat als er een leeftijdsonafhankelijke leerplicht komt, deze tot startkwalificatieniveau zal leiden.

In Nederland hebben 3,5 miljoen mensen tussen de 15 en 65 jaar geen startkwalificatie. Ongeveer de helft hiervan werkt.

Steeds meer leerlingen halen een startkwalificatie. In het schooljaar 2008–2009 verlieten 42.600 leerlingen voortijdig de school. Dat zijn ruim 4.000 minder leerlingen dan het jaar daarvoor. Het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters is één van de speerpunten van dit kabinet. In 2012 moet het aantal voortijdig schoolverlaters zijn teruggebracht tot 35.000.

3.

Wat is het verschil tussen een inburgeringscursus, een opstapcursus, een alfabetiseringscursus en een cursus taal- en ouderbetrokkenheid?

Een inburgeringscursus leidt toe naar het inburgeringsexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, zoals vastgelegd in artikel 19, tweede lid, van de Wet inburgering, en is gericht op het leren van de Nederlandse taal en op kennis over de Nederlandse samenleving. Gemeenten kunnen verschillende doelgroepen, met name inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars, een inburgeringsvoorziening aanbieden en dit financieren uit het Participatiebudget. Het gaat om personen die niet in Nederland zijn geboren en/of minder dan 8 jaar tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben gewoond.

Een opstap- of instapcursus is niet bij wet geregeld. Omdat gemeenten aangeven dat voor bepaalde doelgroepen de stap naar een inburgeringscursus te groot is, worden in 2010 extra middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld om voor deze specifieke doelgroepen instapcursussen te organiseren. Dit zijn zeer laagdrempelige en kortdurende cursussen waarin personen leren over het belang en de mogelijkheden van inburgering. Instapcursussen worden vaak op scholen gegeven. Een goede wijze van introductie dus, bedoeld om personen over een drempel heen te helpen en te laten instromen in een inburgeringscursus of, zo nodig, alfabetiseringscursus.

Een alfabetiseringscursus is gericht op het leren lezen en schrijven. De doelgroep voor deze cursus bestaat uit (functioneel) analfabeten. Dat kunnen inburgeringsbehoeftige of inburgeringsplichtige personen zijn bij wie een alfabetiseringscursus dan aan een inburgeringscursus vooraf gaat. Alfabetiseringscursussen zijn ook bedoeld voor autochtone Nederlanders die functioneel analfabeet zijn. Gemeenten kunnen uit het Participatiebudget iedereen van 18 jaar en ouder een aanbod voor een alfabetiseringscursus doen. Het is aan de gemeente te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een alfabetiseringscursus.

Er bestaan geen formele landelijke voorschriften voor taal- en ouderbetrokkenheidcursussen. Met taal- en ouderbetrokkenheidcursussen wordt gedoeld op initiatieven van scholen en/of gemeenten om cursussen aan te bieden aan ouders op de school van hun kinderen. De cursus bestaat vaak uit taalles, gecombineerd met kennis en vaardigheden die nodig zijn om de kinderen te kunnen ondersteunen in hun onderwijstraject.

4.

Op welke wijze wilt u dat professionals door gemeenten geïnformeerd worden over bestaande inburgeringsmogelijkheden?

De wijze waarop gemeenten professionals binnen de eigen gemeente informeren en welke afspraken zij mogelijk met deze professionals maken over mogelijke doorverwijzingen en samenwerking, verschilt per gemeente. Samen met de VNG bekijkt het ministerie mogelijkheden om goede voorbeelden uit gemeenten breder te verspreiden.

5.

Is, nu het koppelen van een verbrede leerplicht aan de taalachterstand bij jongere kinderen vanaf drie jaar nog lastig is, een verbrede leerplicht voor ouders wel op dit moment al mogelijk bij een geconstateerde taalachterstand van oudere kinderen?

In het onderzoek naar de juridische mogelijkheden van een verbrede leerplicht is door de onderzoekers aangegeven dat eerst de voorliggende vraag beantwoord zou moeten worden of de voorgestelde maatregel (een verbrede leerplicht voor ouders) wel het juiste middel is om het betreffende probleem (de Nederlandse taalachterstand bij jonge kinderen) op te lossen. Op basis van uitspraken en onderzoeken van taalkundigen kan, volgens de onderzoekers, niet aangetoond worden dat een verbrede leerplicht voor ouders hiervoor een geschikt middel is. Een andere vraag die de onderzoekers stellen is of er kan worden aangetoond dat de Nederlandse taalachterstand van het kind wordt veroorzaakt door de Nederlandse taalachterstand van de ouder. Ook deze vraag kan volgens hen niet wetenschappelijk positief beantwoord worden, omdat een directe causaliteit vooralsnog niet is aangetoond.

Hoewel in het onderzoek is gekeken naar een verbrede leerplicht voor ouders van jonge kinderen, blijven deze door de onderzoekers gestelde vragen en bevindingen ook van belang wanneer het om ouders van oudere kinderen zou gaan.

6.

Wanneer kan gevalideerd wetenschappelijk instrumentarium beschikbaar zijn om taalachterstand bij jonge kinderen objectief te meten?

Zoals de onderzoekers in hun rapport aangeven is er in het verleden regelmatig gesproken over het invoeren van een taaltoets voor peuters. Hiervan is echter afgezien omdat op jonge leeftijd dergelijke taaltoetsen onbetrouwbaar zijn. In plaats daarvan is een instrument ontwikkeld waarmee een mogelijk risico op taalachterstand door de JGZ-professional kan worden gesignaleerd: de taalomgevingsanalyse. Deze taalomgevingsanalyse is een hulpmiddel, niet een wetenschappelijk instrument dat de daadwerkelijke taalachterstand van een kind meet. Er zijn geen plannen bekend alsnog een dergelijk wetenschappelijk instrument te ontwikkelen, juist omdat wetenschappers ervan uitgaan dat het meten van taalachterstanden bij jonge kinderen niet goed mogelijk is.

7.

Kunt u uiteenzetten wat het mogelijke verschil van mening is tussen de Raad van State enerzijds en de onderzoekers anderzijds, daar de onderzoekers toch juridische mogelijkheden zien buiten een aanpassing van de Leerplichtwet om?

Er is geen sprake van een verschil van mening. De Raad van State heeft destijds de mogelijkheden binnen de kaders van de Leerplichtwet onderzocht. De Raad concludeerde dat het invoeren van een stelsel van verbrede leerplicht voor bepaalde groepen Nederlandse ouders en verzorgers van minderjarige kinderen met taalachterstanden, in het kader van het huidige leerplichtstelsel niet mogelijk is, zodat het alleen kan worden ingevoerd buiten het huidige bestek van de leerplicht. Aan de onderzoekers van het onlangs verrichte onderzoek naar de juridische mogelijkheden van een verbrede leerplicht is derhalve expliciet gevraagd mogelijkheden buiten het huidige leerplichtstelsel te onderzoeken.

8.

Kunt u nog eens specifiek uiteenzetten welke Europese en internationale regelgeving het instellen van een verbrede leerplicht daadwerkelijk in de weg staan?

In hoofdstuk 4 van het u toegezonden onderzoeksrapport worden de diverse internationale, Europese en nationale regelgeving uitgebreid behandeld in relatie met de mogelijkheden van een verbrede leerplicht. Zoals u in dit hoofdstuk heeft kunnen lezen hoeven volgens de onderzoekers de internationale, Europese en nationale regelgeving de invoering van een verbrede leerplicht niet in de weg te staan, mits onomstotelijk kan worden aangetoond dat beheersing van de Nederlandse taal door ouders van groot belang is voor het kind en dat invoering van een verbrede leerplicht voor ouders daadwerkelijk de Nederlandse taalachterstand van het kind zou doen verminderen. Maar juist in die voorwaarden zit de crux. Het kan vooralsnog niet onomstotelijk worden aangetoond dat er een causale relatie is tussen de beheersing van de Nederlandse taal door ouders en de (taal)ontwikkeling van het kind, noch dat invoering van een verbrede leerplicht voor ouders een geschikt middel is om de Nederlandse taalachterstand van kinderen te bestrijden. Is het middel ongeschikt voor het bereiken van het doel, dan dreigt een schending van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 8 dat ziet op eerbiediging van privé-, familie- of gezinsleven zonder inmenging van het openbaar gezag, artikel 14 dat discriminatie onder andere op grond van taal verbiedt, en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM dat een algemeen verbod op ongelijke behandeling op welke grond dan ook behelst.

9.

Vindt er onderzoek plaats om te komen tot een wetenschappelijke onderbouwing van de relatie tussen taalachterstand bij ouders en bij kinderen?

In de brief van 22 december 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 31 143, nr. 75) is aangegeven dat ondanks het ontbreken van een sluitend wetenschappelijk bewijs voor de causaliteit tussen de taalvaardigheid van de ouder en het kind, het belangrijk is zowel de taalvaardigheid van ouders en van (jonge) kinderen te verbeteren. Zowel in het antwoord op vraag 5 en vraag 8 is aangegeven dat niet onomstotelijk kan worden aangetoond dat er een causale relatie is tussen de beheersing van de Nederlandse taal door ouders en de (taal)ontwikkeling van het kind. Dit is gebaseerd op vele uitspraken en onderzoeken van taalkundigen. Onderzoek naar de relatie tussen taalachterstand bij ouders en bij kinderen zal deze conclusie met zeer hoge waarschijnlijkheid niet veranderen.

10.

Kunt u uiteenzetten waarom er juist in het onderzoek ingezet wordt op een toets voor kinderen, terwijl een taalachterstand bij ouderen gemakkelijk te toetsen of op te merken valt en het stellen van taaleisen aan ouders niet in strijd is met internationaal recht?

Het onderzoek is verricht naar aanleiding van een passage over de invoering van een verbrede leerplicht in het Regeerakkoord van februari 2007. De Nederlandse taalachterstand van de kinderen is in deze gedachte het uitgangspunt. Als kinderen een taalachterstand in het Nederlands zouden hebben, dan zouden hun ouders moeten worden verplicht tot het leren van de Nederlandse taal. Dit uitgangspunt zou het noodzakelijk maken eerst vast te stellen of er sprake is van een Nederlandse taalachterstand bij de kinderen.

Het is correct dat een Nederlandse taalachterstand bij jongeren en volwassenen gemakkelijker te toetsen is. Blijkens het onderzoek is het stellen van taaleisen aan ouders in principe niet in strijd met internationaal recht mits onomstotelijk kan worden aangetoond dat dit in het belang is van hun kinderen. Als «ouders» als doelgroep van een bepaalde maatregel worden genomen, moet causale relatie met een taalachterstand van hun kinderen en het bestrijden ervan helder gelegd kunnen worden. Ook hier geldt dan dat het een geschikt middel moet zijn om het doel te bereiken en gelden de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

11.

Kunt u uitleggen waarom een verbrede leerplicht in een formele wet vormgegeven moet worden, terwijl er internationaal rechtelijk toch verschillende aanknopingspunten te vinden zijn voor een dergelijke leerplicht?

De onderzoekers stellen dat internationale regelgeving invoering van een verbrede leerplicht mogelijk niet in de weg staat, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. (Zie hiervoor ook de beantwoording op vraag 8). «Niet aan in de weg staan» is wat anders dan dat er op grond van internationale regelgeving een verbrede leerplicht zou kunnen bestaan. Dat is niet het geval. Omdat een verbrede leerplicht ook niet in onze huidige wetgeving bestaat, zal die dus in nationale wetgeving moeten worden vormgegeven en op een wijze die de toets met het internationale recht kan doorstaan.

12.

Kunt u uiteenzetten hoe de constatering dat een eventuele verbrede leerplicht een generieke maatregel moet zijn zich verhoudt tot de Algemene wet gelijke behandeling art. 2 lid 3?

Het wetsartikel waar u naar verwijst luidt als volgt. «Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet, indien het onderscheid een specifieke maatregel betreft die tot doel heeft vrouwen of personen behorende tot een bepaalde etnische of culturele minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de gronden ras of geslacht op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel».

Het opleggen van een verbrede leerplicht aan specifieke (allochtone) groepen in de samenleving, kan niet beschouwd worden als het toekennen van een bevoorrechte positie, ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de gronden ras of geslacht op te heffen of te verminderen. Ook bij autochtone groepen komt taalachterstand bij kinderen en ouders voor. Om die reden zou een verbrede leerplicht, juist op grond van de Algemene wet gelijke behandeling, een generieke maatregel moeten zijn gericht op alle ouders van minderjarige kinderen met taalachterstand in het Nederlands en niet alleen op ouders met een migranten achtergrond.

13.

Het rapport concludeert dat Duitsland het enige land is waar men denkt over een verbrede leerplicht zoals hier ter sprake is. Kunt u uiteenzetten of er inmiddels meer informatie is over het Duitse initiatief, vastgelegd in het Coalitieakkoord van oktober 2009, om te komen tot een verbrede leerplicht?

Duitsland is van mening dat het Coalitieakkoord van oktober 2009 geen aanleiding geeft om de huidige wetgeving aan te passen. Onder de huidige wetgeving (Gesetz über den Aufenthalt, die Erwerbstätigkeit und die Integration von Ausländern im Bundesgebiet) is het mogelijk mensen te verplichten aan een integratiecursus mee te doen vanwege een «bijzondere» integratienoodzaak. Deze plicht geldt niet voor mensen met de Duitse nationaliteit of voor EU-onderdanen. Volgens de Duitse regering zou deze bijzondere integratienoodzaak ook ouders kunnen betreffen die een taalachterstand hebben en hun kinderen daarmee belemmeren in hun ontwikkeling. In de «integrationsverordnung» (Verordnung über die Durchfürhrung von Integrationskursen für Ausländer und Spätaussiedler) is dit als zodanig opgenomen. Van een bijzondere integratienoodzaak is sprake als een ouder van een minderjarig kind dat in Duitsland woont, zich niet in het Duits verstaanbaar kan maken en dat het hem daarom tot dusverre niet is gelukt om zonder hulp van de staat in het economische, culturele en maatschappelijke leven van Duitsland te integreren.

Deze plicht gaat niet verder dan die in Nederland; immers hier geldt deze groep als «verplichte inburgeraar».

14.

Gelet op de conclusies wordt niet overgegaan tot het instellen van een verbrede leerplicht, terwijl blijkt dat een taalachterstand van ouders een obstakel vormt bij de communicatie met leerkrachten, JGZ-professionals, etc. Kunt u deze keuze nog eens toelichten?

In het onderzoeksrapport geven de onderzoekers heel duidelijk aan waarom het niet mogelijk is een verbrede leerplicht in te stellen. Dat het voor leerkrachten, JGZ-professionals, et cetera lastig is om met ouders die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen goed te communiceren is juridisch een onvoldoende zwaarwegend argument om deze ouders een plicht op te kunnen leggen. In de brief aan uw Kamer van 5 februari 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 31 143, nr. 77) is aangegeven dat het wel belangrijk is dat de doelgroep ouders in ieder geval op vrijwillige basis zo veel mogelijk kansen krijgt tot het leren van de Nederlandse taal. Ouders vormen één van de prioritaire doelgroepen waar in 2010 op ingezet wordt. Er is weliswaar geen sprake van een causale relatie tussen de taalvaardigheid van de ouder en het kind, maar wel van een correlationale.

15.

Wanneer kan de Kamer de resultaten van het onderzoek naar een leeftijdsonafhankelijke leerplicht, zoals geadviseerd door de Commissie Bakker, verwachten?

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beziet op dit moment hoe de leeftijdsonafhankelijke leerplicht vorm zou kunnen krijgen. Dat vergt nog nader overleg binnen het kabinet. Het streven is om vóór de zomer de Tweede Kamer te informeren.

16.

Wanneer kan de Kamer het onderzoek van het kabinet naar een aanbodverplichting voor gemeenten verwachten? Bent u bereid hierbij de bestaande infrastructuur en succesvolle projecten te betrekken? Bent u bereid te onderzoeken of laagdrempelige taal- en ouderbetrokkenheidcursussen ook zonder aanbodverplichting gerealiseerd kunnen worden?

In de brief van 22 december 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 31 143, nr. 75) is aangegeven dat wordt nagegaan of het mogelijk en wenselijk is een aanbodverplichting voor gemeenten in te voeren, vergelijkbaar met de aanbodverplichting zoals die bestaat in het kader van de voor- en vroegschoolse educatie. Gelet op de positieve gesprekken die in de afgelopen periode met gemeenten zijn gevoerd over hun inzet en ambities in de inburgering, lijkt een aanbodverplichting op dit moment niet nodig. Gemeenten hebben in 2009 een flinke inzet op inburgering gepleegd en gaan dit ook in 2010 doen. Veel gemeenten geven aan het zelf ook belangrijk te vinden ouders te bereiken met de inburgering en daar ook op in te willen zetten. Naast 55.000 inburgeringsvoorzieningen zijn de gemeenten voornemens instapcursussen te realiseren in 2010. In veel gemeenten zal voor het organiseren van deze instapcursussen worden samengewerkt met scholen om juist ouders te bereiken met deze instapcursussen en van daaruit door te geleiden naar alfabetisering en/of inburgering. Met de VNG vindt overleg plaats over activiteiten die samen ondernomen kunnen worden om gemeenten te stimuleren en te ondersteunen in het verbeteren van het bereiken van ouders in de inburgering. Vooralsnog wordt dus ingezet op het bereiken van ouders met informatie over de bestaande mogelijkheden voor het volgen van een inburgeringscursus zonder aanbodsverplichting voor gemeenten.

17.

Kunnen ouders met jonge kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben ook gebruik maken van taal- en ouderbetrokkenheidcursussen?

Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 bestaan er geen landelijke voorschriften voor taal- en ouderbetrokkenheidcursussen. Het gaat hier om lokale initiatieven die geen bemoeienis vanuit het Rijk kennen. Welke ouders gebruik kunnen maken van deze cursussen hangt af van het beleid van de school en/of de gemeente die deze cursussen aanbiedt.

18.

Wat verstaat u onder instapcursussen? Zijn er verschillende niveaus van instapcursussen te onderscheiden? Door wie worden instapcursussen aangeboden? Wat is het doel van een instapcursus? Kunnen instapcursussen bijvoorbeeld als doel hebben potentiële inburgeraars te informeren over en hen te wijzen op het belang van inburgering?

Een instapcursus is een laagdrempelige cursus van maximaal zes maanden bedoeld om potentiële vrijwillige inburgeraars bewust te maken van het nut en de noodzaak van alfabetisering of inburgering. Door het volgen van een instapcursus worden de deelnemers gestimuleerd en gemotiveerd om door te stromen naar een alfabetiseringcursus of inburgeringtraject. De instapcursus biedt een veilige omgeving, waarin de eerste ervaringen met het leren van de Nederlandse taal worden opgedaan. Ook het zelfvertrouwen wordt vergroot zodat de stap naar een alfabetiseringcursus of inburgeringtraject gemaakt kan worden. Een instapcursus kan daarmee ook voor inburgeringsplichtingen ingezet worden.

Het is mogelijk om verschillende niveaus van instapcursussen te onderscheiden. Er is een andere aanpak nodig voor geletterde en voor niet geletterde deelnemers. De instapcursussen kunnen aangeboden worden door ROC’s en particuliere taalaanbieders of welzijnsorganisaties of een combinatie van meerdere organisaties.

19.

Wanneer is het onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een aanbodverplichting afgerond?

Zie het antwoord op vraag 16.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Poppe, R.J.L. (SP), Weekers, F.H.H. (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Depla, G.C.F.M. (PvdA), Mastwijk, J.J. (CDA), Bochove, B.J. Van (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), Vietsch, C.A. (CDA), Sterk, W.R.C. (CDA), Krom, P. de (VVD), Algra, R.H. (CDA), Verdonk, M.C.F. (Verdonk), Jansen, P.F.C. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Wolbert, A.G. (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Bouchibti, S. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Fritsma, S.R. (PVV) en Vacature, (SP).

Plv. leden: Dibi, T. (GL), Vacature, SGP (), Timmer, A.J. (PvdA), Kant, A.C. (SP), Blok, S.A. (VVD), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Kraneveldt-van der Veen, M. (PvdA), Haersma Buma, S. van (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Bilder, E.J. (CDA), Pechtold, A. (D66), Willemse-van der Ploeg, A.A.M. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Meeuwis, CLM (VVD), Eski, N. (CDA), Neppérus, H. (VVD), Wit, J.M.A.M. de (SP), Voordewind, J.S. (CU), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Zijlstra, H. (VVD), Leerdam, J.A.W.J. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Vacature, PvdD (), Bosma, M. (PVV) en Karabulut, S. (SP).

Naar boven