31 089
Urgentieprogramma Randstad

nr. 55
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 oktober 2009

Op 9 maart en op 20 april 2009 vond het notaoverleg met uw Kamer plaats over de Structuurvisie Randstad 2040 (Kamerstuk 31 089, nr. 51). Ik heb daarin tot mijn genoegen geconstateerd dat de hoofdlijnen van de structuurvisie – de nieuwe beleidsaccenten, leidende principes en hoofdkeuzes – breed worden gedeeld. Daarmee ligt er een stevige basis voor een duurzaam en robuust beleid voor de toekomstige ontwikkeling van de Randstad. Dit stimuleert mij om samen met andere bewindslieden de uitvoering van de structuurvisie krachtig op te pakken en samen met andere partijen te werken aan een duurzame, aantrekkelijke en concurrerende Randstad. Juist in deze tijden van economische crisis is het van groot belang niet alleen knelpunten van vandaag op te lossen maar dat zo te doen dat het bijdraagt aan de realisatie van ons gezamenlijke lange termijnperspectief.

Het debat en de door de Kamer geuite wensen geven aanleiding om in de uitvoering van de structuurvisie enkele aanpassingen door te voeren. In deze brief maak ik – mede namens de ministers van VenW, EZ en LNV, de minister voor WWI en de staatssecretaris van VenW – duidelijk op welke wijze ik in de uitvoering van de structuurvisie rekening houd met het notaoverleg, de daarin door mij gedane toezeggingen en de in het verlengde van dat overleg aangenomen moties. Zoals ik u voor deze zomer aangaf1, heb ik ernaar gestreefd u deze brief zo snel mogelijk aan te bieden. Ik doe dat bij deze, ondanks dat de motie van Gent/Van Leeuwen (31 089, nr. 45) nog is aangehouden. Als deze alsnog door uw Kamer wordt aangenomen, zal ik aansluitend daarop separaat reageren.

Net als bij eerdere Nationale Milieubeleidsplannen en het Werkprogramma Schoon en Zuinig2, kies ik ervoor om u over de aanpassingen in de uitvoering per brief te informeren. Dat past bij de nieuwe Wet ruimtelijke ordening3 en het daarmee afschaffen van de planologische kernbeslissingen met de daarbij horende procedures. Om de aanpassingen in de uitvoering van de structuurvisie in de juiste context te plaatsen, geef ik in deze brief eerst een beeld van de betekenis van de structuurvisie zoals die ook in het notaoverleg is gewisseld.

Daarbij beschrijf ik ook kort de belangrijkste nieuwe accenten uit de structuurvisie. Vervolgens ga ik in op de aanpassingen bij de uitvoering van de structuurvisie op basis van de door uw Kamer aangenomen moties en de door mij gedane toezeggingen. Ik sluit deze brief af met een beeld van enkele aan de Structuurvisie Randstad 2040 gerelateerde trajecten. Het gaat daarbij met name om de inmiddels gestarte MIRT-verkenning naar Randstad Sleutelprojecten. Vier van de bijlagen bij deze brief hebben betrekking op dit traject. Daarnaast wordt in deze brief nog naar drie rapporten en een kaartbeeld verwezen. Deze zijn ook als bijlage bijgevoegd1.

1. Betekenis van de structuurvisie

Met het notaoverleg en de in dat kader ingediende moties is door uw Kamer aandacht besteed aan de Structuurvisie Randstad 2040. Deze aandacht past bij het feit dat de structuurvisie laat zien welk integraal toekomstperspectief het rijk voor ogen heeft voor de Randstad (en West-Nederland als geheel).

Dat is één van de functies van de nationale ruimtelijke ordening. Bovendien draagt ze bij aan een aantrekkelijk, mooi, concurrerend en duurzaam Nederland. Daarbij zijn visies van belang in samenhang met kaders en projecten. Met deze visies kiest het kabinet en geeft het de richting aan de ruimtelijke inrichting van (delen van) Nederland. Daarmee wordt de ruimtelijke samenhang zichtbaar van (rijks)beleid op het gebied van onder meer economie, verkeer en vervoer, woningbouw, natuur, landschap en waterhuishouding. Kaartbeelden en ruimtelijke ontwerpen spelen daarbij een belangrijke rol2. Bij een ruimtelijke visie horen ook kaders en projecten. Met kaders bepaalt het rijk de «spelregels» voor de ruimtelijke ordening en weten provincies, gemeenten en andere betrokkenen waar ze aan toe zijn. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de AMvB Ruimte bieden hierin de benodigde juridische instrumenten voor doorwerking van het rijksbeleid naar andere overheden. Ook convenanten en stimuleringsregelingen (zoals de Innovatieregeling Mooi Nederland) worden daarvoor opgesteld. Met projecten geven we een concrete invulling aan ons beleid. De huidige rijksinzet daarbij is opgenomen in het MIRT-projectenboek.

De Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 zijn de integrale ruimtelijke basis voor zowel gebiedsgerichte als meer sectorale visies, plannen en uitwerkingen.

De doelstellingen en keuzes uit de structuurvisie krijgen op die manier nadere invulling voor specifieke gebieden en thema’s, zoals in de Structuurvisie Mainport Schiphol en Regio, het Nationale Waterplan, de Mobiliteitsaanpak, de Agenda Landschap en de Economische visie op de lange termijn ontwikkeling van Mainport Rotterdam3. De Structuurvisie Randstad 2040 is tevens het lange termijnperspectief voor het Programma Randstad Urgent en de MIRT Gebiedsagenda’s in de Randstad.

Ik wil hier benadrukken dat op de door het kabinet gemaakte keuzes in de visie een financieel voorbehoud rust. Voor een visie gericht op 2040 is het immers niet mogelijk nu al de financiële consequenties vast te leggen. Daarbij dient tevens opgemerkt dat dit kabinet, gezien de huidige financiële en economische crisis en de in dat verband opgestarte heroverwegingsoperatie, nu geen extra geld vrijmaakt voor de uitvoering van de lange termijnkeuzes. Een langetermijnvisie is in beginsel overigens ook niet gericht op nieuwe investeringsmiddelen. Het gaat er eerder om tijdig te anticiperen op de opgaven van morgen en overmorgen. De kunst is om de bestaande middelen en instrumenten zo te richten dat we daarmee zoveel mogelijk onze integrale lange termijnkeuzes dichterbij brengen en optimaal anticiperen op de toekomst. De gestarte MIRT-verkenning naar Randstad Sleutelprojecten acht ik in dit verband van groot belang.

Nieuwe accenten in de structuurvisie

De Structuurvisie Randstad 2040 bevat vier leidende principes, die uitgewerkt zijn in 12 hoofdkeuzes en 7 subkeuzes1. Op basis van het gevoerde notaoverleg en de door u aangenomen moties constateer ik dat deze hoofdlijnen uit de visie breed worden gedeeld. Met de keuzes en principes komt een aantal nieuwe accenten tot uitdrukking voor de lange termijn. Enkele elementen wil ik hier kort toelichten omdat ze essentieel zijn in het kabinetsbeleid voor de Randstad.

Positie van steden

Steden en stedelijke regio’s zijn door de afnemende betekenis van nationale grenzen en het toenemende belang van de factor «kennis» belangrijke spelers geworden in de wereldeconomie. Steden worden meer en meer de motoren van de wereldeconomie2. Daarom kiest het kabinet in de Structuurvisie Randstad 2040 voor het benutten en uitbouwen van de aanwezige internationale krachten van de steden in de Randstad3. In de structuurvisie wordt ook benadrukt dat de steden zoveel mogelijk in onderlinge samenhang moeten worden gezien met andere (bestaande) krachten van de Randstad. Zo neemt de structuurvisie de steden, (mainport) Schiphol, de beide grote zeehavens (de Rotterdamse haven als mainport en de Amsterdamse haven), de kennisclusters en (de centrumfunctie van) de greenports op in een meer integrale visie en aanpak. Het mainportbeleid is daarmee in ruimtelijk-economisch opzicht verbreed4.

In relatie tot de toenemende betekenis van de steden neemt het belang van een aantrekkelijke leefomgeving en «quality of life» ook toe. Tijdens ons notaoverleg heb ik geconstateerd dat «kwaliteit» ook volgens uw Kamer een belangrijke leidraad moet zijn in de ontwikkeling van de Randstad in het algemeen en de steden in het bijzonder. Ondernemingen, instellingen en burgers kiezen voor aansprekende plekken met onder andere een goed ondernemingsklimaat, onderscheidende ruimtelijke kwaliteit, goede bereikbaarheid en aantrekkelijke voorzieningen. Dat bepaalt meer en meer onze concurrentiekracht5. Ook om die reden zet het kabinet in op versterking van de kracht, identiteit en aantrekkelijkheid van de steden en hun directe omgeving.

Netwerkvorming van krachtige steden met aantrekkelijke stedelijkheid – inclusief vrijetijdsvoorzieningen, economische, recreatieve en toeristische kracht – is daarmee – met uw steun – een belangrijke focus van het rijksbeleid. Bij de schaal van die netwerkvorming gaat het met oog op de toekomst in de meeste opzichten om de noordelijke respectievelijk de zuidelijke Randstad. Dat is een opschaling ten opzichte van de realiteit van vandaag. In internationaal opzicht is het zaak de verschillende krachten van deze regio’s te benutten en bij te dragen aan de genoemde opschaling. Ik ben blij dat u in het notaoverleg – net als de RMNO en BCI in hun recente rapporten6 – de door het kabinet gelegde accenten en gemarkeerde internationale krachten ondersteunde. Zo kunnen we de vooraanstaande metropolitane positie van Amsterdam en de specifieke internationaal krachtige functies van met name Rotterdam, Den Haag en Utrecht, onze (lucht) havens, greenports en kennisclusters benutten en versterken om de Randstad internationaal tot een topregio te maken.

Verstedelijkingsstrategie

Het kabinet markeert met de Structuurvisie Randstad 2040 een ambitieuze keuze voor bouwen in bestaand bebouwd gebied en bundeling van de verstedelijking. In ons notaoverleg heeft u deze keuze krachtig ondersteund. Met meer woningen in het bestaande bebouwde gebied kan worden bijgedragen aan de vitaliteit van de steden en verkleint de stedelijke druk op de in de Randstad aanwezige groene open ruimtes. Een aantrekkelijke vormgeving is daarbij essentieel. Daarnaast zijn bundeling en het optimaal benutten van de stedelijke ruimte (zonder dat dit ten koste gaat van groen en ruimtelijke kwaliteit) nodig voor het kunnen aanbieden van een concurrerend voorzieningenniveau (op alle schaalniveaus) en om een extra impuls te kunnen geven aan de bereikbaarheid per openbaar vervoer (OV). Daarnaast draagt deze verstedelijkingsstrategie bij aan de reductie van energieverbruik en CO2-uitstoot1.

Tegelijkertijd blijft nieuwe uitleg buiten de steden nodig om te kunnen voldoen aan de toekomstige woningvraag en de benodigde diversiteit van het aanbod. Gezien de beperkte ruimte in de noordelijke Randstad2 is de schaalsprong van Almere – met onder meer de door het kabinet vastgelegde toevoeging van 60 000 woningen – hierin cruciaal voor de lange termijn3. Ik ben blij met uw steun voor deze kabinetsinzet. Verder biedt nieuwe uitleg mogelijkheden om ook groene woonmilieus te ontwikkelen. Het is dan ook nodig de verschillende woonmilieus in nauwe regionale samenhang te ontwikkelen opdat keuzemogelijkheden in de verschillende delen van de Randstad worden geboden.

Groenblauwe kwaliteit

De «verdichting» van bestaande steden moet wel hand-in-hand gaan met een goede groenblauwe kwaliteit en recreatiemogelijkheden in en nabij de steden. Nabij de steden hebben groene gebieden betekenis voor gezondheid, recreatie, natuur en de beleving van rust en openheid. Bovenop een generieke impuls, kiest het kabinet ervoor om op een aantal plekken een groenblauwe «top»kwaliteit te realiseren. Deze plekken dragen ook bij aan het versterken van het vestigingsklimaat van de Randstad4. Ik ben verheugd dat wij deze ambitie delen.

Met de opname van het Groene Hart van de Randstad in een grotere Groenblauwe Delta, wil het kabinet komen tot een grotere, (op onderdelen) beter beschermde en beter onderling verbonden groenblauwe structuur. Deze structuur bestaat uit een aaneenschakeling van het Rivierengebied, de Utrechtse Heuvelrug, Laag-Holland, het Groene Hart, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta en de kustzone. Deze robuustere groenblauwe structuur kan dienen als contramal voor de verstedelijking. Tegelijkertijd wordt geanticipeerd op de effecten van de klimaatverandering door bijvoorbeeld ruimte te bieden aan waterberging.

Functionele aanpak

De Randstad is geen bestuurlijke of functionele eenheid. Toch is voor een ieder helder welk gebied hiermee globaal wordt bedoeld5. Voor het beleid is het echter van belang exacter aan te geven waarvoor het van toepassing is. Daarom is het goed te benadrukken dat de ruimtelijke keuzes uit de Structuurvisie Randstad 2040 betrekking hebben op de vier westelijke provincies6. Tegelijkertijd moeten ze in een aantal opzichten op veel lager schaalniveau worden opgepakt7 én hebben ze uitstraling naar met name Oost- en Zuid-Nederland. De analyse van krachten en opgaven onderstreept dat de Randstad geen homogeen en eenduidig af te bakenen gebied is, niet in ruimtelijke, functionele of bestuurlijke zin.

Het kabinet heeft daarom gekozen voor een functionele benadering van de Randstad, dus zonder «overall» (bestuurlijke) gebiedsafbakening of een eigen Randstedelijke bestuurslaag. In deze functionele benadering wordt elke opgave opgepakt op het schaalniveau waarop het betrekking heeft, met de daarbij horende verantwoordelijke partijen.

Deze aanpak betekent ook dat op verschillende thema’s expliciet aandacht moet worden besteed aan relaties met gebieden buiten de «traditionele» Randstad. Eerder heeft het kabinet al in de Startnotitie Randstad 2040 verschillende in functionele zin samenhangende «flanken en zones» onderscheiden die tot in Zuid- en Oost-Nederland reiken1. In de structuurvisie komt deze functionele aanpak het meest concreet naar voren in het aangekondigde onderzoek naar een verbeterde internationale treindienst Amsterdam–Eindhoven–Luik en de genoemde ruimte voor uitplaatsing van vliegverkeer van Schiphol naar Eindhoven en Lelystad. Maar ook in de verkenning naar een verbeterde internationale treindienst Amsterdam–Arnhem–Keulen en de lopende MIRT-Verkenning Antwerpen–Rotterdam2.

Schiphol

Eerder gaf uw Kamer aan dat het belang van Schiphol in de ruimtelijke beleidsnota’s was genegeerd of onderschat3. In zowel de Startnotitie als Structuurvisie Randstad 2040 heeft het kabinet dat signaal ter harte genomen. Ook in het notaoverleg hebt u stilgestaan bij de betekenis van Schiphol. Met het nieuwe accent op de kracht van de steden heeft het kabinet het mainportbeleid verbreed. Tegelijkertijd maakt de Structuurvisie Randstad 2040 ook duidelijk dat dit kabinet niet kiest voor verplaatsing van Schiphol naar de Noordzee, maar ruimte wil maken voor verdere ontwikkeling van de huidige luchthaven als onderdeel van een kwalitatief aantrekkelijk gebied voor bewoners, bezoekers en ondernemers. In samenhang daarmee is in de structuurvisie en de luchtvaartnota aangegeven dat Lelystad en Eindhoven interessante locaties zijn die in verband met de nationale capaciteitsvraag extra ruimte kunnen bieden aan niet mainportgebonden verkeer. Dat draagt in belangrijke mate bij aan de concurrentiekracht van de Randstad en Nederland en is één van de metropolitane functies in de Amsterdamse regio. Tegelijkertijd heeft de noordelijke Randstad nog veel meer (inter)nationaal krachtige functies (toerisme, congressen, creatieve sector en media, ict, zeehaven, zakelijke en financiële dienstverlening, wetenschap en kennis) en bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische waarden (zoals de Stelling van Amsterdam, de kust, het IJsselmeergebied en de droogmakerijen).

De aantrekkelijkheid en kracht van dit gebied en de Randstad als geheel is gebaat bij een integrale visie waarvan niet alleen deze elementen maar ook Schiphol onderdeel uitmaakt. De Structuurvisie Randstad 2040 is die visie op hoofdlijnen.

De in ontwikkeling zijnde decentrale structuurvisies (Noord-Holland en Amsterdam) en de op te stellen Structuurvisie Mainport Schiphol en de Regio worden een nadere invulling daarvan op lager schaalniveau.De aanwezigheid van Schiphol draagt niet alleen bij aan de kracht van de (noordelijke) Randstad, maar beperkt ook de bebouwingsmogelijkheden in de Amsterdamse regio. Aangezien er wat betreft locaties voor grootschalige verstedelijking buiten het bestaande bebouwde gebied geen andere reële opties zijn heeft het kabinet , gekozen voor de schaalsprong van Almere. Het is cruciaal om die keuze in de komende jaren tot een succes te maken4. Rijksbesluiten die het kabinet in verband hiermee binnenkort in het kader van het Programma Randstad Urgent neemt, worden opgenomen in een separate brief. Deze zult u dit najaar ontvangen.

2. Aanpassingen naar aanleiding van het Kamerdebat

Uit de terinzagelegging van de structuurvisie bleek eerder veel instemming met de hoofdkeuzes van het kabinet1. Ook in het notaoverleg bleek dat de hoofdlijnen van de structuurvisie breed worden gesteund. De Tweede Kamer heeft aangegeven zich te herkennen in de nieuwe accenten, de leidende principes en de keuzes2 uit de structuurvisie, op de verwoording van één keuze na, namelijk de«metropolitane parken» c.q. de verwoording van keuze 7 (en de daarbij genoemde voorbeelden).

Op een aantal specifieke onderwerpen heeft uw Kamer moties aangenomen3. Hieronder geef ik aan welke aanpassingen ik op basis van deze moties – en de door mij reeds gedane toezeggingen – zal doorvoeren bij de uitvoering van de structuurvisie. Daarbij ga ik allereerst in op enkele algemene aanpassingen. Vervolgens ga ik nader in op aanpassingen gericht op verstedelijking en daarna op aanpassingen gericht op «groenblauwe» onderwerpen.

Algemene aanpassingen

Motie 31 089, nr. 30: de motie-Van Leeuwen om gevolgen beleid Structuurvisie voor krimpregio’s in beeld te brengen

In de motie wordt terecht geconstateerd dat er in bepaalde regio’s in Nederland naar verwachting (op korte of middellange termijn) sprake is van bevolkingsafname. Voor de Randstad is er echter volgens de prognoses van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) tot 2025 geen sprake van krimp van het aantal huishoudens. Dat is de graadmeter als het gaat om de woningbouwopgave. Uitzondering daarop zijn enkele gemeenten in het Groene Hart.

Vooral in de noordelijke Randstad neemt het aantal huishoudens naar verwachting nog sterk toe. Voor de zuidelijke Randstad geldt dit ook, zij het in mindere mate. Ook in de periode tot 2040 is volgens de scenario’s van de planbureaus krimp van het aantal huishoudens in de Randstad in het algemeen niet waarschijnlijk4.

De motie vraagt om de gevolgen van de keuzes uit de Structuurvisie Randstad 2040 voor krimpregio’s in beeld te brengen. Mede naar aanleiding van deze motie zal ik onderzoek uitvoeren naar de gevolgen van bevolkingskrimp buiten de Randstad. Ik wil daarbij echter benadrukken dat de Structuurvisie Randstad 2040 – net als de Nota Ruimte – niet uitgaat van actieve spreiding van verstedelijking of afremming van de groei, maar ervan uitgaat dat elk landsdeel zijn eigen dynamiek accommodeert. In lijn hiermee kiest het kabinet ervoor – ook voor de lange termijn – om geen overloop vanuit de Randstad naar elders te forceren. Daarmee wordt de kracht van de Randstad vastgehouden, geen onnodige extra mobiliteit gegenereerd en ruimte geboden aan elke regio om keuzes te maken vanuit de eigen kracht en dynamiek. De keuzes in de structuurvisie versterken de krimp buiten de Randstad dan ook niet en remmen deze ook niet af, maar geven in ruimtelijk opzicht invulling aan de verwachte ontwikkeling op grond van een middengroeiscenario («transatlantic market»).

Wellicht ten overvloede deel ik u mede dat het kabinet bezig is om de gevolgen en opgaven van bevolkingskrimp en een bijbehorende aanpak in beeld te brengen. Het kabinet komt samen met IPO en VNG in het najaar met een Actieplan Bevolkingsdaling. De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) en de staatssecretaris van BZK coördineren de totstandkoming van dit interbestuurlijk actieplan. Ter voorbereiding daarop heb ik de Verkenning Rijksagenda Krimp en Ruimte uitgebracht5.

Motie 31 089, nr. 34: de motie-Vermeij c.s. over duidelijke kaders voor de landbouw en zonodig als beheerder van het landschap in de Randstad te ondersteunen

Net als uw Kamer, acht ik de landbouw een belangrijke beheerder van het buitengebied1. De landbouwfunctie is bovendien belangrijk voor onze voedselvoorziening én is een economische drager van het open agrarisch cultuurlandselchap. Als integrale toekomstvisie op de Randstad, gaat de Structuurvisie Randstad 2040 ook in op de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, inclusief bijbehorende keuzes en kaders.

Daarbij stelt het kabinet dat de landbouwfunctie niet op zichzelf staat. De landbouw heeft een nauwe relatie met de waterhuishouding, de verkeers- en vervoersinfrastructuur in combinatie met onze beide grote havens en Schiphol (vanwege logistiek en distributie) en de stedelijke economie. Door de landbouwfunctie nadrukkelijk te koppelen aan deze andere functies, is de landbouwfunctie als zodanig echter onvoldoende herkenbaar in de structuurvisie terechtgekomen. Ik zet daarom graag in antwoord op uw motie de relevante keuzes en kaders hieronder nog eens kort op een rij. Ik heb dit ook in beeld gebracht op een daarbij horende kaart, zoals u mij in deze motie vraagt. Deze kaart heb ik als bijlage bij deze brief gevoegd.

Klimaatverandering en bodemdaling nopen tot actie om ook op de lange termijn te voorzien in een duurzame waterhuishouding tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Zo kunnen we niet langer vasthouden aan vanzelfsprekendheden als het huidige ruimtegebruik, waaronder de landbouw. Op de lange termijn betekent dit voor het Groene Hart van de Randstad dat de landbouw in de meest kwetsbare gebieden voor bodemdaling en verzilting op het watersysteem moet worden aangepast. In de minder kwetsbare gebieden kan worden gewerkt aan een transitie om de landbouw in overeenstemming te brengen met de randvoorwaarden die vanuit het water worden gesteld. In de gebieden met matige bodemdaling en een dun veenpakket staat de landbouw meer centraal. In het bijgevoegde kaartbeeld is dit inzichtelijk gemaakt.

Deze driedeling is in de Voorloper Groene Hart verder uitgewerkt door de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Deze Voorloper is namens de Staatssecretaris van VenW, de Minister van OCW en mij onderschreven door de Minister van LNV, De Voorloper wordt doorvertaald in provinciale structuurvisies en verordeningen. Verder ziet het kabinet in de relatie tussen stad en land mogelijkheden voor ontwikkeling van «stadslandbouw», waarin recreatie, beleving van het landschap, landschapsbeheer en specifieke producten voor de regionale markt nieuwe economische dragers kunnen zijn2.

In lijn met het principe «wat internationaal sterk is, sterker maken» kiest het kabinet ervoor om de internationale marktpositie van de greenports te versterken. Het gaat dan om behoud en versterking van de centrumfunctie, in termen van productontwikkeling (veredeling, tuinbouwtechniek), die is gekoppeld aan de handel en logistieke dienstverlening. Hoe omvangrijk de productiefunctie in de directe nabijheid moet zijn c.q. of deze zich op grond van marktontwikkelingen al dan niet verplaatst, is voor de lange termijn de vraag3.

Om hierin meer inzicht te krijgen, heb ik inmiddels samen met de minister van LNV een onderzoek laten doen naar de autonome ontwikkeling van verplaatsingen van de productiefunctie van de greenports. Het resultaat van deze quick scan4 heb ik als bijlage bij deze brief gevoegd.

Dit najaar zal in aansluiting op dit onderzoek een breed opgezette onderzoeks- en adviesgroep ons adviseren op welke wijze Nederland de maatschappelijke en economische betekenis van de greenports kan optimaliseren. Hierbij komen toekomstige ontwikkelingen, randvoorwaarden, ruimtelijke samenhang en ruimtebeslag van de productiefunctie aan de orde die van belang zijn voor economisch sterke greenports.

Motie 31 089, nr. 43: de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. over het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen bij de uitwerking van de Structuurvisie Randstad 2040

De ambitie uit deze motie is volledig in lijn met de ambitie op het gebied van een duurzame leefomgeving uit het regeerakkoord. Ik voel mij dan ook gesteund door uw oproep. In de Structuurvisie Randstad 2040 heeft deze ambitie een concrete vertaling gekregen naar een integraal langetermijnperspectief voor de Randstad, waarin het streven naar duurzaamheid een centrale plaats heeft. Dat komt ook prominent tot uitdrukking in de titel van de structuurvisie: «naar een duurzame en concurrerende Europese topregio».

Meer concreet krijgt het streven naar duurzaamheid vorm in de gekozen verstedelijkingsstrategie en de daarin opgenomen ambitie om de binnenstedelijke ruimte optimaal te benutten (met transformatie, herstructurering en «verdichting»). Realisatie van die ambitie spaart open ruimte, behoudt natuur en landschap, gaat vervlakking tussen stad en land tegen en geeft draagvlak aan bestaande voorzieningen, waaronder het openbaar vervoer en biedt kansen voor aantrekkelijke stedelijkheid. De duurzaamheidsdoelstelling komt ook terug in de keuzes voor de ontwikkeling naar een Groenblauwe Delta, naar klimaatbestendige inrichting van de verstedelijkte ruimte, het verbeteren van de bereikbaarheid en de leefbaarheid door een verbetering van het openbaar vervoersaanbod, onder andere in relatie tot centrum- en knooppuntontwikkeling, alsmede het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke differentiatie. Met name deze keuzes maken dat de structuurvisie relatief goed scoort in de plan-MER op duurzaamheids- en milieueffecten.

Uitvoering van deze keuzes vindt nu al plaats via het MIRT en het Programma Randstad Urgent. Denk bijvoorbeeld aan projecten als «duurzaam bouwen in de Utrechtse regio», «waterveiligheid» en aan verschillende projecten gericht op verbetering van het openbaar vervoer. Ik gaf u eerder al aan – onder andere in het notaoverleg over de structuurvisie – dat dit kabinet op dat vlak een grote impuls geeft. Ook in de Randstad 2040 Uitvoeringsallianties die mede uitvoering geven aan de structuurvisie staat duurzaamheid centraal. Zo wordt via bijvoorbeeld de alliantie «klimaatbestendige steden» invulling gegeven aan een duurzame Randstad. VROM en de vier grote steden werken samen aan de inhoudelijke focus van deze nieuwe alliantie en concrete acties gericht op zowel de kennis als praktijk van klimaatbestendige inrichting van steden.

Het is mijn voornemen om uw Kamer begin 2010 een brief te sturen waarin ik een beeld schets van de realisatie en landing van de in de structuurvisie aangekondigde acties. Met deze brief zal ik uw Kamer ook informeren over de realisatie van acties die invulling geven aan de duurzaamheidsdoelstellingen uit de structuurvisie, zoals de motie vraagt.

Naast de genoemde ruimtelijke keuzes en maatregelen, zijn nog aanvullende maatregelen denkbaar die een nog duurzamer resultaat kunnen scheppen, zoals ook in de motie en plan-MER wordt benadrukt. Die maatregelen hebben echter met name betrekking op niet-ruimtelijke of specifiek sectorale onderwerpen. Het kabinet pakt deze onderwerpen dan ook op in andere trajecten, bijvoorbeeld «anders betalen voor mobiliteit». In het kader van het Werkprogramma Schoon en Zuinig werkt het kabinet aan het terugdringen van broeikasgassen, energiebesparing en het verhogen van het aandeel duurzame energie in ons energieverbruik. Ook in de maatregelen in het kader van crisis en herstel komt tot uiting dat het kabinet serieus werk maakt van duurzaamheid.

Motie 31 089, nr. 44: de motie-Van Gent c.s. over behoefteramingen voor bedrijventerreinen die uitgaan van het Transatlantic Market scenario

Om ruimtelijke keuzes voor de lange termijn te kunnen maken, is het van essentieel belang inzicht te hebben in de toekomstige ruimtebehoefte. Omdat het onmogelijk is deze precies te voorspellen, is voor de structuurvisie gebruik gemaakt van de scenario’s die zijn opgesteld door de gezamenlijke planbureaus. Deze scenario’s schetsen een bandbreedte van mogelijke ontwikkelingen, gebaseerd op de kennis van vandaag. Deze bandbreedte is door het kabinet gebruikt om keuzes en kaders te kunnen bepalen die bij verschillende ontwikkelingen robuust en duurzaam zijn. Op deze wijze zijn scenario’s in de structuurvisie gebruikt als referentiekader voor beleid.

Het kabinet heeft aangegeven bij de beleidskeuzes primair uit te gaan van het middenscenario van de planbureaus («transatlantic market»). Met uw motie bevestigt u deze keuze. Dit neemt niet weg dat het van belang blijft – met het oog op duurzame en robuuste keuzes en eventueel bijstelling van die keuzes – zicht te houden op de effecten van eventuele hogere of lagere toekomstige ruimtebehoeften. Daarom is in de analyse van opgaven en daarbij ondersteunende behoefteramingen uit de structuurvisie, ook rekening gehouden met een bandbreedte op basis van behoefteramingen van een hoog scenario («global economy»).

Uw Kamer wenst dat de behoefteramingen voor bedrijventerreinen behorende bij dit hoge scenario niet langer worden gebruikt in de uitvoering van de structuurvisie. Ik ben het daarmee eens. De beleidskeuzes uit de structuurvisie veranderen hierdoor echter niet, aangezien deze al waren gebaseerd op het middenscenario («transatlantic market»). Op grond van de motie zal ik in de uitvoering van de structuurvisie niet meer communiceren over de hogere ramingen voor bedrijventerreinen in de Randstad en deze slechts gebruiken voor verkenning en doordenking van de toekomst. Overigens werken de planbureaus inmiddels aan een vernieuwing en/of herijking van de scenario’s op grond van de veranderende economische situatie in de wereld en de impact daarvan voor de lange en middellange termijn.

Aanpassingen gericht op verstedelijking

Motie 31 089, nr. 36: de motie-Vermeij c.s. over een evaluatie van de woningbouwopgave

Met deze motie vraagt uw Kamer om de vinger aan de pols te houden als het gaat om de woningbouwopgave in de Randstad. Terecht stelt de Kamer dat herijking van de woningbouwopgave mogelijk moet zijn wanneer toekomstige ontwikkelingen hiertoe aanleiding geven. Daarom zal ik, zoals de motie vraagt, de woningbouwopgave in de Randstad evalueren en hierover aan u rapporteren in en vijfjaarlijkse Randstadbrief. Vanzelfsprekend zal ik dat in nauwe samenwerking met de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Minister van Verkeer en Waterstaat doen en ook de andere «ruimtelijke» bewindslieden daarbij betrekken. Ik zal daarbij gebruik maken van PRIMOS-prognoses en van de tweejaarlijkse Monitor Nota Ruimte (c.q. de «Ruimtebalans»). Op basis hiervan ontstaat zowel een beeld van de toekomstige woningbehoefte, op basis van de huidige kennis als een beeld van de gerealiseerde woningbouw. Met deze informatie kan – indien nodig – worden geanticipeerd op nieuwe ontwikkelingen, ook wanneer die niet zouden aansluiten op de doelstellingen en keuzes uit de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Ruimte.

De motie vraagt tevens om bij de eerstvolgende periodieke evaluatie van de kwantitatieve woningbouwopgave toetsingscriteria te ontwikkelen op basis van de beoogde kwaliteit. In lijn met deze wens zal ik in de vijfjaarlijkse Randstadbrief ook een doorkijk geven naar de kwalitatieve opgave, in relatie tot de relevante keuzes uit de structuurvisie. Op basis daarvan wil ik bepalen welke eventuele aanvullende maatregelen en acties nodig zijn om de beoogde kwaliteit te realiseren.Het ligt niet in lijn met de nieuwe Wro om hiervoor vanuit het rijk toetsingscriteria te ontwikkelen. Ik acht dit ook ongewenst, omdat flexibiliteit en maatwerk op lokaal en regionaal niveau nodig zijn om woonmilieus met gepaste kwaliteit te realiseren. Ter stimulering van de beoogde kwaliteit onderneem ik natuurlijk wel verschillende acties. Zo heb ik het College van Rijksadviseurs (CRA) gevraagd in ontwerpende zin ideeën aan te reiken.

Motie 31 089, nr. 52: de motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. over het aanpassen van de binnenstedelijke verdichtingsopgave

De strekking van deze motie spreekt mij zeer aan. Deze is immers in lijn met de hoge ambitie van het kabinet om de ruimte in bestaande steden optimaal te benutten. Die ambitie past bij de betekenis van de steden als economische, sociale en culturele motor die het kabinet in de structuurvisie heeft onderstreept voor de komende decennia. Een optimale benutting van de ruimtelijke mogelijkheden in de steden door transformatie, herstructurering en «verdichting» kan de krachten van de steden versterken wanneer dit aantrekkelijk wordt vormgegeven en optimaal gebruik wordt gemaakt van de infrastructuur.

Met oog hierop stelt het CRA momenteel een advies op over de bijdrage van het stedenbouwkundig ontwerp (en de architectuur) aan een betere benutting van de binnenstedelijke ruimte. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet de lat hoog gelegd met de doelstelling van ten minste 40% als gemiddelde voor de vier westelijke provincies. De ambitie uit de Nota Ruimte is daarmee aangescherpt voor dit deel van het land. Uw Kamer wil nog verder gaan en deze doelstelling verhogen naar gemiddeld 60%.

De ambitie die hieruit spreekt, sterkt mij vast te houden aan de gekozen verstedelijkingsstrategie uit de Structuurvisie Randstad 2040, gericht op duurzaamheid en kwaliteit. De in de structuurvisie geïntroduceerde voorkeursvolgorde bij woningbouw1 acht ik van groot belang. Ook acht ik het van belang decentrale partijen te stimuleren een groot aantal woningen binnen het bestaande bebouwde gebied een plek te geven.

Diverse projecten in grote en middelgrote steden in heel Nederland hebben in de afgelopen jaren laten zien dat er uiteenlopende mogelijkheden zijn om nieuwe buurten in de stad te scheppen en woningen aan de stad toe te voegen die door velen aantrekkelijk worden gevonden. Daarbij kan het gaan om laagbouw, gestapelde laagbouw en (middel)hoogbouw.

Voor het benutten van de mogelijkheden in de steden reiken ook verschillende rapporten inspirerende ideeën aan. Ik denk bijvoorbeeld aan de publicatie «Steden vol ruimte» van Rudy Uytenhaak2, het dit jaar uitgegeven Groningse rapport«Intense laagbouw» (en de gelijknamige manifestatie die dit voorjaar plaatsvond), buitenlandse rapporten3 en verschillende studies van het Planbureau voor de Leefomgeving (en haar voorgangers)4. Het rapport«Hoogbouw, een studie naar Nederlandse hoogbouwcultuur» laat zien wat hoogbouw in dit verband kan betekenen5. In aanvulling daarop is zojuist het rapport «wonen in hoogbouw» uitgekomen. Voor uw informatie voeg ik deze beide documenten als bijlage bij deze brief.

Zoals ik al in de structuurvisie aangaf, overweeg ik ook of ik aan de realisatie van deze ambitie met de AMvB Ruimte een verdere stimulans kan geven. Ik wil echter ook benadrukken dat realisatie van een nog hogere «verdichtingsambitie» dan de door het kabinet vastgestelde, allesbehalve eenvoudig of vanzelfsprekend is. Niet omdat ik denk dat het niet mogelijk is om aantrekkelijke woonmilieus voor diverse groepen in de verschillende grote en middelgrote steden te realiseren. Ervaringen en successen in de afgelopen decennia hebben ons geleerd dat steden weer in trek zijn1.

Het zijn met name de woningmarktverschillen en de fysieke – financiële – en sturingsmogelijkheden voor de realisatie van een 60% doelstelling voor woningen waarbij ik grote twijfels heb.

Allereerst bestaat er het risico dat met een dergelijke nog verder aangescherpte kwantitatieve doelstelling de door u en mij beoogde kwalitatieve doelen niet of slechts deels gehaald kunnen worden. De Randstad is geen homogeen gebied en kent diverse woningmarkten. De meer gespannen woningmarkten (zoals Utrecht, Leiden en Amsterdam) bieden relatief meer kansen voor een verhoogde doelstelling voor binnenstedelijke woningbouw dan andere2.

In de meer landelijke delen van de Randstad en in de minder gespannen woningmarkten is dat minder het geval. Dat zou betekenen dat elders een nog hoger percentage zou moeten worden gerealiseerd om het door de motie beoogde gemiddelde te kunnen halen. Kwantitatieve doelstellingen voor de Randstad als geheel doen naar mijn mening maar beperkt recht aan de specifieke opgaven, kansen en complexiteit van elke stedelijke regio. Een – in Den Haag opgelegde – verhoging van de kwantitatieve ambitie kan zelfs haar doel voorbij schieten en de wens doorkruisen om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de steden te vergroten en tegemoet te komen aan verschillende woonwensen. Ik betwijfel dan ook de wenselijkheid daarvan.

Verder blijkt uit de praktijk dat bouwen in de bestaande steden een complexe en dure opgave is die de inzet vergt van alle betrokken partijen op verschillende fronten. Zeker omdat bebouwing binnen het bestaand bebouwd gebied niet ten koste mag gaan van groen, speelruimte voor kinderen en de kwaliteit van de binnenstedelijke ruimte, zoals ook in de motie is benadrukt, liggen woningbouwmogelijkheden in de bestaande steden niet voor het oprapen. Bovendien worden de relatief makkelijkste binnenstedelijke locaties het eerst ontwikkeld, waardoor het in de toekomst moeilijker zal worden om een verhoogd «verdichtingspercentage» overeind te houden. In dit verband is sowieso een transformatie van verouderde en inefficiënt gebruikte gebieden nodig, maar dat is wel complex en kostbaar3. Ik betwijfel dan ook ten zeerste of het door u gevraagde hogere percentage haalbaar, uitvoerbaar en realistisch is.

Uit het IBO Verstedelijking4 en uit de ramingen van ABF/RIGO ten behoeve van de motie Van Heugten5 blijkt, dat er bij een binnenstedelijke opgave van 40% al aanzienlijke financiële tekorten optreden waarvoor gemeenten dekking moeten zoeken. Omdat de verdiencapaciteit van gemeenten op gebiedsontwikkeling terugloopt en de budgettaire ruimte van het rijk zeer beperkt is, zal het al niet eenvoudig zijn dat percentage te halen. Vanzelfsprekend ligt hier overigens ook een taak voor onder meer woningbouwcorporaties en marktpartijen.

Wanneer uw Kamer suggesties heeft voor andere wijzen waarop de ambities uit de structuurvisie kunnen worden gerealiseerd – en een eventueel verdergaande ambitie – dan verneem ik die graag. Zonder dergelijke suggesties en een bijbehorende aanvullende dekking, zie ik onvoldoende mogelijkheden deze motie één op één uit te voeren. Ik houd dan ook vast aan 40% als ambitie, zoals verwoord in deze brief. Wel zal ik -geïnspireerd door uw motie – een onderzoek starten naar de mogelijkheden dit percentage te verhogen. Over de resultaten van dat onderzoek zal ik u vanzelfsprekend informeren. Bij dit onderzoek zal onder meer gebruik worden gemaakt van verschillende reeds uitgevoerde en lopende trajecten.

Zoals ik ook al aangaf tijdens het notaoverleg, is het CRA bezig met een onderzoek naar binnenstedelijk bouwen. Dit onderzoek richt zich op de wijze waarop het stedenbouwkundig ontwerp kan bijdragen aan het realiseren van een hoge binnenstedelijke woningbouwambitie. Mijn voornemen was om voor de zomer de eerste tussenresultaten daarvan aan u te sturen. Het CRA is echter nog niet ver genoeg met het onderzoek om dat te doen. In het najaar zullen naar verwachting de eerste resultaten van het onderzoek beschikbaar zijn.

Het onderzoek zal aan het einde van het jaar worden afgerond. Ik zal u daarvan op de hoogte stellen zodra dat mogelijk is. Ook gaf ik in ons debat al aan dat de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) een advies opstelt over het benutten van rijksgrond- en subsidieposities bij het behalen van de ruimtelijke doelen van de Structuurvisie Randstad 2040, inclusief de verstedelijkingsstrategie en de daarbij horende binnenstedelijke ambitie.

Ik verwacht dit advies tegen het einde van dit jaar1. Vanzelfsprekend stimuleer ik ook nu al decentrale overheden, woningbouwcorporaties en marktpartijen op diverse manieren om de kwantitatieve doelstelling (ten minste 40%) te halen. Dit werkt bijvoorbeeld door in de inzet van het kabinet in het MIRT, de Gebiedsagenda’s en de Verstedelijkingsafspraken. Het krijgt ook concreet vorm in de Randstad 2040 Uitvoeringsalliantie «stedelijke transformatie en verdichting». Hierin werken verschillende overheden en marktpartijen samen aan concrete voorstellen om de lange termijnopgaven op dit gebied te kunnen realiseren.

Overigens is het in het hanteren van «verdichtingspercentages» wel van belang vast te stellen of deze getallen betrekking hebben op alle nieuwe woningen (de bruto woningbouwproductie) of op dat aantal verminderd met het aantal «onttrekkingen» (de netto productie). Het bruto aandeel binnenstedelijke nieuwbouw tussen 2002 en 2008 ligt voor alle regio’s in de Randstad – met uitzondering van Flevoland – tussen de 40 en 60 procent op grond van CBS-gegevens. Het netto aandeel varieert zeer sterk (5 tot 54 procent) en ligt in de Randstad in het algemeen lager dan elders. Uit de eerste vervolgmeting van de Monitor Nota Ruimte bleek dat voor de periode 2004–2006 het gemiddelde netto aandeel binnenstedelijke nieuwbouw in de Randstad ongeveer 24 procent bedraagt. Ik weet overigens dat er rapporten zijn die hogere percentages binnenstedelijke nieuwbouw laten zien voor de afgelopen jaren.

De wijze van meten en de daarbij gehanteerde definities spelen een rol bij de uitkomsten van die studies. De 40% van het kabinet is in dit licht een hoge ambitie. Het onderzoek naar de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouw zal ik in lijn brengen met het advies van de door de Minister voor WWI ingestelde interdisciplinaire werkgroep van rijks- en regiopartners. In het verlengde van de afspraken uit het recente voorjaarsoverleg MIRT, werkt deze werkgroep aan een gedeelde visie op de onderbouwing van de kosten van en creatieve oplossingen voor binnenstedelijk bouwen in de Randstad.

Hiervoor zullen aan de hand van businesscases de knelpunten bij binnenstedelijke woningbouwopgaven worden geanalyseerd. Een integrale maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) kan eraan bijdragen het maatschappelijk nut van bouwen in bestaand bebouwd gebied te verduidelijken ten opzichte van uitleglocaties. De werkgroep zal naar verwachting in het najaar over haar bevindingen rapporteren.

Motie 31 089, nr. 41: de motie Wiegman- van Meppelen Scheppink c.s. over het starten van een uitvoeringsalliantie verdichting

In de Randstad 2040 Uitvoeringsallianties werken overheden (rijk en regio), marktpartijen en maatschappelijke partners samen aan de uitvoering van specifieke keuzes en onderwerpen uit de structuurvisie. Eén van de zeven opgestarte Randstad 2040 Uitvoeringsallianties is de alliantie «stedelijke transformatie». Deze alliantie richt zich al op uitvoering van de keuze uit de structuurvisie om de ruimte in de steden optimaal te benutten en daarbij met name verouderde gebieden van karakter te laten veranderen. Aangezien deze bestaande alliantie al een tijd op stoom is met de aanpak van de opgave op het gebied van transformatie en optimale benutting van de ruimte in de steden, ligt het voor de hand dat zij de inhoud van deze motie hierbij zal betrekken. Ik noem voor alle duidelijkheid de alliantie voortaan «stedelijke transformatie en verdichting».

Overigens wordt de gevraagde verkenning van financieringsconstructies voor de realisatie van de «verdichtingsambitie» ook opgepakt in de door de minister voor WWI ingestelde werkgroep van rijk en regio. Hiervoor ging ik al in op de opdracht van deze werkgroep. Het verzoek in de motie dat is gerelateerd aan «sleutelprojecten» zal bij de opgestarte MIRT-verkenning worden betrokken.

Aanpassingen gericht op groenblauwe onderwerpen

Motie 31 089, nr. 31: de motie-Van Leeuwen over de nationale belangen die door het Rijk moeten worden vastgesteld

In de AMvB Ruimte zal helder worden gemaakt welke nationale ruimtelijke belangen moeten doorwerken in beleid van decentrale overheden. Op basis van de Nota Ruimte zijn in de eerste fase van deze AMvB de nationale belangen ten aanzien van het Groene Hart opgenomen. In juni heb ik u reeds het ontwerp besluit AMvB Ruimte toegestuurd.1

Motie 31 089, nr. 35: de motie-Vermeij c.s. over het schrappen van het begrip metropolitane parklandschappen uit de Structuurvisie Randstad 2040

Tijdens ons debat – en ook eerder al – is het begrip «metropolitane parken» verwarrend gebleken.

Op grond van deze motie zal het kabinet dat woord niet meer gebruiken. Dat geldt ook voor de in dat verband in de structuurvisie opgenomen voorbeelden (Hyde Park, Central Park). Ik heb tijdens ons debat echter ook geconstateerd dat de ambitie om groenblauwe kwaliteit nabij de steden te realiseren, breed wordt gesteund. Deze opgave is in feite generiek en speelt bij alle steden. Het gaat er daarbij om een aantal groene gebieden nabij de steden op een manier te ontwikkelen – bijvoorbeeld voor recreatie – dat deze aantrekkelijker worden voor de bewoners van de («verdichtende») steden.

Met een dergelijke duidelijke maatschappelijke functie krijgen deze gebieden tegelijkertijd een duurzame bescherming tegen verrommeling en bebouwing. Op een aantal plekken moet dit leiden tot gebieden met een groenblauwe «top»kwaliteit die (inter)nationaal aantrekkelijk is. Die bovengemiddelde, excellente kwaliteit voegt de structuurvisie toe aan de recreatieve rijksambities die al in de Nota Ruimte en de Agenda Landschap werden verwoord. De ambitie en beleidskeuze uit de structuurvisie zal ik anders verwoorden op grond van het notaoverleg en deze motie. Ik ben blij dat we het over de inhoudelijke ambitie eens zijn. Volgens deze lijn zal ik ook de naamgeving van de Randstad 2040 Uitvoeringsalliantie «metropolitane parken» hernoemen tot de alliantie «groenblauwe topkwaliteit nabij de steden».

Er bestaan verschillende beleidscategorieën die bijdragen aan de ambitie om te komen tot groenblauwe kwaliteit nabij de steden. In de Agenda Landschap is aangekondigd dat de minister van LNV en ik werken aan een duidelijk ruimtelijk kader voor gebieden met een groene recreatieve functie. In dat kader zullen wij dit najaar een eerste voorstel doen. Daarin zullen wij ook – met betrokkenheid van de genoemde uitvoeringsalliantie en in lijn met de Structuurvisie Randstad 2040 – de beleidskeuze betrekken om op een aantal plekken groenblauwe topkwaliteit te realiseren die bij uitstek bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de Randstad. Bij onze inhoudelijke en op ontwikkeling gerichte ambitie om groenblauwe topkwaliteit nabij de steden te realiseren, horen overigens op grond van de structuurvisie en het notaoverleg geen nieuwe planologische restricties.

Motie 31 089, nr. 37: de motie Neppérus c.s. over de wenselijkheid dat bijzondere stukken van het Groene Hart beschermd worden

In lijn met deze motie en mijn inbreng in het Algemeen Overleg van 29 september jl., erkent het kabinet in de Structuurvisie Randstad 2040 dat het Groene Hart van de Randstad verschillende bijzondere gebieden kent, waaronder de veenweidegebieden, die bescherming verdienen tegen verrommeling en stedelijke druk. En deze bescherming wordt ook geboden. De veenweiden (en andere waardevolle gebieden) krijgen bescherming tegen nieuwe bebouwing als deel van de Ecologische Hoofdstructuur (21% van het oppervlak van het Groene Hart), als Natura 2000 gebied (2,6%), als rijksbufferzone (12%) als (potentieel) werelderfgoed1 (15%) of als deel van de beperkingenzones rond Schiphol (6%). Daarnaast is een deel extra beschermd als«recreatie om de stad-gebied» (RodS; 7%) als grondwaterbeschermingsgebied (6%) of als provinciaal stiltegebied (24%). Het Groene Hart is voor 8% bebouwd gebied en kent 3600 rijksmonumenten.

Voor de totaliteit van het Groene Hart (180 764 hectare; 100%) geldt natuurlijk het beleid dat voor alle nationale landschappen geldt. In het ontwerpbesluit voor de AMvB Ruimte wordt de doorwerking van het nationaal ruimtelijk beleid juridisch geborgd voor wat betreft de EHS, Werelderfgoed, de rijksbufferzones en de nationale landschappen. In de extra bescherming die de motie vraagt, wordt mijns inziens voorzien met de hier genoemde beleidscategorieën.

In aanvulling hierop wil ik u wijzen op doorwerking via de Voorloper Groene Hart. Deze is opgesteld door de drie Groene Hart provincies en is door de Minister van LNV mede namens de Staatssecretaris van VenW, de Minister van OCW en mij onderschreven. In de Voorloper is duidelijk benoemd welke gebieden in het Groene Hart een specifiekere bescherming behoeven, als uitwerking van de in de Nota Ruimte benoemde kernkwaliteiten. Deze Voorloper wordt uitgewerkt in provinciale structuurvisies en geborgd in verordeningen. Ook op deze manier wordt tot aanvullende beschermingsmaatregelen gekomen.

Motie 31 089, nr. 42: de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. over nieuwe instrumenten ter vervanging van of in aanvulling op het instrument migratiesaldo nul

De Kamer vraagt met deze motie om onderzoek ter vervanging van migratiesaldo nul. Zoals ik ook op 29 september jl. in het Algemeen Overleg aangaf, begrijp ik de wens die achter deze vraag ligt goed1. Ook vanuit de regio vraagt men mij om het accent meer te leggen op kwalitatieve ruimtelijke sturing. Ik ben dan ook nu al bezig om hieraan invulling te geven. Zo heb ik een verkenning uitgevoerd naar verbeteringen in de sturing op stedelijke ontwikkelingen in het Groene Hart, samen met de betrokken bewindslieden van LNV en VenW en de Groene Hart provincies. In het Bestuurlijk Overleg Groene Hart maakten we hierover afspraken. De minister van LNV informeerde u eerder ook al over deze verkenning2. Verder geef ik uitvoering aan deze motie met de beleidsevaluatie van de nationale landschappen die ik volgend jaar zal uitvoeren. Migratiesaldo nul zal een onderdeel uitmaken van dit evaluatieonderzoek. Aan de hand van de genoemde onderzoeken wil ik een onderbouwd inzicht krijgen in de aard en omvang van de problematiek. Wanneer het onderzoek hiertoe aanleiding geeft, ben ik bereid hieraan beleidsconclusies te verbinden. Tot die tijd blijft migratiesaldo nul staand beleid. Om die reden is het ook opgenomen in het ontwerpbesluit voor de AMvB Ruimte.

Toezeggingen in relatie tot monitoring

Tijdens ons debat heb ik enkele toezeggingen gedaan over monitoring van ontwikkelingen in de Randstad en de gemaakte keuzes in de Structuurvisie Randstad 2040. Hieronder zet ik beknopt op een rij hoe ik aan deze toezeggingen uitwerking zal geven. Andere toezeggingen heb ik betrokken in de antwoorden op de aangenomen moties.

In de Monitor Nota Ruimte worden nu al aan de hand van de doelen uit de Nota Ruimte de feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen in beeld gebracht. Dit gebeurt elke twee jaar. Zoals ik heb aangegeven tijdens ons debat vind ik het van belang om ook verwezenlijking van de doelen uit de Structuurvisie Randstad 2040 te monitoren. De keuzes en doelstellingen voor de Randstad uit de structuurvisie zullen dus zichtbaar worden opgenomen in de Monitor Nota Ruimte. In het debat hebben wij het in dit verband met name gehad over monitoring van de woningbouwopgave (zie ook onder motie 31 089, nr. 36), realisatie van de verdichtingsopgave en de bevolkings- en huishoudensontwikkeling, mede in relatie tot bevolkingskrimp (binnen en buiten de Randstad).

Daarnaast heb ik tijdens ons debat toegezegd dat ik ook in de toekomst benchmarks zal blijven uitvoeren naar de positie van de Randstad ten opzichte van andere grootstedelijke regio’s. Daarbij gaat het niet alleen om de Randstad als geheel maar ook om de verschillen tussen delen van de Randstad en de internationale ontwikkelingen gerelateerd aan onze grote steden. De Structuurvisie Randstad 2040 heeft de bij deze steden passende krachten benoemd. Het is van belang die te betrekken bij de genoemde benchmark. De zogenoemde Randstadmonitor die tot nu toe werd uitgevoerd in opdracht van de «Regio Randstad» acht ik hiervoor een geschikt instrument.

In het kader van Randstad Urgent zal ik samen met de minister van Verkeer en Waterstaat bekijken hoe we dit samen met de regio kunnen oppakken. De in het kader van het Project Randstad 2040 en het Programma Randstad Urgent uitgevoerde benchmarks en de op uw verzoek uitgevoerde benchmark krijgen daarmee ook in de toekomst een vervolg3. Daarnaast wordt vanuit mijn ministerie een promotieonderzoek aan de UvA gesteund waarin een benchmark wordt uitgevoerd. In dit onderzoek worden de bestuurlijke arrangementen voor grootschalige projecten in de Randstad en enkele andere Europese grootstedelijke regio’s vergeleken.

3. Uitvoering van de structuurvisie

De opgaven in de Randstad zijn complex, de keuzes om tot een duurzame, aantrekkelijke en internationaal concurrerende topregio te komen ambitieus. Het is dus van belang om nu al aan de slag te gaan met de uitvoering van de structuurvisie. Met andere woorden: de horizon ligt ver, maar het startpunt is nu.

Op tal van manieren – en met verschillende partijen – geeft het kabinet momenteel uitvoering aan de structuurvisie. Hoofdstuk 4 van de structuurvisie bevat een overzicht van specifieke acties, gekoppeld aan de keuzes uit de structuurvisie. In meer algemene zin geven het MIRT en de daaraan gerelateerde Gebiedsagenda’s concrete invulling aan de keuzes uit de structuurvisie, net als het Programma Randstad Urgent. Ook in de Verstedelijkingsafspraken zullen de keuzes uit de structuurvisie doorwerken. Verder werken de zeven Randstad 2040 Uitvoeringsallianties – vrijwillige samenwerkingsvormen tussen overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties – aan uitvoering van de structuurvisie op specifieke onderwerpen.

Ook initiatieven van ontwerpers, stedenbouwers, landschapsarchitecten en andere deskundigen kunnen een rol spelen om ons langetermijnperspectief te bereiken.

Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de inzet die bij Almere en het IJmeer door diverse partijen wordt gepleegd en aan de acties die in het kader van de Kennisen Innovatieagenda Randstad worden opgepakt. Ik verwacht u de resultaten daarvan begin 2010 te kunnen melden.

De Olympische ambitie van het kabinet biedt ook kansen om de beoogde ontwikkelingen en ambities uit de Structuurvisie Randstad 2040 aan te jagen en te verwezenlijken1. Verder ben ik bezig om, zoals de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) mij adviseerde, een passende beoordeling uit te voeren. Hierin wordt verkend welke gevolgen de structuurvisie kan hebben voor wezenlijke kenmerken en waarden in Natura 2000-gebieden en welke mogelijkheden er zijn om deze gevolgen te voorkomen.

Ten aanzien van de juridische borging en doorwerking van keuzes uit de structuurvisie, zijn er in het ontwerpbesluit van de AMvB Ruimte al enkele onderwerpen gewaarborgd. Ik denk dan onder andere aan bundeling van verstedelijking, rijksbufferzones en nationale landschappen. Bij de 2e fase van de AMvB Ruimte kunnen ook onderwerpen uit de structuurvisie worden betrokken2. Kortom: het kabinet werkt volgens de lijn van «visies, kaders en projecten» zoals in de inleiding van deze brief verwoord hard aan de uitvoering van de kabinetskeuzes uit de Structuurvisie Randstad 2040.

De intussen gestarte MIRT-verkenning naar Randstad Sleutelprojecten wil ik hier in het bijzonder belichten. Deze verkenning brengt – zoals aangekondigd in de structuurvisie – concrete projectopties in beeld die van groot belang kunnen zijn voor de realisatie van onze lange termijndoelen.

MIRT-verkenning Randstad Sleutelprojecten

Het kabinet heeft op 10 juli 2009 besloten om een MIRT verkenning te starten naar Randstad Sleutelprojecten zoals was aangekondigd in de Structuurvisie Randstad 2040. Voorafgaand zijn de al afgeronde en nog lopende sleutelprojecten geëvalueerd op inhoudelijke en bestuurlijke effectiviteit én doelmatigheid. Deze evaluatie zal input vormen voor de uit te voeren verkenning.

Ik acht deze verkenning van groot belang voor onze lange termijnambities en heb daarom het «startbeslissingsdocument», inclusief bijbehorende bijlagen1 – waaronder de genoemde evaluatie – als bijlagen bij deze brief gevoegd. De verkenning richt zich primair op de integrale opgaven die essentieel zijn om de rijkskeuzes uit de structuurvisie waar te maken en de mogelijk daarmee verbonden Olympische ambitie.

Het kabinet denkt daarbij aan een uiterst selectief aantal substantiële sleutelprojecten met een grote nationale betekenis, internationale uitstraling in ruimtelijk-fysieke én functionele zin en een integraal karakter. De verkenning moet inzichtelijk maken of en zo ja welke concrete projecten substantieel kunnen bijdragen aan het halen van deze doelstellingen. Aanwijzing tot sleutelproject moet meerwaarde hebben in inhoudelijk, bestuurlijk en/of financieel opzicht en passen bij de grote (ruimtelijke) opgaven waar we voor staan. Het zal helder moeten worden of er daadwerkelijk concrete projecten zijn die aan de gestelde uitgangspunten voldoen én welke bijdrage in organisatorisch, facilitair, communicatief, financieel en kaderstellend opzicht van betrokkenen kan worden verwacht.

De verkenning brengt in de loop van 2010 enkele opties voor concrete projecten in beeld teneinde die aan een volgend kabinet aan te bieden. Daarbij kan ook een doorkijk naar eventuele projecten buiten de vier westelijke provincies worden gegeven. Het gaat dan om concrete projecten in nationaal perspectief dan wel om cruciale opgaven in Nederland ten behoeve van de Randstad. Of het instrument sleutelprojecten vervolgens daadwerkelijk wordt ingezet bij een of meer concrete projecten beslist een volgend kabinet, mede in relatie tot de gehele investeringsagenda in het ruimtelijke domein. Dat geldt ook voor de instrumentele en andere consequenties van een dergelijk besluit. In de rijksverkenning zullen verschillende fasen worden onderscheiden met elk een bijbehorend beslismoment opdat de voortgang nauwgezet kan worden gevolgd en tijdig kan worden bijgestuurd. Ook u zal ik daartoe in de gelegenheid stellen, onder andere door u dit najaar een plan van aanpak met scope en uitgangspunten toe te sturen. In dat plan zullen ook de grootste ruimtelijke opgaven in het licht van de Structuurvisie Randstad 2040 (en de eerdere Verkenning Ruimtelijke Opgaven (VRO)2 worden geduid teneinde ook in geografisch opzicht de verkenning gericht te kunnen uitvoeren. Daarbij zal ik de concrete opgaven en projecten betrekken die ik eerder noemde in de Structuurvisie Randstad 2040 en in mijn brief aan u van een aantal maanden geleden3.

4. Tot slot

Aan de totstandkoming van de Structuurvisie Randstad 2040 heb ik niet alleen met mijn collega’s maar ook met de partners uit de regio hard gewerkt. Ook in de uitvoering van de structuurvisie wordt nauw samengewerkt tussen rijk en regio. In deze brief heb ik verschillende inhoudelijke onderwerpen behandeld met betrekking tot de uitvoering van de Structuurvisie Randstad 2040 en de aanpassingen die ik in de uitvoering doorvoer naar aanleiding van de behandeling in uw Kamer.

Ik streef ernaar om u in het begin van 2010 een beeld te geven van de voortgang van de in de structuurvisie opgenomen acties. Ik wil er aan bijdragen het voor de Randstad vastgestelde lange termijnperspectief dichterbij te brengen, ook nu de economische crisis ons voor problemen stelt die op korte termijn moeten worden aangepakt.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 53.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nrs. 1 en verder.

XNoot
3

Wet ruimtelijke ordening, artikel 2.3, lid 4.

XNoot
1

In totaal heeft deze brief daarmee acht bijlagen. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Zie ook: Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 26 en (op www.vrom.nl/randstad2040) de publicatie «Ontwerpen aan Randstad 2040» (Rotterdam, 2009).

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 24 691, nr. 101: «Economische visie op de langetermijnontwikkeling van de Mainport Rotterdam: Op weg naar een Mainport Netwerk Nederland».

XNoot
1

Zie hoofdstuk 3 van de Structuurvisie Randstad 2040.

XNoot
2

Samenvatting Structuurvisie Randstad 2040, p. 19–20.

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 26; zie ook Structuurvisie Randstad 2040, p. 88.

XNoot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 27.

XNoot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 26 en RMNO: Advies Uitvoeringsstrategie Randstad 2040, Den Haag, 2009.

XNoot
6

RMNO: Advies Uitvoeringsstrategie Randstad 2040, Den Haag, 2009; BCI: Uitvoeringsstrategie duurzame internationale concurrentiepositie Randstad 2040. Beide te vinden op www.vrom.nl/randstad2040.

XNoot
1

Structuurvisie Randstad 2040, p. 96.

XNoot
2

«Metropoolregio Amsterdam» en Utrechtse regio samen c.q. de driehoek Amsterdam– Almere–Utrecht.

XNoot
3

C.q. de periode 2010–2040.

XNoot
4

Zie ook p. 84 van de Structuurvisie Randstad 2040.

XNoot
5

Zie ook p. 27 van de Structuurvisie Randstad 2040.

XNoot
6

Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland.

XNoot
7

Bijvoorbeeld op het schaalniveau van de gemeente, de stadsregio of de Randstadvleugel (noordelijke respectievelijk zuidelijke Randstad).

XNoot
1

Zie ook Startnotitie Randstad 2040, paragraaf 2.5 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2007– 2008, Kamerstuk 31 089, nr. 1).

XNoot
2

Zie ook: Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 305, nr. 123.

XNoot
3

Tweede Kamer, Parlementaire werkgroep Vijfde Nota ruimtelijke ordening, Notie van ruimte. Op weg naar de Vijfde Nota ruimtelijke ordening, Tweede Kamer vergaderjaar 1999– 2000, 27 210, nrs. 1–2.

XNoot
4

Zie ook: Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 27 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 936, nrs. 1 (Luchtvaartnota) en 4 en de Structuurvisie Randstad 2040, p. 46 en p. 92.

XNoot
1

Zie Tweede Kamer, Vergaderjaar 2008–2009, Kamerstuk 31 089, nr. 26.

XNoot
2

Twaalf hoofdkeuzes en zeven subkeuzes. Deze ruimtelijke keuzes zijn verwoord in par. 3.2 van de structuurvisie en samengevat in tabel 5 (op p. 106 van de structuurvisie) en weergegeven op kaarten 5 t/m 8.

XNoot
3

De motie Van Gent/Van Leeuwen (31 089, nr. 45) is nog aangehouden. Als deze alsnog wordt aangenomen, zal aansluitend daarop een separate reactie volgen.

XNoot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 29.

XNoot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 757, nr. 5.

XNoot
1

Zie: Structuurvisie Randstad 2040, p. 33.

XNoot
2

Structuurvisie Randstad 2040, p. 81, p. 84 en p. 79.

XNoot
3

Structuurvisie Randstad 2040, pp. 92–93.

XNoot
4

«Centrumfunctie versterkt! Productie verplaatst?», Grontmij, Waddinxveen, 2009.

XNoot
1

Zie Structuurvisie Randstad 2040, p. 99 en p. 116.

XNoot
2

Rudy Uytenhaak – Steden vol ruimte, kwaliteiten van dichtheid, Rotterdam, 2009.

XNoot
3

Zoals de rapporten in de «density» reeks van a+t architecten (www.aplust.net).

XNoot
4

Bijvoorbeeld: Planbureau voor de Leefomgeving (PBL): Menging van wonen en werken, Den Haag, 2009 en Ruimtelijk Planbureau (RPB): Transformatie van woonwijken met behoud van stedenbouwkundige identiteit, Den Haag, 2008.

XNoot
5

Zandbelt & Van der Berg: Hoogbouw, een studie naar Nederlandse hoogbouwcultuur, Rotterdam, 2008; BCI: Wonen in hoogbouw, Nijmegen, 2009.

XNoot
1

Het Oostelijk Havengebied in Amsterdam heeft ons bijvoorbeeld geleerd dat vele gezinnen weer in de stad willen wonen. Ook steden als Amersfoort, Leiden, Utrecht en Den Haag zijn in trek en kennen nieuwe wijken waar de aantrekkingskracht op gezinnen is onderschat. Voor «verdichting» bieden onze steden diverse aantrekkelijke mogelijkheden. Zie ook: Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 26 en p. 96 e.v. van de Structuurvisie Randstad 2040.

XNoot
2

Zie ook p. 98–99 van de Structuurvisie Randstad 2040.

XNoot
3

Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 26 en de Structuurvisie Randstad, p. 97 en 116.

XNoot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 647, nr. 1 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 647, nr. 1.

XNoot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 757, nr. 2.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 51; zie ook Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 29.

XNoot
1

Zie ook: Tweede Kamer, vergaderjaar 2008– 2009, 31 500, nr. 15.

XNoot
1

Stelling van Amsterdam (4%), Nieuwe Hollandse Waterlinie (9%) en potentieel werelderfgoed Kinderdijk en deel Alblasserwaard (3%).

XNoot
1

Zie ook: Tweede Kamer, vergaderjaar 2008– 2009, Aanhangsel Handelingen, nr. 2947.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 816, nr. 2.

XNoot
3

Zie ook: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 089, nr. 20.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 234, nr. 25.

XNoot
2

Zie ook: Structuurvisie Randstad 2040, p. 124.

XNoot
1

Bijlagen bij het startbeslissingsdocument zijn: de evaluatie van de bestaande en afgeronde sleutelprojecten, het eerste advies van «Randstad 2040-ambassadeur» René Smit en zijn Platform Randstad 2040 en een samenvatting van ontwerpend onderzoek naar mogelijk toekomstige Randstad Sleutelprojecten.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XI, nr. 204.

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 26 (p. 3).

Naar boven