31 068
Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele andere wetten ter uitvoering van verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 33) en van het op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, met Bijlagen (Trb. 2003, 153, en Trb. 2007, 95) (Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol)

nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 oktober 2007

1. Algemeen

De vraag van de leden van de CDA-fractie of ook met andere overheden contact is geweest en of deze zich kunnen vinden in het wetsvoorstel, kan ik bevestigend beantwoorden. Meer concreet heeft er afstemming over het wetsvoorstel plaatsgevonden met de Unie van Waterschappen, het InterProvinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Daarnaast is het wetsvoorstel tot stand gekomen met instemming van de Ministeries van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV).

Ik neem het pleidooi van de leden van de SP-fractie om informatiesystemen niet onnodig naast elkaar te laten bestaan ter harte. Het streven van de regering is erop gericht onnodige overlap tussen verschillende rapportageverplichtingen en informatiesystemen te voorkomen en de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken. Deze stroomlijning vindt concreet plaats in de tweede fase, waarbij het PRTR-verslag en het milieujaarverslag (hierna: MJV) niet alleen praktisch maar ook juridisch in elkaar worden geschoven (zie paragraaf 7.3 van de memorie van toelichting). Daarbij zal de juridische systematiek van PRTR bepalend worden voor de rapportage en informatievoorziening over emissies en afvalstromen van grotere inrichtingen.

Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aangeboden.

2. Doelstelling van en aanleiding voor het wetsvoorstel (Alinea 1 MvT)

De leden van de VVD-fractie vragen naar het bestaan van eventuele «koppen» op de eisen van de EG-verordening PRTR (hierna: verordening) en naar de keuzemogelijkheden die de verordening de lidstaten laat. Ze verzoeken de regering om ter zake een gedetailleerd overzicht te geven. Bij de beantwoording betrek ik volledigheidshalve ook het PRTR-protocol (hierna: protocol).

Het wetsvoorstel bevat geen «kop» op de eisen van de verordening en/of het protocol. Wel moet bedacht worden dat bij het uitvoeren van verdragen en verordeningen vaak bepaalde keuzes nodig zijn om de internationale verplichtingen op een goede wijze in te passen in de nationale wettelijke systematiek. Zoals hieronder zal worden aangegeven, gaat het daarbij enerzijds om het concretiseren van onderdelen van de verordening en het protocol, en anderzijds om het maken van keuzes over onderwerpen die de verordening en het protocol uitdrukkelijk aan de lidstaten respectievelijk de Partijen bij het protocol overlaten. Van een (beleidsmatige) «kop» op de eisen van het protocol en de verordening is daarbij echter geen sprake.

Het wetsvoorstel concretiseert de verordening op de volgende punten:

– De rapportage door inrichtingen wordt aangeduid als «PRTR-verslag» (artikelen 12.18 en 12.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm)) om redenen van wetssystematiek.

– Het PRTR-verslag moet langs elektronische weg worden ingediend (artikel 12.20, eerste lid, Wm) omdat PRTR’s elektronische databases zijn.

– Het PRTR-verslag moet voldoen aan de kwaliteitseisen uit de verordening (artikel 12.20, tweede lid, Wm). Dit is een invulling van artikel 9, eerste lid, van de verordening, waarin is bepaald dat de drijver van een inrichting «de kwaliteit van de door hem verstrekte informatie garandeert».

– Het jaar 2007 is het eerste verslagjaar voor inrichtingen (artikel 12.20, derde lid, Wm). Artikel 7, tweede lid, van de verordening bepaalt alleen dat 2007 het eerste rapportagejaar voor de lidstaten is.

– Het wetsvoorstel bevat een termijn voor de kwaliteitsbeoordeling door de bevoegde instanties (artikel 12.22 Wm).

– Voor die kwaliteitsbeoordeling is een procedure uitgewerkt met onder meer de bevoegdheid om een negatieve verklaring af te geven (artikel 12.23 Wm). Dit is nodig omdat artikel 9, tweede lid, van de verordening en de richtsnoeren EG-verordening PRTR voor de uitvoeringspraktijk te vaag zijn.

– In artikel 12.24, derde tot en met vijfde lid, Wm is een voorziening opgenomen in verband met vertrouwelijkheid van informatie. Dit strekt ter uitvoering van artikel 11 van de verordening en artikel 12 van het protocol. In de Wm is een verwijzing opgenomen naar artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. En zijn enkele procedurele aspecten uitgewerkt om een werkbaar systeem te krijgen, waaronder de verplichting voor bevoegde instanties om bij toepassing van de geheimhoudingsregeling bepaalde informatie door te geven aan de beheerder van het nationale PRTR.

– Krachtens artikel 12.29 Wm kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die nodig zijn in het belang van de goede werking van het PRTR of ter uitvoering van de verordening. Zo kan worden bereikt dat de Europese regels in Nederland daadwerkelijk kunnen worden toegepast.

Het wetsvoorstel concretiseert het protocol op de volgende punten:

– Er wordt een Nederlands PRTR ingesteld (artikel 12.25, eerste lid, Wm). Dit strekt ter uitvoering van artikel 4 van het protocol.

– Ter uitvoering van artikel 6, eerste lid, van het protocol regelt artikel 12.14 Wm de informatieverstrekking door de bevoegde instanties aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) als beheerder van het Nederlandse PRTR.

– Artikel 12.27 Wm bevat termijnen voor het openbaar maken van informatie via het nationale PRTR. Deze sporen met de termijnen die de verordening hanteert voor de rapportage door de lidstaten ten behoeve van het E-PRTR.

Daarnaast bevatten de verordening en het protocol bepalingen die keuzemogelijkheden bevatten. Hierbij wordt geen nationale, beleidsmatige «kop» op Europese of internationale verplichtingen gezet; het gaat uitsluitend om het invullen van uitdrukkelijk aan Nederland overgelaten keuzeruimte. Wat betreft de verordening gaat het om de volgende punten:

– De lidstaten moeten bevoegde instantie(s) aanwijzen (artikel 2, onder 2, van de verordening). In artikel 12.21 Wm worden aangewezen het Wm-bevoegd gezag en het bevoegd gezag op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) alsmede, voor inrichtingen voor de intensieve veeteelt, de Minister van LNV.

– Artikel 7, eerste lid, van de verordening verplicht lidstaten een termijn vast te stellen waarbinnen inrichtingen moeten rapporteren. Bepaald is dat het PRTR-verslag uiterlijk op 31 maart van het kalenderjaar volgend op het verslagjaar moet worden ingediend (artikel 12.20, eerste lid, Wm).

– In verband met artikel 7, tweede lid, van de verordening wordt de Minister van VROM aangewezen als instantie die de rapportages aan de Commissie verzorgt (artikel 12.28 Wm).

– Artikel 20 van de verordening bepaalt dat de lidstaten regels vaststellen over sancties. Er kan een last onder dwangsom worden opgelegd, terwijl tevens is voorzien in strafbaarstelling via de Wet op de economische delicten (hierna: Wed) (artikelen 12.30, 18.1a, tweede lid, onder c, 18.2, eerste lid, onder a, onder 3°, en 18.2g Wm, artikel 29 Wvo en artikel 1a Wed). Indien desondanks geen PRTR-verslag wordt ingediend of het ingediende verslag kwalitatief onder de maat blijft, dan kan de bevoegde instantie een negatieve verklaring afgeven (artikel 12.23 Wm).

Ook het protocol bevat keuzemogelijkheden. Het gaat daarbij onder meer om het aanwijzen van een beheerder van het nationale PRTR (artikel 12.25, derde lid, Wm), ter uitvoering van artikel 4, onder j, van het protocol. Verder is van belang dat het wetsvoorstel de verordening, als rechtstreeks werkend instrument, gebruikt ter invulling van de verplichtingen die voor Nederland uit het protocol voortvloeien. Hiermee worden ook (impliciet) bepaalde keuzes gemaakt. Zo biedt artikel 7, eerste lid, van het protocol de mogelijkheid om in plaats van de capaciteit van de inrichting, het aantal werknemers als criterium te hanteren. Door aan te sluiten bij de verordening, heeft Nederland ervoor gekozen de capaciteit van de inrichting bepalend te laten zijn. Dit sluit namelijk het beste aan bij de Europese (IPPC-)systematiek.

Met betrekking tot de capaciteitsdrempels en de drempelwaarden voor de rapportageplicht ten behoeve van het nationale PRTR wordt in het wetsvoorstel één op één aangesloten bij de drempels die de verordening hanteert (artikelen 12.19, eerste lid, en 12.20, eerste lid, Wm). In de tweede fase, waarbij het MJV in het PRTR-stelsel wordt geïntegreerd, zal wel tot verbreding van het nationale PRTR worden overgegaan. Artikel 3, tweede lid, van het protocol biedt ruimte voor deze integratie. Ik heb inmiddels overeenstemming kunnen bereiken met het bedrijfsleven (VNO-NCW), het IPO, de VNG, de Unie van Waterschappen en de betrokken ministeries over deze tweede fase. Er is in overleg met alle betrokkenen zorgvuldig geanalyseerd welke onderdelen uit het MJV behouden dienen te blijven, en welke kunnen vervallen. Daarbij is bezien voor welke stoffen de drempelwaarden van het MJV, voor zover deze lager zijn dan vereist op grond van PRTR, gehandhaafd dienen te worden. Redenen om de huidige MJV-drempelwaarden te handhaven, zijn gelegen in internationale rapportageverplichtingen van Nederland en de informatiebehoefte ten behoeve van nationaal beleid en vergunningverlening. Ten opzichte van het huidige MJV zullen in de tweede fase de administratieve lasten voor bedrijven worden verminderd, omdat het MJV enigszins wordt afgeslankt. In verband met deze tweede fase zal een afzonderlijk wetsvoorstel in procedure worden gebracht.

3. Achtergrond: openbaarheid van milieu-informatie ingevolge het Verdrag van Aarhus (Alinea 2 MvT)

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de CDA-fractie over de maatschappelijke betekenis van het wetsvoorstel kan het volgende worden opgemerkt. Om te beginnen merk ik op dat het wetsvoorstel mede strekt tot uitvoering van de verordening, die dwingende en in de lidstaten rechtstreeks toepasselijke voorschriften bevat over actieve openbaarmaking van milieu-informatie via elektronische registers. Los van deze juridische context komt het wetsvoorstel naar het oordeel van de regering tegemoet aan een maatschappelijke wens tot een grotere openbaarheid van milieurelevante informatie. Het wetsvoorstel leidt op een aantal belangrijke punten tot aanzienlijke verbeteringen vergeleken met de situatie waarin het publieksverslag van titel 12.1 Wm het centrale instrument was. Zo leidt het PRTR-systeem tot verbreding van de beschikbare informatie (momenteel vullen circa 500 inrichtingen het MJV in, terwijl het Nederlandse PRTR straks informatie bevat over circa 1200 inrichtingen), betere toegankelijkheid en grotere zoekmogelijkheden dankzij de elektronische ontsluiting. Bovendien verbetert de kwaliteit van de emissiegegevens als gevolg van een wettelijk geregeld proces van kwaliteitsborging en -beoordeling.

Het wetsvoorstel staat naar het oordeel van de regering niet haaks op de afschaffing van de verplichting tot het uitbrengen van een publieksverslag. Die afschaffing was, zoals deze leden terecht opmerken, mede ingegeven door een geringe belangstelling voor dat verslag. Het publieksverslag was vooral bedoeld voor omwonenden en milieuorganisaties. Daarnaast bestond (en bestaat nog steeds) het – meer uitgebreide – overheidsverslag. Het geringe gebruik van het publieksverslag werd echter vooral veroorzaakt doordat het geïnteresseerde publiek vaak liever gebruik maakte van het overheidsverslag, omdat het overheidsverslag veel meer informatie bevat dan het publieksverslag (zie de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer betreffende de milieuverslaglegging (afschaffing verplichting publieksverslag); Kamerstukken II 2004/05, 29 972, nr. 5, blz. 1). Met het onderhavige PRTR-wetsvoorstel worden verdere stappen gezet op weg naar vergroting van de publieke toegankelijkheid en verbetering van de kwaliteit van milieu-informatie.

4. Emissieregisters, nationaal en Europees (Alinea 6 MvT)

In reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie over de haalbaarheid van het in de memorie van toelichting beschreven tijdpad merk ik het volgende op. Anders dan deze leden kennelijk veronderstellen, wordt niet achteraf aan bedrijven gevraagd te rapporteren over 2007. De rapportageplicht waar het om gaat, is vastgelegd in artikel 5 van de verordening. Ook de drempelwaarden voor de rapportage zijn in de verordening zelf neergelegd. EG-verordeningen zijn, anders dan EG-richtlijnen, rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten. De verordening is reeds op 4 februari 2006 gepubliceerd en is op 24 februari 2006 in werking getreden. Dit betekent dat bijna een jaar voor aanvang van het eerste verslagjaar (2007) duidelijk was welke rapportageverplichtingen er in het kader van PRTR zouden gaan gelden. Het wetsvoorstel concretiseert de verordening en vult deze waar nodig aan. Via voorlichtingscampagnes en direct mail is reeds in een vroeg stadium aan de betrokken inrichtingen duidelijk gemaakt dat voor hen een PRTR-rapportageplicht gaat gelden en wat die verplichting precies inhoudt. Ik verwijs in dit verband naar paragraaf 10 van de memorie van toelichting.

5. Relatie met nationaal beleid en nationale regelgeving

Het verheugt de regering dat de leden van de fracties van het CDA en de VVD de noodzaak onderkennen van een fundamentele herbezinning op het bestaande Nederlandse stelsel van milieuverslaglegging.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie bevestig ik dat de regering het inderdaad niet mogelijk acht de behandeling van dit wetsvoorstel aan te houden totdat de uitkomsten van de herbezinning op het huidige stelsel van milieuverslaglegging bekend zijn. De hoofdreden hiervoor is dat het wetsvoorstel implementatie van Europese regelgeving betreft. De implementatietermijn van de verordening is inmiddels reeds verstreken.

Hoewel de uitkomsten van de herbezinning inmiddels op hoofdlijnen bekend zijn, zou wachten tot deze uitkomsten in wetgeving zijn vertaald en vastgesteld, tot onnodige verdere vertraging leiden bij het treffen van de ter uitvoering van de verordening minimaal noodzakelijke wetswijzigingen. Het streven is er nu op gericht het onderhavige wetsvoorstel in werking te laten treden ruim voor het tijdstip waarop inrichtingen voor de eerste maal een PRTR-verslag moeten indienen (dat moet uiterlijk op 31 maart 2008 gebeuren). Volledigheidshalve vermeld ik nog dat de procedure van fasering in overeenstemming met de betrokken koepelorganisaties van het bedrijfsleven en de bevoegde instanties tot stand is gekomen.

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de VVD-fractie over de tijdsplanning van de tweede fase merk ik het volgende op. In die fase worden de milieuverslaggingsplicht van titel 12.1 Wm en de verplichtingen op grond van de verordening geïntegreerd zodat één rapportageplicht overblijft waarmee zowel aan de Europese eisen wordt voldaan als aan aanvullende nationale verplichtingen en beleidswensen van de verschillende overheden. Hiertoe zal de Wm worden aangepast. Voorts zullen ter uitvoering hiervan een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling worden opgesteld. Inmiddels is een akkoord op hoofdlijnen met alle betrokkenen bereikt en zijn de voorbereidingen gestart voor aanpassing van de Wm in verband met de tweede fase. Het is de bedoeling dat wetsvoorstel in het voorjaar van 2008 voor advies aan de Raad van State voor te leggen. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor de tweede fase en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving is vooralsnog voorzien op 1 januari 2009. De inrichtingen zullen dan in 2010 voor het eerst overeenkomstig de eisen neergelegd in de wet- en regelgeving van de tweede fase rapporteren, en wel over het verslagjaar 2009.

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de SP-fractie over de reikwijdte van het huidige Nederlandse MJV-systeem in relatie tot de reikwijdte van het protocol merk ik het volgende op. De regering hecht evenals deze leden groot belang aan goede en betrouwbare informatie ten behoeve van het milieubeleid. Voor een groot deel gaat het om informatie die nodig is om te voldoen aan internationale rapportageverplichtingen. Met het onderhavige wetsvoorstel blijft de huidige kwaliteit van het Nederlandse systeem behouden. Als gevolg van het protocol en de verordening zal de kwaliteit van het bestaande Nederlandse systeem zelfs verbeteren, niet alleen doordat het aantal rapportageplichtige inrichtingen zal toenemen, maar ook doordat de kwaliteitsborging van de gegevens wettelijk wordt verankerd. Tegelijkertijd wordt in de tweede fase zorgvuldig nagegaan aan welke onderdelen van het MJV ook in de toekomst behoefte bestaat.

6. Aanwijzing bevoegde instanties (Alinea 8 MvT)

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie op welke wijze de in het kader van PRTR verstrekte informatie beschikbaar wordt gesteld, kan ik melden dat dit via het internet gebeurt (www.emissieregistratie.nl). Deze informatie is dus ook beschikbaar voor de bevoegde instanties en kan daarom tevens worden gebruikt bij de controle op de naleving van andere milieuwet- en regelgeving. Deze leden vragen voorts of het op grond van het protocol mogelijk is – dan wel zou moeten zijn – om bij overbrengingen van verontreinigende stoffen naar het buitenland in ontvangende landen inspecties uit te voeren. Mijns inziens is dit niet mogelijk en ook niet wenselijk. In dit verband verwijs ik naar mijn reactie op de aanbevelingen uit het SP-rapport «Afval heeft toekomst», die ik op 16 mei 2007 naar de Tweede Kamer heb gezonden (SAS/2007041649). Over het inspecteren in het buitenland staat in die reactie: «Het is op dit punt belangrijk om de verantwoordelijkheden scherp te stellen. De inspecties van de ontvangende landen zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de afvalverwerkende inrichtingen in die landen. Over het milieuhygiënisch niveau van die verwerking zijn internationale en Europese afspraken gemaakt. Het gaat in de meeste gevallen om uitvoer binnen de EU, en iedere Europese lidstaat is zelf verantwoordelijk voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen, de IPPC richtlijn e.d. Het is niet aan Nederland om toe te zien op de verwerking in andere landen. Wel ben ik bereid om, bij duidelijke signalen, mijn buitenlandse collega’s te vragen in eigen land aandacht te besteden aan meer toezicht op hun afvalverwerkende signalen. De SP stelt hier voor om de handhavende instantie van het verzendende land verantwoordelijk te maken voor controle over het hele traject van een afvaltransport, inclusief de verwerking in het buitenland. Los van de praktische onmogelijkheid hiervan, zou dit ingaan tegen de hierboven beschreven verantwoordelijkheden.»

7. Administratieve lasten bedrijfsleven (Alinea 11 MvT)

Naar aanleiding van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van het CDA en de VVD over de administratieve lasten wil ik het volgende opmerken. Er is volledig aangesloten bij de verordening; de administratieve lasten zullen dan ook niet hoger zijn dan uit de verordening voorvloeit. Om de administratieve lasten te minimaliseren, zal in de tweede fase een volledige stroomlijning van het MJV en het PRTR-verslag plaatsvinden. Daarnaast wordt het elektronisch milieujaarverslag (e-MJV) zodanig aangepast dat de inrichtingen zo min mogelijk extra tijd aan de rapportage hoeven te besteden.

In tegenstelling tot wat de leden van de CDA-fractie stellen, komen de totale administratieve lasten voor de 2500 bijlage I-inrichtingen uit op een gemiddeld bedrag van circa € 500 per inrichting per verslagjaar. Daarnaast bedragen de incidentele kosten voor deze 2500 inrichtingen gemiddeld ruim € 500 per inrichting. De kosten voor de inrichtingen voor de intensieve veeteelt zijn beperkt; deze komen neer op een bedrag van circa € 240 per verslagjaar per inrichting. Bovendien zijn de kosten voor de 1 000 niet-rapportageplichtige inrichtingen voor de intensieve veeteelt nihil. Bij het voorgaande speelt een rol dat de rapportageplichtige inrichtingen veelal reeds op grond van algemene regels of vergunningen gehouden zijn gegevens over hun emissies te verzamelen.

De leden van de VVD-fractie spreken over administratieve lasten ter hoogte van € 1 miljard en eenmalige extra investeringen van ruim € 1,3 miljard. Deze bedragen zijn niet juist; ze berusten op een niet geheel correcte lezing van de memorie van toelichting. De totale jaarlijkse administratieve lasten komen namelijk uit op een bedrag van ruim € 1 miljoen voor 1 500 inrichtingen. Eenmalig komt daar een totaalbedrag voor het opzetten van een meet- en registratiesysteem van circa € 1,3 miljoen bij; dit betreft een groep van 700 inrichtingen. Dit is de reden dat de administratieve lasten in de memorie van toelichting als «beperkt» zijn aangemerkt. Volledigheidshalve merk ik op dat met het oog op het beperken van de administratieve lasten voor de Wvo-aspecten in het kader van het actieprogramma «Minder lastig voor bedrijven» de frequentie van de meetverplichtingen voor de betreffende inrichtingen fors is verminderd (zie paragraaf 10.1 van de memorie van toelichting).

In reactie op de volgende vraag van de leden van de VVD-fractie merk ik op dat de toename van de bestuurlijke lasten voor provincies en gemeenten ten gevolge van het wetsvoorstel wordt ingeschat op een totaal van circa € 800 000 in het eerste jaar en een totaal van circa € 700 000 in elk van de daarop volgende jaren. Voor de waterschappen worden de kosten voor het eerste jaar ingeschat op een totaal van € 230 000 en een totaal van € 210 000 in elk van de daarop volgende jaren. De bestuurlijke lasten voor Rijkswaterstaat bedragen in het eerste jaar in totaal zo’n € 105 000 en rond de € 75 000 in de daarop volgende jaren. De kosten voor het Ministerie van Economische Zaken zijn dusdanig laag dat deze te verwaarlozen zijn. De kosten voor het Ministerie van VROM bedragen jaarlijks circa € 300 000. Deze kosten bestaan onder meer uit de kosten voor de Dienst Regelingen, de kosten voor het beheer van een steunpunt voor de bevoegde instanties en de kosten van de beleidsmatige inzet die onder meer nodig is voor het bewaken van een goede uitvoering van de verordening. De kosten voor het beheer van het register zijn te verwaarlozen, omdat aangesloten wordt bij de bestaande systematiek. Voor het Milieu- en Natuurplanbureau brengt PRTR structureel nauwelijks extra werkzaamheden met zich mee. De eenmalige kosten voor het aanpassen van de bestaande database (het e-MJV) bedragen ruim € 100 000.

8. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (Alinea 12 MvT)

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie in hoeverre er voor inrichtingen in de intensieve veeteelt een rapportageverplichting aan meerdere bevoegde instanties ontstaat, merk ik het volgende op. Van een extra rapportageverplichting als gevolg van de aanwijzing van de Dienst Regelingen is geen sprake. Ook zonder de PRTR-verplichtingen hebben de inrichtingen voor de intensieve veeteelt reeds rapportageverplichtingen aan de Minister van LNV (feitelijk: de Dienst Regelingen). Deze reguliere rapportageverplichtingen ontbreken in de richting van gemeenten en waterschappen. Inrichtingen hebben daarom juist baat bij het inschakelen van de Dienst Regelingen. Overigens is ook de sector zelf er voorstander van om de taken bij de Dienst Regelingen onder te brengen en niet bij de desbetreffende gemeenten.

9. Artikelen

Artikel 12.24

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de mogelijkheid om bepaalde informatie onder omstandigheden vertrouwelijk te behandelen, in de praktijk wordt toegepast. In reactie hierop merk ik op dat het nog niet mogelijk is hierover op dit moment nadere informatie te geven. Omdat de door deze leden genoemde uitzonderingsmogelijkheden pas vrij recent zijn ingevoerd, is over het gebruik ervan thans nog te weinig informatie beschikbaar.

Tot slot meld ik dat ik gelijktijdig met deze nota een technische nota van wijziging heb ingediend.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven