31 068
Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele andere wetten ter uitvoering van verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 33) en van het op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, met Bijlagen (Trb. 2003, 153, en Trb. 2007, 95) (Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld op 11 september 2007

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgaveblz.
   
1.Algemeen1
2.Doelstelling van en aanleiding voor het wetsvoorstel2
3.Achtergrond: openbaarheid van milieu-informatie ingevolge het Verdrag van Aarhus2
4.Emissieregisters, nationaal en Europees 3
5.Relatie met nationaal beleid en nationale regelgeving 3
6.Aanwijzing bevoegde instanties4
7.Administratieve lasten bedrijfsleven4
8.Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets4
9.Artikelen5

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel vloeit logisch voort uit internationale afspraken die alweer geruime tijd geleden gemaakt zijn. De memorie van toelichting laat volgens deze leden in het midden of ook met andere overheden contact is geweest en of zij zich kunnen vinden in het wetsvoorstel. Kan de regering deze vragen alsnog beantwoorden?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Het Protocol streeft naar openbaarheid en transparantie van emissies en overbrenging van verontreinigde stoffen. Aangezien er steeds meer internationale overbrenging plaats vindt, is het wenselijk deze informatie internationaal te stroomlijnen. De leden zijn wel bezorgd om de inzichtelijkheid van de milieuwetgeving, hoe duidelijker de wetgeving blijft hoe groter de kans dat deze wordt nageleefd. Het Protocol voegt echter andermaal lijsten en voorschriften toe die het er voor drijvers van inrichtingen niet eenvoudiger en inzichtelijk op maken. De leden pleiten ervoor het Protocol dusdanig te implementeren dat informatiesystemen niet onnodig naast elkaar blijven bestaan.

2. Doelstelling van en aanleiding voor het wetsvoorstel (Alinea 1 MvT)

De VVD-fractie geeft de regering aan dat zij met dit wetsvoorstel volledig voldoet aan de eisen van het PRTR-Protocol en van de EG-verordening PRTR. Maar daarbij spreekt zij niet expliciet uit, dat zij in het wetsvoorstel geen «kop» op de Europese regelgeving zet. Kan de regering aangeven of in het onderhavige wetsvoorstel eisen zijn opgenomen, die verder gaan dan de minimumeisen die vanuit Europa worden gesteld? Hierbij doelen de leden niet alleen op een «kop» in de vorm van het breder opzetten van het nationale PRTR dan door het Protocol wordt vereist, maar ook op eventuele «koppen» voor andere aspecten zoals kwaliteitsborging, kwaliteitsbeoordeling, gehanteerde termijnen, de vormgeving van interbestuurlijk toezicht, sancties, capaciteitsdrempels en drempelwaarden, etc. Zo ja, kan de regering per «kop» helder toelichten waarom zij hiervoor heeft gekozen?

De regering geeft volgens de leden van de VVD-fractie tevens aan dat de EG-verordening PRTR enkele bepalingen bevat die de lidstaten keuzemogelijkheden laten. Kan de regering een volledig overzicht geven van de bepalingen c.q. keuzemogelijkheden waarom het hier gaat, evenals beknopt per keuzemogelijkheid aangeven hoe die is ingevuld?

3. Achtergrond: openbaarheid van milieu-informatie ingevolge het Verdrag van Aarhus (Alinea 2 MvT)

De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat juist in de afgelopen jaren terecht is gesproken over het belang van de openbaarheid van informatie aan de ene kant en het belang van veiligheid en het vertrouwelijk houden van bepaalde informatie aan de andere kant. Dat betekent dat er een verantwoordelijkheid bij de overheid ligt om daar, waar aan bijvoorbeeld bedrijven gevraagd wordt bepaalde informatie te leveren en deze openbaar te maken, helder moet zijn dat hiermee een maatschappelijk belang wordt gediend en dat informatie niet verkeerd kan worden gebruikt.

De leden van de CDA-fractie vinden dat in de memorie van toelichting deze meerwaarde nauwelijks tot uitdrukking komt. Kan worden aangegeven of dit wetsvoorstel ook daadwerkelijk tegemoet komt aan een maatschappelijke wens tot een grotere openbaarheid over milieurelevante informatie en waar die openbaarheid nu tekort schiet? Is juist de geringe belangstelling voor het publieksverslag geen illustratie van het tegenovergestelde? Staat dit wetsvoorstel niet haaks op de naar het oordeel van de leden terechte afschaffing van de verplichting tot het uitbrengen van een publieksverslag?

4. Emissieregisters, nationaal en Europees (Alinea 6 MvT)

De memorie van toelichting stelt dat in 2008 voor het eerst over 2007 gerapporteerd moet worden en een nationaal register zal worden opgesteld. De leden van de CDA-fractie hebben vraagtekens bij de haalbaarheid van dit tijdpad. Zelfs als het mogelijk is het hele wetgevingstraject nog in 2007 te doorlopen is het dan mogelijk om achteraf van bedrijven te vragen te rapporteren over 2007 terwijl in 2007 nog volstrekt onduidelijk was of en waarover gerapporteerd zou moeten worden? In hoeverre hebben bedrijven zich voldoende voor kunnen bereiden op rapportageverplichtingen over 2007. Dit geldt nog eens in het bijzonder voor die bedrijven, en dat zijn er nogal wat, die tot op heden niet onder de verplichte milieujaarverslaglegging vallen.

5. Relatie met nationaal beleid en nationale regelgeving (Alinea 7 MvT)

De leden van de CDA-fractie delen het oordeel van de regering dat de onderhavige internationale regelgeving een herbezinning op de eigen nationale wetgeving ten aanzien van milieuverslaglegging nodig maakt. De regering kiest ervoor deze meer principiële herbezinning in een volgende stap te doen. Kan de regering beargumenteerd aangeven waarom het kennelijk niet mogelijk is de behandeling van dit wetsvoorstel aan te houden in afwachting van de uitkomsten van deze herbezinning?

In de memorie van toelichting besteedt de regering volgens de leden van de VVD-fractie de nodige aandacht aan de positie van het al bestaande milieujaarverslag (MJV) in relatie met de verplichtingen die voortvloeien uit de PRTR-verordening en -richtlijnen. De leden verwelkomen de aangekondigde stroomlijning van het PRTR-stelsel en het MJV. Kan de regering meer gedetailleerd aangeven wat de tijdsplanning is van fase 2 van deze stroomlijning (rol de milieuverslaglegging in de toekomst, gezien de internationale rapportageverplichtingen voor Nederland en de andere functies van het MJV) en wanneer fase 2 is afgerond?

De leden van de SP-fractie hebben de volgende opmerkingen en vragen bij enkele onderdelen van dit hoofdstuk uit de memorie van toelichting. Op de onderdelen inhoud en informatie reikt de Nederlandse regelgeving rond het Milieujaarverslag verder dan het Protocol voorschrijft. De leden van de SP-fractie hechten er belang aan dat Nederland haar voorsprong in registratie en informatiesysteem niet opgeeft ten bate van internationale afstemming. Het Protocol biedt hiertoe ook de ruimte. Hecht ook de regering aan dit belang en blijft de huidige reikwijdte van die betreffende onderdelen gewaarborgd?

Daar waar het Protocol verder gaat in categorie-indeling van inrichtingen dan Nederlandse regelgeving zien de leden van de SP-fractie dat als een gewenste uitbreiding van de situatie. Hoe meer informatie over een breed scala aan inrichtingen hoe gedetailleerder het Natuur en Milieu Planbureau de jaarlijkse Milieubalans op kan stellen en hoe beter Nederland in staat is een schoon milieu en de gezondheid te waarborgen. Hecht ook de regering aan dit belang en blijft de huidige reikwijdte van die betreffende onderdelen gewaarborgd?

6. Aanwijzing bevoegde instanties (Alinea 8 MvT)

De leden van de SP-fractie zien in de informatieverstrekking tevens een kans om bedrijven te controleren op naleving van de Milieuwetgeving. Kan de regering aangeven of en op welke wijze de informatie hiervoor beschikbaar wordt gesteld en aan wie? Deelt de regering de opvatting dat het ook voor exporterende landen mogelijk zou moeten zijn om inrichtingen in ontvangende landen te inspecteren om helderheid te krijgen over emissies en milieu- en gezondheidschade van de verwerking onze verontreinigde stoffen en afval? Is het op grond van dit Protocol mogelijk hier invulling aan te geven?

7. Administratieve lasten bedrijfsleven (Alinea 11 MvT)

Anders dan de regering zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat de administratieve lasten van dit wetsvoorstel voor een aanzienlijk deel van de betrokken bedrijven fors zijn, incidenteel gemiddeld ruim 1700 euro en structureel gemiddeld ruim 700 euro. Zeker voor de wat kleinere bedrijven, zoals die bedrijven die vallen onder de categorie intensieve veeteelt, zijn deze kosten aanzienlijk. Temeer daar de meerwaarde van het wetsvoorstel, zeker voor de bedrijven niet of nauwelijks aanwezig is.

De leden van de CDA-fractie rekenen er dan ook op dat de regering nog tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel komt met voorstellen die de administratieve lasten voor de bedrijven verminderen, zodat per saldo geen sprake is van een verhoging van de administratieve lasten.

De leden van de VVD-fractie betreuren het, dat de Europese verordening en richtlijnen, waarvan dit wetsvoorstel de uitvoering regelt, extra papierwerk met zich meebrengen voor het bedrijfsleven. Weliswaar staan daar enkele baten tegenover, namelijk dat het voor geïnteresseerden mogelijk wordt om via internet informatie op te zoeken over de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, maar deze baten wegen volgens de leden niet op tegen de tijd en kosten die bedrijven die onder de verordening en richtlijn vallen, moeten investeren.

De leden van de VVD-fractie constateren tevens dat de regering in de memorie van toelichting schrijft dat de administratieve lasten die voortvloeien uit het wetsvoorstel voor inrichtingen beperkt zijn. Opgeteld voor alle bedrijven die daadwerkelijk administratieve gevolgen ondervinden van het wetsvoorstel, gaat het echter om een jaarlijks totaalbedrag van ruim 1 miljard euro en om eenmalige investeringen ter waarde van ruim 1,3 miljard euro. De leden wensen deze bedragen niet te kwalificeren als «beperkt».

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan aangeven hoe groot de bestuurlijke lasten zijn voor de uitvoering van dit wetsvoorstel? Kan de regering hierbij ingaan op de hogere lasten voor het ministerie van VROM (de minister van VROM is registerbeheerder) en voor eventuele andere betrokken overheden?

8. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (Alinea 12 MvT)

De leden van de CDA-fractie constateren dat ten aanzien van de toedeling van verantwoordelijkheden aan het bevoegd gezag de regering ervoor kiest om de minister voor LNV verantwoordelijk te maken voor de toelevering van gegevens voor de inrichtingen die vallen in de categorie intensieve veeteelt. Dit omdat hier een logische en efficiënte koppeling te maken is met de werkzaamheden die de Dienst Regelingen al uitvoert. In hoeverre ontstaat voor deze bedrijven hiermee een rapportageverplichting aan verschillende bevoegde gezagen, omdat de inrichtingen veelal ook met de gemeente of provincie en het waterschap uit hoofde van andere vergunningen te maken zullen hebben?

9. Artikelen

Artikel 12.24

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende opmerkingen met betrekking tot dit artikel.

Artikel 12.24 bepaalt dat onder omstandigheden bedrijven zich kunnen beroepen op de vertrouwelijkheid van bepaalde informatie. In verschillende dossiers, zoals de implementatie van het Verdrag van Aarhus en REACH is het belang van deze mogelijkheid benadrukt. De leden vragen wat de eerste ervaringen zijn met betrekking tot het gebruik van deze uitzonderingsmogelijkheid. Wordt en door veel bedrijven een beroep op gedaan en wordt een dergelijk beroep doorgaans gehonoreerd?

De voorzitter van de commissie

Koopmans

De adjunct-griffier van de commissie

Lemaier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: Duyvendak (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Crone (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Willemse-van der Ploeg (CDA), Kamp (VVD), Wolfsen (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Waalkens (PvdA), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).

Naar boven