31 068
Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele andere wetten ter uitvoering van verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 33) en van het op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, met Bijlagen (Trb. 2003, 153, en Trb. 2007, 95) (Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol)

nr. 14
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 september 2009

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 29 mei 2009 inzake het Besluit integratie van verplichtingen op het terrein van milieuverslaglegging (Kamerstuk 31 068, nr. 13).

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 augustus 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

Adjunct-griffier van de commissie

Lemaier

1

Bedrijven zijn nu zelf verantwoordelijk voor het besluit om een PRTR-verslag op te stellen. Verplicht deze wet nu in álle gevallen tot een PRTR-verslag?

Inrichtingen die een of meer activiteiten verrichten die vermeld zijn in bijlage I bij verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (hierna: EG-verordening PRTR)1, vallen onder de reikwijdte van titel 12.3«De EG-verordening PRTR en het PRTR-protocol» van de Wet milieubeheer (artikel 12.19 Wet milieubeheer)2. Van deze groep van inrichtingen is een deel verplicht een PRTR-verslag op te stellen, namelijk als de emissies of de overbrengingen van afvalstoffen vanuit die inrichtingen in het desbetreffende jaar boven de vastgestelde drempelwaarden uitkomen.

2

Waarom is het nodig om in de wet de grondslag te bieden om andere gegevens dan die in het door het Europees Parlement en de Raad ingestelde register aan te kunnen wijzen waarover gerapporteerd moet worden? Is er dan geen sprake van een Nederlandse kop op deze wetgeving?

De «andere» gegevens zijn onder meer nodig om te kunnen voldoen aan een groot aantal internationale rapportageverplichtingen, zoals rapportages ingevolge:

– het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen (Kyoto-protocol);3

– richtlijn nr. 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (NEC-richtlijn);4

– het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand;5

– richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Kaderrichtlijn Water);6

– het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan;7

– het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken.8

De in Europees verband ingestelde registers voorzien niet in informatie waarmee aan deze andere internationale verplichtingen kan worden voldaan. Zonder de grondslag in artikel 12.20a Wet milieubeheer (hierna: Wm) zouden inrichtingen in ander kader aanvullende rapportageverplichtingen opgelegd krijgen om aan de internationale rapportageverplichtingen van Nederland te kunnen voldoen. Door de integratie in het PRTR-verslag worden extra administratieve lasten voor de inrichtingen voorkomen. Van een beleidsmatige «nationale kop» is dan ook geen sprake.

3

U geeft aan dat het voor bestuursorganen mogelijk moet zijn om voor te schrijven dat er in het integrale PRTR-verslag over andere onderwerpen gerapporteerd moet worden. Deze onderwerpen komen dan bovenop de onderwerpen waarover op grond van de verordening gerapporteerd moetworden. Is ook hierbij dan geen sprake van een Nederlandse kop op Europese regelgeving?

Artikel 12.28a Wm vormt de basis voor bestuursorganen om voor te schrijven dat er in het integrale PRTR-verslag over andere onderwerpen gerapporteerd moet worden. Dit is nader geconcretiseerd in het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol en beperkt tot de lokale thema’s geur en geluid (artikel 2b). Deze gegevens worden soms op lokaal niveau gebruikt voor de monitoring van incidenten die aanleiding hebben gegeven tot klachten van bijvoorbeeld omwonenden. Artikel 12.28a Wm is een voortzetting van het oorspronkelijke artikel 12.5 Wm. Bedacht moet worden dat de EG-verordening PRTR bedoeld is om de openbaarheid van emissiegegevens over grote vervuilingsbronnen te vergroten, terwijl het integrale PRTR-verslag net als het oorspronkelijke MJV ook bedoeld is als bundeling van verschillende rapportages van bedrijven aan het bevoegd gezag. Door voor de genoemde lokale thema’s aan te sluiten bij het PRTR-verslag wordt voorkomen dat er een extra rapportage naast het PRTR-verslag ontstaat. Het bevoegd gezag moet een eventueel aanvullende informatiebehoefte omtrent geur en geluid wel goed kunnen motiveren. De verwachting is dat van deze bevoegdheid slechts beperkt gebruik zal worden gemaakt. Van een beleidsmatige «nationale kop» is geen sprake; het is een voortzetting van reeds bestaand regelgeving.

4

Artikel 12.20a bepaalt dat gegevens kunnen worden aangewezen als die gegevens nodig zijn voor de activiteiten die onder a, b en c worden genoemd. Kunt u per categorie een concreet voorbeeld geven aan welke gegevens dan precies wordt gedacht?

In het besluit van 4 mei 2009 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol en enkele andere besluiten met het oog op integratie van verplichtingen op het terrein van milieuverslaglegging (Stb. 2009, 210) is nadere invulling gegeven aan artikel 12.20a Wm.

Een voorbeeld van gegevens die nodig zijn voor de vervulling van de vergunningverlenende taak door het Wm-bevoegde gezag (artikel 12.20a, eerste lid, onder a, Wet milieubeheer) is de rapportage over de thema’s geur en geluid, die het bevoegd gezag in de Wm-vergunning kan voorschrijven.

Gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het door bestuursorganen te voeren milieubeleid en de controle op de voortgang van de uitvoering van dat beleid (artikel 12.20a, eerste lid, onder b, Wm) zijn bijvoorbeeld gegevens over de emissies van tolueen en etheen. Deze stoffen hebben een hoge status in het landelijk beleid ten aanzien van prioritaire stoffen. Ten behoeve van dit beleid is inzicht in de emissies van deze stoffen noodzakelijk.

Bij de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie (artikel 12.20a, eerste lid, onder c, Wm) gaat het voor zestien stoffen om het hanteren van lagere drempelwaarden dan voorgeschreven in de EG-verordening PRTR. Het gaat daarbij om stoffen waarvoor internationaal doel- of taakstellingen gelden en/of waarvoor internationale rapportageverplichtingen bestaan; voorbeelden zijn NOx, CO2 en fijn stof. Dit is een voortzetting van de praktijk die bij het MJV bestond.

5

Bent u bereid om de AmvB die extra rapportageverplichtingen mogelijk maakt bij de Kamer voor te hangen?

Het ontwerp van het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol en enkele andere besluiten met het oog op integratie van verplichtingen op het terrein van milieuverslaglegging is op 19 januari 2009 (kenmerk: BJZ2008096169) bij Uw Kamer voorgehangen. Mocht het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol in de toekomst gewijzigd worden dan zal dat ontwerp uiteraard opnieuw worden voorgehangen.

6

Hoe verhouden de gestelde rapportageverplichtingen respectievelijk de extra ruimte die bij de AmvB geboden gaat worden zich tot vergunningen waarin normaliter al regels voor monitoring en dergelijke zijn opgenomen?

Inrichtingen die onder de reikwijdte van de EG-verordening PRTR en titel 12.3 Wm vallen, dienen voor het bepalen van de emissies en afvaltransporten de beste beschikbare informatie te gebruiken. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de reeds aanwezige systemen voor meten en registreren die in de Wm-vergunning en de Wvo-vergunning zijn voorgeschreven.

7

Kunnen mogelijke extra rapportageverplichtingen ook worden gesteld voor maatregelen die op grond van het Activiteitenbesluit meldingsplichtig maar niet vergunningplichtig zijn? Zo ja, waarom?

Nee, het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol biedt geen ruimte om het integrale PRTR-verslag te gebruiken als instrument voor extra rapportageverplichtingen van inrichtingen die in het kader van het Activiteitenbesluit alleen meldingsplichtig zijn. Meldingsplichtige inrichtingen vallen buiten de reikwijdte van het PRTR-systeem.

8

Welke provincies hebben aangegeven ook in de toekomst behoefte te hebben aan gegevens rond geur en geluid? Wat is hun motivatie hierbij?

Sommige provincies hebben een eigen registratie van incidenten op het terrein van geur en geluid. De provincies die zo’n separate registratie niet hebben, hebben aangegeven artikel 12.28a Wm te zullen gebruiken voor de monitoring van deze incidenten. Met dit artikel wordt beoogd de rapportage van de lokale thema’s geur en geluid te reguleren. Het gaat in hoofdzaak om incidenten die aanleiding hebben gegeven tot klachten van bijvoorbeeld omwonenden. Deze gegevens werden ook in het MJV gerapporteerd.

9

Is voorzien in een evaluatie van het gebruik van de verslaglegging rond geur en geluid: op welke termijn?

Na elke jaarlijkse ronde van rapportage (door bedrijven) en beoordeling (door het bevoegd gezag) worden in overleg tussen het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en de provincies de voortgang en de ervaringen geëvalueerd. Vanaf het eerste jaar dat via het integrale PRTR-verslag wordt gerapporteerd (2010) zal al een beeld ontstaan van het gebruik van deze specifieke verslaglegging.

10 en 11

Welke specifieke informatie uit het oorspronkelijke milieujaarverslag wordt met het van kracht worden van dit besluit niet meer verplicht opgenomen in verslaglegging? Waarom vindt u deze informatie niet meer echt nodig? Hoe zal controle en handhaving op deze thema’s plaatsvinden?

Welke specifieke informatie uit het milieujaarverslag wordt overgenomen in de nieuwe verslaglegging? Waarom acht u dit wel nodig? Is hier sprake van een afwijking van de Europese verplichtingen? Zal de controle en handhaving op deze thema’s intensiveren?

Er is vooraf uitgebreid geïnventariseerd welke informatie uit het oorspronkelijke MJV gehandhaafd moet blijven om te bewerkstelligen dat er blijvend voldoende en kwalitatief goede gegevens verzameld worden ten behoeve van internationale rapportageverplichtingen. Per stof is nagegaan in hoeverre het noodzakelijk is om bovenop de Europese stoffenlijst van bijlage II bij de EG-verordening PRTR additionele stoffen uit het Besluit milieuverslaglegging te handhaven in de nationale stoffenlijst. Daarbij is ook bekeken of de Emissieregistratie een landelijke totaalemissie rapporteert, en of het vaststellen van de emissies praktisch uitvoerbaar is voor de inrichtingen zodat de gegevens van voldoende kwaliteit zijn.

Over de uitkomsten van deze inventarisatie is overeenstemming bereikt met het bedrijfsleven (VNO-NCW), het IPO, de VNG, de Unie van Waterschappen en de betrokken ministeries. De inhoud van het nieuwe integrale PRTR-verslag, inclusief de nationale stoffenlijst en daarbij te hanteren drempelwaarden, maakt per 1 juli 2009 deel uit van de Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.

In bijlage 1 bij de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en enkele andere wetten met het oog op integratie van verplichtingen op het terrein van milieuverslaglegging1 is de standaard stoffenlijst (de Europese en nationale stoffenlijst tezamen) vermeld die vanaf 2010 (over het verslagjaar 2009) zal gaan gelden. Deze lijst omvat zesennegentig stoffen. Daarbij is aangegeven welke stoffen uit het MJV gehandhaafd zijn bovenop de stoffen uit bijlage II bij de EG-verordening PRTR. In de standaard stoffenlijst is tevens aangegeven voor welke stoffen de MJV-drempelwaarde gehandhaafd is i.p.v. de (hogere) Europese drempelwaarde.

Voor wat betreft emissies naar water heeft de herbezinning geleid tot de conclusie dat aangesloten dient te worden op de Europese stoffenlijst in bijlage II bij de EG-verordening PRTR. Met het wegvallen van de overige stoffen gaat geen significante informatie verloren voor het landelijke waterbeheer.

Voor wat betreft emissies naar lucht heeft de integratie van het MJV in het PRTR-verslag geleid tot de toevoeging van acht stoffen aan de nationale stoffenlijst bovenop de Europese stoffenlijst: totaal stof, tolueen, styreen, fenolen en fenolaten, acroleïne, acrylonitril, etheen en formaldehyde. Deze stoffen hebben een hoge status in het landelijke beleid ten aanzien van prioritaire stoffen en het vaststellen van deze stoffen is met voldoende betrouwbaarheid praktisch mogelijk voor inrichtingen. Het betreft stoffen die waren opgenomen in het oorspronkelijke Besluit milieuverslaglegging en waarvan de Emissieregistratie een jaarlijkse totaalemissie rapporteert.

Voor vijftien stoffen is ervoor gekozen om de huidige (lagere) drempelwaarde uit het MJV te handhaven in plaats van de drempelwaarde uit de EG-verordening PRTR. Dit is nodig omdat Nederland over deze stoffen in diverse internationale kaders moet rapporteren (zie het antwoord op vraag 2). Er is dus wat deze informatie betreft geen sprake van afwijking van Europese verplichtingen; de gegevens zijn juist nodig om te voldoen aan Europese en andere internationale (UN/ECE-)verplichtingen.

Er is in één geval voor gekozen om de drempelwaarde uit het (vervallen) Besluit milieuverslaglegging te verlagen, te weten voor fijn stof. Reden hiervan is de behoefte aan betrouwbaarder gegevens in het kader van de problematiek rond luchtkwaliteit.

Verder is geconstateerd dat voor een aantal prioritaire stoffen een jaarlijkse rapportage niet (langer) noodzakelijk is, maar dat met een periodiek onderzoek kan worden volstaan. Met VNO-NCW is afgesproken dat het bedrijfsleven in 2010 een inventarisatie uitvoert van een aantal Nederlandse prioritaire stoffen die niet (meer) op de standaard stoffenlijst voorkomen, om op basis hiervan de Tweede Kamer in 2011 te kunnen informeren over de voortgang van het milieubeleid voor Nederlandse prioritaire stoffen. Op deze manier kan de monitoring slimmer en met minder lasten voor het bedrijfsleven worden vormgegeven.

In bijlage 2 bij de genoemde nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven welke stoffen niet meer op de nationale stoffenlijst voorkomen. Daarbij kan worden opgemerkt dat sommige stoffen wel terugkeren op de nationale stoffenlijst, bijvoorbeeld als onderdeel van een stofgroep, of kunnen worden afgeleid uit de rapportage van andere componenten die wel op deze lijst blijven staan.

Ten aanzien van energiegegevens is de rapportageplicht wat beperkter dan die onder het MJV, omdat gebleken is dat niet alle informatie in de praktijk (meer) nodig is voor het toezicht op de inrichtingen. Het overzicht van energiebesparingsprojecten is bijvoorbeeld komen te vervallen. Tegelijkertijd blijven de inrichtingen die zijn aangesloten bij de Meerjarenafspraken Energie-efficiency rapporteren via het elektronisch Milieujaarverslag (e-MJV). Ook bij het nieuwe MJA3-convenant zal sprake zijn van een dergelijke monitoring, zodat inzicht blijft bestaan in de energiegegevens van een grote groep bedrijven.

De standaard stoffenlijst (de Europese en nationale stoffenlijst tezamen) en daarbij te hanteren drempelwaarden is de landelijke lijst die geldt voor alle inrichtingen die onder de reikwijdte van het PRTR-systeem vallen.

Het PRTR-verslag (en het oorspronkelijke MJV) is niet bedoeld als instrument voor de handhaving van milieuwet- en regelgeving. Hoewel de informatie uit de verslagen behulpzaam is voor het toezicht op inrichtingen, staan het bevoegd gezag andere middelen ter beschikking voor handhaving vanuit de Wm- of Wvo-vergunning, zoals bedrijfsbezoeken. Deze andere middelen kunnen ook dienen om informatie te verkrijgen over de milieubelasting van inrichtingen. Het toezicht vindt vaak plaats op basis van risicoanalyses, waarbij de aard en omvang van de emissies en de houding en het gedrag van inrichtingen belangrijke factoren zijn.

Het bevoegd gezag kan via afzonderlijke rapportageverplichtingen in de Wmof Wvo-vergunning informatie blijven opvragen over emissies beneden de in het PRTR-systeem gehanteerde drempelwaarden en kan het bedrijf ook een rapportageplicht opleggen voor emissies van stoffen die niet in de standaard stoffenlijst zijn opgenomen.

Deze situatie kan zich voordoen als het bevoegd gezag aanwijzingen heeft dat er bij een bepaalde stof sprake is van risico’s voor het milieu en/of de gezondheid van omwonenden.

Immers, ook stoffen die niet op de standaard stoffenlijst voorkomen kunnen schadelijk zijn. Het bevoegd gezag dient een dergelijke informatiebehoefte te kunnen motiveren. Op deze manier is maatwerk mogelijk en wordt voorkomen dat inrichtingen moeten rapporteren over stoffen waarvoor geen informatiebehoefte bestaat. Door op deze wijze de verslaglegging slimmer vorm te geven, kunnen de administratieve lasten worden beperkt, terwijl toch essentiële informatie beschikbaar blijft.

12

U bent van plan het mogelijk te maken de «nieuwe» thema’s geur en geluid in de PRTR-verslagen op te nemen. De gegevens die dan door de verslagen worden verzameld kunnen dan gebruikt worden voor «lokale beleidsformuleringen op deze aspecten.» Klopt het dan dat deze wet verplicht tot het verzamelen van gegevens die vervolgens gebruikt kunnen worden om deze en/of andere wetten aan te scherpen?

Zoals in het antwoord bij vraag 3 al is uiteengezet, vervult het integrale PRTR-verslag voor de onderwerpen geur en geluid slechts een faciliterende functie. Het betreft geen nieuwe thema’s, maar een rapportage die ook al in het oorspronkelijke MJV voorkwam. Vanaf 2010 is er geen standaard rapportageverplichting meer voor alle inrichtingen, maar geldt deze plicht slechts in individuele gevallen, namelijk wanneer dit in de Wm-vergunning is vastgelegd. De gegevens zijn niet bedoeld voor de formulering van landelijk beleid op deze terreinen, maar kunnen worden gebruikt voor de lokale beleidsformulering. De verkregen informatie wordt dus niet gebruikt voor aanscherping van landelijke wet- en regelgeving.

13

Bij het opstellen van een integraal PRTR-verslag moet de best beschikbare informatie gebruikt worden. Bent u van mening dat iedereen toegang heeft tot de nieuwste meetmethoden en deze dus makkelijk kan gebruiken? Zo nee, hoe gaat u hiervoor zorgen? Hoe zorgt deze situatie ervoor dat men blijft zoeken naar de best beschikbare informatie? Bestaat er geen gevaar dat bepaalde technieken gebruiksvriendelijker zijn en dat die dan «liever» gebruikt worden?

Voor het verkrijgen van de best beschikbare informatie is iedere inrichting verplicht gebruik te maken van een meet- en registratiesysteem. Elementen van dit meet- en registratiesysteem zijn over het algemeen reeds aanwezig bij de inrichtingen, in verband met monitoring van verplichtingen voortvloeiend uit de Wm-vergunning en/of andere milieuregelgeving. De betrokken inrichtingen hebben toegang tot de nieuwste meetmethoden, bijvoorbeeld via het Nederlands Normalisatie-instituut, en/of door gespecialiseerde meetbureaus in te schakelen. In de Leidraad Milieujaarrapportages die door het Ministerie van VROM in samenwerking met andere overheden en bedrijfsleven is opgesteld worden ter zake meer gedetailleerde handvatten aan inrichtingen en bevoegde instanties verstrekt. Hierin is ook aandacht besteed aan zaken als de afstemming van de inhoud van het meet- en registratiesysteem met de bevoegde instantie en het up-to-date houden van dit systeem. De Leidraad Milieujaarrapportages wordt jaarlijks geactualiseerd. Hiermee wordt tevens bevorderd dat inrichtingen blijvend de beste beschikbare informatie blijven gebruiken. De kwaliteitsbeoordeling door bevoegde instanties is er mede op gericht om na te gaan of bedrijven goede methoden hebben gebruikt om de emissies vast te stellen. Omdat deze kwaliteitsbeoordeling met de komst van de EG-verordening PRTR een wettelijke status heeft gekregen zijn in het nieuwe systeem meer waarborgen ingebouwd dat bedrijven op zoek blijven gaan naar de beste beschikbare informatie.

14

Hoe en door wie zal worden beoordeeld of drempelwaarden voor stoffen in het voorgaande jaar worden overschreden? Wie voert de controle hierop uit en op welke wijze?

Ingevolge artikel 5, derde lid, van de EG-verordening PRTR dienen alle inrichtingen die onder bijlage I bij de EG-verordening PRTR vallen, gedurende het verslagjaar met gepaste frequentie te bepalen of er drempelwaarden worden overschreden waardoor zij rapportageplichtig zijn. De bevoegde instanties zien op de naleving hiervan toe. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het gedocumenteerde meet- en registratiesysteem van de inrichtingen. De inhoud van dat systeem is vooraf met de betreffende bevoegde instanties afgestemd.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).

Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), de Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Schermers (CDA), Thieme (PvdD), Sterk (CDA), Ortega-Martijn (CU), Besselink (PvdA) en Agema (PVV).

XNoot
1

PbEU L 33.

XNoot
2

Stb. 2009, 210.

XNoot
3

Trb. 2005, 1.

XNoot
4

PbEG L 309.

XNoot
5

Het op 13 november 1979 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (Trb. 1980, 21 en 159).

XNoot
6

PbEG L 327.

XNoot
7

Op 22 september 1992 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, met Bijlagen en Aanhangsels (Trb. 1993, 141).

XNoot
8

Op 16 september 1987 te Montreal tot stand gekomen Protocol betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, met bijlagen (Trb. 1988, 11).

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 31 592, nr. 6.

Naar boven