31 066 Belastingdienst

Nr. 122 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2012

Vorige week berichtten verschillende media over het vertrek van de Belastingdienst uit Emmen en andere plaatsen. Op 28 februari jongstleden bracht u mij het verzoek van de heer Heijnen (PvdA) over om samen met de staatssecretaris van Financiën de Kamer per brief te informeren naar aanleiding van deze berichtgeving. Mede namens de Staatssecretaris van Financiën voldoe ik met deze brief aan dat verzoek.

U ontvangt separaat mijn beantwoording van twee sets Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2011/12, nrs. 1809 en 1858) die ten aanzien van hetzelfde onderwerp aan de staatssecretaris van Financiën en mij zijn gesteld.

Invulling taakstelling Belastingdienst

In zijn brief van 3 februari 2012 aan uw Kamer (TK 31 066, nr. 117) heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven dat de Belastingdienst voor de opgave staat om per 2015 een besparing op de apparaatsuitgaven te bereiken van € 395 miljoen. Uitgangspunt daarbij is dat het huidige niveau van dienstverlening en toezicht ten minste wordt gehandhaafd. Inmiddels is een pakket maatregelen vastgesteld waarmee per 2015 een bedrag van € 242 miljoen aan bezuinigingen wordt bereikt; tot en met 2011 is daarvan, conform planning, een bedrag van € 118 miljoen gerealiseerd.

Beoogd wordt om langs de lijn van vereenvoudiging van regelgeving een besparing op de uitvoeringskosten van de Belastingdienst te bereiken van € 153 miljoen per 2015. De structurele invulling komt met de maatregelen in het kader van het Belastingplan 2012 op circa € 33 miljoen. De voorgenomen maatregelen uit de brief van 3 februari dragen voor € 105 miljoen bij aan de besparingen; er resteert dus nog een in te vullen deel van € 15 miljoen.

De besparing op de apparaatsuitgaven komt onder andere uit maatregelen in de sfeer van versobering van de voorzieningen en efficiency in de ondersteunende processen. Het betreft hier mede keuzes om processen anders of centraal te beleggen, zodat niet alleen wordt bespaard op personele inzet maar ook de kwaliteit van het toezicht wordt bevorderd. Concentratie van werkzaamheden, vooral van een aantal werkstromen die nu worden uitgevoerd in alle 13 Belastingregio’s, leidt tot een wijziging in de huisvestingsbehoefte van de Belastingregio’s.

Omdat de personeelsuitgaven een groot deel uitmaken van de begroting van de Belastingdienst leidt de taakstelling van € 395 miljoen ook noodzakelijkerwijze tot een inkrimping van de personeelsformatie van de Belastingdienst. In de jaren 2010 en 2011 is een inkrimping gerealiseerd van 1900 fte, terwijl in de komende jaren nog een verdere inkrimping aan de orde zal zijn. Ook deze afname van personeel heeft gevolgen voor de huisvestingsbehoefte. Overigens is de inzet van de Belastingdienst er maximaal op gericht gedwongen ontslagen te voorkomen. Dat houdt in dat wanneer keuzes aan de orde komen tussen het openhouden van kantoren («stenen») of het handhaven van werkgelegenheid («mensen») de voorkeur zonder meer uitgaat naar dat laatste. De besparing die de Belastingdienst realiseert op zijn huisvestingskosten draagt direct bij aan de invulling van de taakstelling.

Concentratie van werkzaamheden en inkrimping van personeelsbestand leiden tot een gewijzigde huisvestingsbehoefte (geen «onnodige» huisvesting). De Belastingdienst sluit daarvoor aan op de rijksbrede ontwikkeling.

Binnen de Belastingdienst zijn ideeën ontwikkeld over een efficiëntere aanpak van de werkstromen en in het verlengde daarvan over de inrichting van de Belastingregio’s. Deze ideeën zijn intern gecommuniceerd, om het gesprek erover te gaan voeren met medewerkers en medezeggenschap. Dit communicatietraject leidt uiteindelijk tot te maken keuzes, die worden neergelegd in voorgenomen besluiten, welke zullen worden voorgelegd aan de medezeggenschap.

De vermindering van het aantal kantoren en locaties in gebruik door de Belastingdienst vindt plaats binnen het kantorenlocatiebeleid van de rijksdienst. Kern van dat beleid is het huisvesten van rijksdiensten in eigendomspanden in 59 steden en het beëindigen van huurcontracten.

Overleg met provincies

Nadat de Belastingdienst het hiervóór beschreven besluitvormingstraject over de organisatieontwikkeling heeft afgerond en de consequenties daarvan voor kantoorhuisvesting bekend zijn, worden die tezamen met de vraaggegevens van andere departementen en diensten verwerkt in een concept-masterplan. Voor elke provincie wordt een masterplan gemaakt. Over ieder concept wordt overleg gevoerd met de betreffende provincie. Naar verwachting worden nog dit jaar zes van de in totaal twaalf concept-masterplannen met de provincies besproken.

In het licht van de motie Heijnen – de Pater (TK 32 123 VII, nr. 35) gaf mijn ambtsvoorganger u per brief van 11 november 2011 (TK 31 490, nr. 76) aan wat de relatie van mijn beleid met de drie krimpgebieden is. Ik zal de regionale effecten van de taakstelling monitoren en de Tweede Kamer daarover informeren via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.

Overleg met provincies is bedoeld om de effecten van voorgenomen bewegingen hanteerbaar te maken en de provincie kan aandachtspunten inbrengen. Het Kabinet heeft overigens eerder aangegeven dat niet enkel en alleen vanwege een werkgelegenheidseffect wordt gekozen voor een bepaalde locatie maar dat dat wel in de afwegingen wordt meegenomen.

Ik herhaal dat nog geen besluit over het sluiten van panden van de rijksoverheid (met uitzondering van aflopende huurcontracten) of over het verplaatsen van werkgelegenheid is genomen. Wel is het kantorenlocatiebeleid vastgesteld en is een lijst met 59 plaatsen beschikbaar die indicatief is voor toekomstige bewegingen van de rijksoverheid.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies

Naar boven