31 065 Aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek)

C BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 september 2011

Op 22 april 2011 heeft de vaste commissie voor Justitie van uw Kamer een kritisch voorlopig verslag vastgesteld inzake het bovengenoemde wetsvoorstel. Als kern van de kritiek zie ik dat de regeling te knellend wordt geacht voor bestaande maatschappen en vennootschappen onder firma en dat dit tot onnodige kosten leidt. Er worden tevens vragen gesteld over de helderheid en bruikbaarheid van de wetgeving en de nut en noodzaak van de regelgeving. Dit voorlopig verslag is voor mij aanleiding geweest om het wetsvoorstel (31 065), tezamen met het wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (28 746), te heroverwegen.

Het doel van wetgeving op het terrein van het vennootschapsrecht is enerzijds om ondernemers een juridische infrastructuur te bieden waardoor zij in staat worden gesteld hun activiteiten ten volle te ontplooien en anderzijds om de bij de vennootschap betrokkenen – vennoten respectievelijk aandeelhouders, crediteuren – voldoende bescherming te bieden tegen (machts)misbruik. Tussen beide doelstellingen dient een zeker evenwicht te bestaan.

De nieuwe regeling voor de personenvennootschappen heeft tot op heden weinig steun gekregen van de beoogde gebruikers, met name ondernemers in het midden- en klein bedrijf. Zij hebben geen behoefte aan de nieuwe personenvennootschappen en vrezen de ermee gepaard gaande kosten. VNO-NCW en MKB Nederland hebben dat standpunt recent nogmaals aan mij bevestigd.

Ik ben tot de conclusie gekomen dat de primaire doelstelling van de wetgeving – het faciliteren van ondernemers – in beide wetsvoorstellen onvoldoende tot zijn recht komt. Daarom ben ik voornemens op korte termijn de procedure voor intrekking van de wetsvoorstellen in gang te zetten. Een gezamenlijke plenaire behandeling van de wetsvoorstellen met de wetsvoorstellen inzake de vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht (31 058 en 32 426) is dan niet langer aan de orde.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Naar boven