31 065
Aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek)

nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Wetsvoorstel

1.

Hoofdstuk 1, artikel 3, onderdeel G (Boek 8 Burgerlijk Wetboek) bevatte ook de navolgende onderdelen:

a.

In artikel 163, tweede zin, wordt «vennootschap» vervangen door: rechtspersoon als bedoeld in artikel 311, derde lid, van het Wetboek van Koophandel.

b.

In artikel 169, tweede lid, wordt «vennootschap» telkens vervangen door: rechtspersoon.

c.

In artikel 171, derde lid, onder a, wordt «vennootschap» vervangen door: rechtspersoon.

2.

Het in hoofstuk 1, artikel 4 (Faillissementswet), in onderdeel D voorgestelde artikel was genummerd: 63d.

3.

De in hoofdstuk 1, artikel 11, voorgestelde wijziging van de Wet tarieven in burgerlijke zaken kwam in het oorspronkelijke wetsvoorstel niet voor.

4.

In hoofdstuk 4, artikel 3 (Wet inkomstenbelasting 2001) luidde onderdeel A als volgt:

A.

Na artikel 1.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.10 Openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt bij een openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid als bedoeld in titel 13 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en bij daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen, de rechtspersoonlijkheid genegeerd.

5.

In hoofdstuk 4, artikel 4 (Wet op de vennootschapsbelasting 1969) ontbraken de in het wetsvoorstel als onderdeel A en onderdeel B opgenomen wijzigingen. Wel was daarin als onderdeel onderdeel A opgenomen:

A.

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt bij een openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid als bedoeld in titel 13 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en bij daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen, de rechtspersoonlijkheid genegeerd.

6.

In hoofdstuk 4, artikel 5 (Wet op belastingen van rechtsverkeer) waren in de onderdelen A en E verwijzingen naar de Wet toezicht beleggingsinstellingen opgenomen in plaats van naar de Wet op het financieel toezicht.

7.

In hoofdstuk 6, artikel 1 (Wegenverkeerswet 1994), ontbrak voor «vennootschappen» het woord: openbare.

8.

De tekst van hoofdstuk 6, artikel 5, luidde oorspronkelijk:

In artikel 16, onder b, van de Wet vervoer binnenvaart wordt «vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap» vervangen door: vennootschap.

9.

In hoofdstuk 8, artikel 3, ontbrak na «artikel 1» de aanduiding: eerste lid.

Memorie van toelichting

1.

Onder «algemeen» luidde in de derde alinea de tiende volzin als volgt: Dit strookt met het (beperkte) karakter van de rechtspersoonlijkheid van deze vennootschappen: zij is in de eerste plaats van belang om te bereiken dat de goederen van de vennootschap kunnen toebehoren aan de vennootschap-rechtspersoon, in plaats van aan de gezamenlijke vennoten.

2.

De toelichting van de in hoofdstuk 1, artikel 3, onderdeel G, opgenomen wijzigingen in Boek 8 BW bevatte aan het begin de volgende volzinnen:

In de artikelen 163, 169 en 171 is sprake van de als «boekhouder» aangeduide bestuurder van een rederij van een zeeschip. Als zodanig is naar de tekst van artikel 163 ook een «vennootschap» benoembaar, met welke term blijkens artikel 169, tweede lid, wordt gedoeld op een rechtspersoon als bedoeld in artikel 311, derde lid, WvK. De redactie van deze bepalingen is verduidelijkt. Andere wijzigingen worden in de regeling van de rederij niet aangebracht.

3.

In hoofdstuk 4 (Ministerie van Financiën) was onder het hoofdje «Inkomstenen vennootschapsbelasting» de volgende tekst opgenomen:

Personenvennootschappen worden veelal benut door (kleine) ondernemingen en samenwerkingsverbanden in de dienstensector alsmede voor joint ventures. Als gevolg van de fiscale transparantie wordt het resultaat van een belastingplichtige, behaald via een personenvennootschap, meegenomen bij het bepalen van zijn totale belastbare inkomen. Voor de heffing van inkomsten- en vennootschapsbelasting wordt voorgesteld de nieuwe rechtsvorm van de OVR fiscaal identiek te behandelen als de eveneens nieuwe rechtsvorm van de OV. Ingevolge het derde lid van artikel 7:836 van het voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek kan ook de commanditaire vennootschap rechtspersoonlijkheid verkrijgen. De aanduiding van de commanditaire vennootschap (CV) als gekwalificeerde vorm van een OV in het voorgestelde eerste lid van artikel 7:836 BW brengt mee dat de bepalingen die betrekking hebben op de OV, ongeacht de keuze voor rechtspersoonlijkheid, ook van toepassing zijn op de CV. Zodoende zijn de met het oog op handhaving van fiscale transparantie voorgestelde wijzigingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 die betrekking hebben op de OVR, ook van toepassing op de commanditaire vennootschap met rechtspersoonlijkheid (CVR). Overigens zal de open commanditaire vennootschap (met rechtspersoonlijkheid), bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de AWR, onveranderd in de belastingheffing worden betrokken. De beherend vennoot in een open CV geniet de winst – als belastingplichtige voor de heffing van inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting – rechtstreeks. De commandite in een open CV die wordt geacht een aandeel in de CV te hebben, niet. De fiscale betekenis van het bezit van het aandeel in de open CV is afhankelijk van de vraag of hij een natuurlijk persoon is dan wel een lichaam. Indien de commandite in een open CV een natuurlijk persoon is, is hij voor de heffing van inkomstenbelasting belast in box 2 (bij een aanmerkelijk belang) dan wel in box 3. Indien de commandite een lichaam is, dan is hij belast voor de heffing van vennootschapsbelasting. Echter, bij een aandelenbezit dat groter is dan 5%, is de deelnemingsvrijstelling van toepassing.

4.

In hoofdstuk 4 (Ministerie van Financiën) waren de artikelen 3 en 4 als volgt toegelicht:

Artikel 3, onderdeel A, en artikel 4, onderdeel A (artikelen 1.10 Wet inkomstenbelasting 2001 en 1a Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Het wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek introduceert de Openbare Vennootschap (OV) als rechtsvorm ter vervanging van de openbare maatschap en de vennootschap onder firma. De commanditaire vennootschap (CV) is – gezien artikel 7:836, eerste lid, van Burgerlijk Wetboek – een gekwalificeerde vorm van de OV, in die zin dat naast een of meer besturende vennoten ook een of meer commanditaire vennoten partner zijn in de vennootschapsovereenkomst. De meest opvallende vernieuwing die dat wetsvoorstel biedt, is dat de vennoten in een personenvennootschap in hun overeenkomst kunnen vastleggen dat hun vennootschap rechtspersoonlijkheid heeft. In dat geval wordt de OV aangeduid als openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid (OVR) en de CV als commanditaire vennootschap met rechtspersoonlijkheid (CVR). Voorgesteld wordt met de introductie van artikel 1.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 1a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 toch de fiscale transparantie voor deze personenvennootschappen te handhaven. Zodoende maakt het voor de toepassing van deze wetten geen verschil of een personenvennootschap de in artikel 7:832, eerste lid, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde status van rechtspersoon heeft. De OVR en de CVR worden – vanwege hun status – niet in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken. Wel zijn de (gewone) vennoten van de OVR over het aan hun toekomende deel van de opbrengsten, verminderd met de kosten, inkomstenbelasting (of vennootschapsbelasting) verschuldigd, net als de (besturende) vennoten/medegerechtigden in de CVR. Overigens geldt dat de CV/CVR op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wel belastingplichtig is indien sprake is van een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 3, onderdeel B, en artikel 4, onderdeel B (artikel 4.40 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 14c Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Ongeacht de keuze voor rechtspersoonlijkheid blijft voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting de fiscale transparantie van de OVR en de CVR gehandhaafd. In artikel 1.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 1a van de Wet vennootschapsbelasting 1969 is bepaald dat de rechtspersoonlijkheid van de OVR en de CVR voor de toepassing van deze heffingswetten en de daarop berustende bepalingen wordt genegeerd. Dit heeft tot gevolg dat het verkrijgen respectievelijk het opgeven van rechtspersoonlijkheid door een OV geen sfeerovergang met zich brengt (vgl. de artikelen 7:832 en 7:833 BW). Van sfeerovergang is logischerwijs wel sprake bij omzetting van een OVR of een CVR in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (artikel 7:834 BW) of andersom (artikel 7:835 BW). In beginsel is dan heffing vanwege stakingswinst aan de orde. Voor de situatie, bedoeld in artikel 7:834 BW, kan de in artikel 3:65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen faciliteit voor geruisloze omzetting worden toegepast. Voor de situatie bedoeld in artikel 7:835 BW is het equivalent in artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 beschikbaar (in samenhang met artikel 4.24a van de Wet inkomstenbelasting 2001). Op basis van deze bepaling is het mogelijk terug te keren van de sfeer van de vennootschapsbelasting (besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) naar de sfeer van de inkomstenbelasting (OVR of CVR), zonder dat dit leidt tot een eindafrekening in de sfeer van de vennootschapsbelasting. In het licht van het wetsvoorstel vraagt de tekst van artikel 14c nader aandacht, meer in het bijzonder het vereiste dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wordt ontbonden voorafgaande aan de terugkeer van de onderneming naar de inkomstenbelastingsfeer. Artikel 7:835, vijfde lid, BW stelt namelijk dat door de omzetting het bestaan van de rechtspersoon niet wordt beëindigd, waardoor niet kan worden voldaan aan het vereiste van ontbinding uit artikel 14c. Om die reden wordt voorgesteld aan artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een negende lid toe te voegen waarin de in artikel 7:835 BW bedoelde omzetting voor de toepassing van artikel 14c wordt gelijkgesteld met ontbinding.

Indien de belastingplichtige ervoor kiest geen gebruik te maken van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, leidt dit op basis van de hoofdregel in artikel 15d tot eindafrekening in de sfeer van de vennootschapsbelasting. In de sfeer van de inkomstenbelasting zal door gebruik van het voorgestelde artikel 7:834 BW het in artikel 4.16, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde gevolg intreden. Omdat belastingplichtige er niet voor heeft gekozen een faciliteit toe te passen (vgl. artikel 4.24a van de Wet inkomstenbelasting 2001), zal afgerekend moeten worden over de claim ter zake van het aanmerkelijk belang. De voorgestelde wijziging van artikel 4.40 van de Wet inkomstenbelasting 2001 past hierbij.

5.

In de memorie van toelichting bij hoofdstuk 4, artikel 5 (Wet op de belastingen van rechtsverkeer) werd in plaats van naar de Wet op het financieel toezicht verwezen naar de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

6.

In de toelichting bij hoofdstuk 6 kwamen de vierde en vijfde volzin niet voor.

Naar boven