nr. 27
AMENDEMENT VAN HET LID VAN VROONHOVEN-KOK
Ontvangen 8 december 2009
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In hoofdstuk 4 wordt artikel 5, onderdeel D, als volgt gewijzigd:
I
In punt 4 wordt «vereffening of inbreng» vervangen door: vereffening,
levering of inbreng.
II
Punt 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2° vervalt «alsmede».
2. Onder vernummering van onderdeel 3° tot onderdeel 4° wordt
een nieuw onderdeel 3° ingevoegd, luidende:
3°. levering van de tot het ondernemingsvermogen van een openbare
vennootschap met rechtspersoonlijkheid behorende vermogensbestanddelen met
toepassing van artikel 831a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, aan de
inbrenger of aan iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel van
de inbrenger een aandeel had in het hem geleverde goed, mits het geleverde
goed in de vennootschap was ingebracht met toepassing van de vrijstelling,
bedoeld in onderdeel e; alsmede.
Toelichting
Indien de vennoten van een openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid
(OVR) zulks zijn overeengekomen, kan na ontbinding van de OVR de onderneming
van de ontbonden OVR worden voortgezet door één van de gewezen
vennoten. Hierbij dienen alle goederen van de ontbonden OVR aan de voortzetter
van de onderneming te worden geleverd (artikel 7:831a lid 2 BW). Indien tot
bedoelde goederen het bedrijfspand behoort dat de voortzetter destijds met
toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel
e van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) in de vennootschap heeft
ingebracht is de voortzetter overdrachtsbelasting verschuldigd ter zake van
de verkrijging van het bedrijfspand.
In de WBR ontbreekt namelijk een bepaling die deze verkrijging vrijstelt
van overdrachtsbelasting. Hierdoor wordt inbreuk gemaakt op het in artikel
15 WBR opgenomen vrijstellingenregime bij verkrijging in het kader van oprichting,
omzetting en ontbinding van een personenvennootschap.
Daarom wordt voorgesteld om een vrijstelling op te nemen voor de verkrijging
van de aan de voortzetter krachtens artikel 7:831a BW geleverde onroerende
zaken, die destijds door de voortzetter werden ingebracht met vrijstelling
van artikel 15, eerste lid, onderdeel e van de WBR. De vrijstelling is alleen
van toepassing indien de onroerende zaken behoren tot het ondernemingsvermogen
van de OVR.
Als op grond van artikel 7:831a BW aan een ander dan de inbrenger –
of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel van de inbrenger
een aandeel had in het hem geleverde goed – wordt geleverd, dan is deze
vrijstelling uiteraard niet van toepassing.
In het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer kunnen ter voorkoming
van oneigenlijk gebruik nadere voorwaarden gesteld worden aan de vrijstelling.
Van Vroonhoven-Kok