31 065
Aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek)

nr. 14
NADER VERSLAG

Vastgesteld 20 november 2008

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft na kennisneming van de derde nota van wijziging nog de behoefte nadere vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben bezorgd kennisgenomen van het nagekomen gezamenlijke commentaar van MKB-Nederland en VNO-NCW d.d. 15 oktober 20082. Hierin wordt gesteld dat de juridische beroepspraktijk tot het oordeel is gekomen dat de wetsvoorstellen rond personenvennootschappen in de praktijk tot meer problemen leiden dan dat ze bestaande knooppunten oplossen. Meer concreet noemen wijzen deze leden op de acht punten die volgens het commentaar tot onaanvaardbare additionele administratieve kosten te leiden. De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een reactie van de regering op dit commentaar. Zij vragen of de regering aan kan geven in hoeverre zij de kritiek deelt en op welke van de acht genoemde punten verbeteringen mogelijk zijn.

De leden van de CDA-fractie willen voorts van de gelegenheid gebruik maken om de regering een reactie te vragen op enkele punten die de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) bij brief van 16 oktober 2008 heeft aangedragen naar aanleiding van de derde nota van wijziging2.

Zo vragen deze leden of de regering een eenduidig antwoord kan geven op de vraag of de Openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid (OVR) nu wel of geen rechtspersoon is in de zin van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR).

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van enkele recente commentaren naar aanleiding van de laatste wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben daarover enkele vragen die zich vooral richten op het aspect van de administratieve lasten.

Zo hebben deze leden kennisgenomen van de bezwaren van MKB-Nederland en VNO-NCW tegen het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering vindt van de stelling van deze organisaties, dat het wetsvoorstel «leidt tot additionele (administratieve) kosten voor ondernemers en tot overbodige juridificering van het toch al niet eenvoudige systeem van personenvennootschappen». Dit staat haaks op de dereguleringswens van het kabinet, zo merken deze leden op. Meer concreet willen de leden van de PvdA-fractie weten wat de regering vindt van de volgende acht punten die MKB Nederland en VNO NCW naar voren brengen:

1. alle bestaande vennootschapscontracten moeten individueel worden gescreend als gevolg van de nieuwe dwingendrechtelijke regels;

2. het nieuwe systeem van personenvennootschappen dwingt tot onnodige en omslachtige liquidaties van vennootschappen;

3. de inbreng van een personenvennootschap in een BV wordt (nodeloos) veel complexer;

4. de nieuwe notariële tussenkomst bij oprichting en wijziging van een OVR is overbodig en duur;

5. het onderscheid tussen openbare en niet openbare vennootschap is onduidelijk en biedt dus minder rechtszekerheid;

6. de liquidatieregeling «nietige vennootschappen» is overbodig en duur;

7. de regeling «voortzetting als eenmanszaak» is onnodig complex en belastend;

8. het nieuwe afgescheiden vermogen bij de stille vennootschap leidt tot hogere administratieve lasten en vermijdbare advieskosten.

De leden van de PvdA-fractie zien graag een reactie op bovenstaande punten en zij vragen de regering daarbij de argumenten uit de brandbrief van voornoemde organisaties te betrekken.

Deze leden achten het op zijn minst opvallend dat Actal niet is geraadpleegd over de wetsvoorstellen rond de (personen)vennootschap. Zij vragen of het klopt dat Actal geen advies heeft gegeven omdat eerder is aangegeven dat de administratieve lasten van dit wetgevingscomplex zo beperkt waren dat een nader onderzoek van Actal niet nodig zou zijn. Deelt de regering de mening van deze leden dat een administratieve lastentoets alsnog wenselijk is? Zo ja, wanneer gaat die toets plaatsvinden? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel inzake de Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek.

Deze leden hebben, mede naar aanleiding van de commentaren van MKB Nederland en VNO-NCW en van de NOB, nog een aantal aanvullende vragen.

Ten eerste verzoeken de leden van de VVD-fractie de regering in te gaan op het aanvullend en zeer kritisch commentaar van MKB Nederland en VNO-NCW met betrekking tot de administratieve lastenverzwaring. Deze organisaties achten de regeldruk en administratieve lastenverzwaring aanzienlijk met als resultaat dat de huidige regeling voorkeur verdient. Tevens vragen de leden van de VVD-fractie een reactie op de in die brief aan de orde gestelde alternatieven en suggesties. Deze leden zien ook graan een antwoord op de vraag naar een onafhankelijk onderzoek naar administratieve lasten nu Actal geen advies heeft gegeven. Meer concreet vragen de leden van de VVD-fractie of er oog is voor het voorkomen van extra administratieve lasten door te komen tot een voor de praktijk praktische invoeringsdatum.

Ten tweede vragen de leden van de VVD-fractie een reactie op het commentaar van de NOB met betrekking tot Artikel 5, onderdeel A (artikel 2 van de WBR), Artikel 5, onderdeel B (artikel 4 van de WBR) en Artikel 5, onderdeel E (artikel 56 van de WBR).

Ten derde merken deze leden op dat naast aanpassing van de wet tot vaststelling van titel 7.13 in voorliggend wetsvoorstel tal van wetten worden aangepast vallend onder diverse ministeries. Voor de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) wordt echter geen aanpassing beoogd. Kan de regering aangeven of hier sprake is van een omissie, zo vragen zij. Is de regering voornemens deze omissie alsnog middels een nota van wijziging te herstellen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Deze leden zijn namelijk van mening dat als de Wvg niet wordt aangepast, de positie van gemeenten in bepaalde gevallen – ten opzichte van het huidige recht – ten koste van de personenvennootschap wordt versterkt. Daarnaast kent titel 7.13 nieuwe bepalingen – bijvoorbeeld bij omzetting van en naar een rechtspersoon –, waarbij artikel 10 Wvg steeds meebrengt dat de vennootschap en de vennoten worden achtergesteld bij de gemeente. De leden van de VVD-fractie menen dat dit een onwenselijke situatie zou zijn.

Voorts vraagt deze leden een reactie op voorliggend amendement nr. 12 (31 065, nr. 12) van het lid Weekers om ook personenvennootschappen die een onderneming drijven, eenmalig vrij te stellen van overdrachtsbelasting voor overdracht aandelen in OVR. Uiteraard menen deze leden dat misbruik zo veel mogelijk voorkomen dient te worden. Wel vragen zij in hoeverre de verschillende misbruikbepalingen in voorliggend voorstel bijdragen aan de transparantie en uitvoerbaarheid voor de ondernemingen maar ook de verschillende toezicht en opsporingsautoriteiten. Kan de regering nader inzichtelijk maken waarom niet is gekozen voor een ruimere of overkoepelde anti-misbruikbepaling, zo vragen deze leden.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie op welke termijn de behandeling en inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel is voorzien. Zij vragen of de regering 1 januari 2009 haalbaar wordt geacht.

II. Onderdelen

Artikel 5, onderdeel A (artikel 2 WBR)

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de aanpassing van artikel 2 leidt tot een ingewikkelde overkill-bepaling, die slechts in zeer exotische situaties van toepassing zal zijn. Deze leden vragen hoe de regering ten opzichte van het pleidooi van de NOB staat om een algemene anti-misbruikregel in te voeren, waarbij verkrijgingen van de belastingplichtige en de met hem verbonden personen of lichamen krachtens een samenhangende overeenkomst worden samengeteld.

Waarom is een tweejaarsregeling geïntroduceerd die afwijkt van de tweejaarsregeling van artikel 4, lid 5 onderdeel b, WBR, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 5, onderdeel B (artikel 4 WBR)

Waarom is de eenderdegrens in het consolidatievoorschrift van artikel 4 WBR wel van toepassing op belangen in een besloten vennootschap of een naamloze vennootschap maar niet op belangen in een OVR? Is er voldoende rechtvaardiging voor dit onderscheid, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De voorzitter van de commissie,

De Pater – van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven