Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2011
Op 28 september 2010 is uw Kamer geïnformeerd1 over de zaken C-47/08 e.a. betreffende inbreukprocedures ingesteld door de Europese Commissie tegen België, Frankrijk, Luxemburg,
Oostenrijk, Duitsland en Griekenland bij het Hof van de Europese Unie wegens het vereisen van de nationaliteit van de betreffende
lidstaat voor de toegang tot het beroep van notaris. Op 24 mei jl. heeft het Hof in deze zaken arrest gewezen en zoals toegezegd
wordt u hierbij nader geïnformeerd.
Tegen Nederland is een soortgelijke inbreukprocedure ingesteld in zaak C-157/09. Bij de behandeling van die zaak heeft de
regering voor het Hof aangevoerd dat de notaris op grond van de wet belast is met werkzaamheden ter uitoefening van openbaar
gezag en dat de eis van Nederlanderschap voor benoeming tot notaris om die reden niet in strijd zou zijn met de vrijheid van
vestiging. Het Hof heeft in de zaak tegen Nederland nog geen uitspraak gedaan.
Het Hof is in de voorgenoemde zaken tegen de andere lidstaten tot het oordeel gekomen dat een dergelijk nationaliteitsvereiste
in strijd is met het beginsel van de vrijheid van vestiging als neergelegd in artikel 43 EG (thans art. 49 VWEU). Ten aanzien
van de toepassing van de verdragsuitzondering voor de uitoefening van openbaar gezag op grond van artikel 45 EG (thans art.
51 VWEU), benadrukt het Hof dat deze bepaling met het oog op het nuttig effect van het Verdrag restrictief en aldus dient
te worden uitgelegd dat zij niet verder gaat dan noodzakelijk is voor de vrijwaring van de belangen die het de lidstaten toestaat
te beschermen. Hierbij overweegt het Hof onder meer dat onder de verdragsuitzondering geen ondersteunende of voorbereidende
taken vallen of werkzaamheden die niet gepaard gaan met een beslissingsbevoegdheid of met een bevoegdheid om dwangmaatregelen
te treffen. Het Hof concludeert in de voornoemde zaken dat de werkzaamheden van de notaris in de betrokken landen niet kan
worden beschouwd als rechtstreekse en specifieke deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag.
Dit geldt in het bijzonder voor de taak van de notaris in de betrokken landen om authentieke akten in de wettelijke vorm te
verlijden. Het Hof overweegt dienaangaande dat voor de inhoud van een akte de instemming van partijen benodigd is en dat de
notaris deze niet zonder voorafgaande toestemming van partijen mag wijzigen. Dat de totstandkoming van een authentieke akte
bijzondere rechtsgevolgen tot gevolg heeft is naar het oordeel van het Hof niet rechtstreeks van invloed op de beoordeling
van de werkzaamheid van het opmaken van een akte en kan niet leiden tot de conclusie dat die werkzaamheid als deelneming aan
de uitoefening van openbaar gezag is aan te merken. In dit verband overweegt het Hof voorts dat de bijzondere bewijskracht
van een akte de rechter niet onvoorwaardelijk bindt en dat de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een notariële akte zonder
rechterlijke tussenkomst berust op de wil van partijen.
Het Hof benadrukt echter dat het gegeven dat met notariële werkzaamheden doelen van algemeen belang worden nagestreefd, zoals
het waarborgen van rechtmatigheid en rechtszekerheid, een dwingende reden van algemeen belang vormt ter rechtvaardiging van
noodzakelijke en proportionele beperkingen van de vrijheid van vestiging. Het Hof noemt hierbij bijzondere regels ten aanzien
van notarissen inzake aanstelling, aantal, territoriale bevoegdheden, beloning, onafhankelijkheid en onverenigbaarheden.
Op basis van de thans voorliggende uitspraken in de zaken tegen de voornoemde lidstaten is het waarschijnlijk dat de beoordeling
van het Nederlandse notarisambt tot eenzelfde uitkomst zal leiden. Wanneer het Hof arrest wijst in de zaak tegen Nederland
zal ik uw Kamer nader informeren en daarbij betrekken het bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
op het notarisambt, dat ziet op het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven