Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 31015 nr. 54 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 31015 nr. 54 |
Vastgesteld 30 maart 2011
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 9 maart 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 januari 2011 inzake Onderzoek naar de inzet van het strafrecht bij kindermishandeling (31 015, nr. 53);
– de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 31 januari 2011 inzake Paragraaf «Strafrechtelijke aanpak kindermishandeling» uit de beleidsreactie rapporten Onderzoeksraad voor Veiligheid en Inspectie Jeugdzorg (31 839, nr. 80).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,
De Roon
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,
Nava
Voorzitter: De Roon
Griffier: Van Doorn
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: De Roon, Van der Burg, Van Toorenburg, Kooiman, Helder, Arib en Voordewind,
en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie en een ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De voorzitter: Dames en heren, goedemiddag. Ik open deze openbare vergadering van de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie. Wij spreken vandaag met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het onderwerp Onderzoek naar de inzet van het strafrecht bij kindermishandeling. De spreektijden zijn vastgesteld op 4 minuten. Ik sta twee interrupties per fractie toe.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. De VVD wil aanscherping van het beleid tegen kindermishandeling en pleit al jaren voor een meldplicht kindermishandeling. In debatten over de herziening kinderbeschermingsmaatregelen bleek helaas de PvdA niet voor zo’n meldplicht te gaan, in tegenstelling tot eerdere berichten in De Telegraaf. Nu lees ik in Sp!ts dat diezelfde PvdA zelfs een stap verder gaat en een aangifteplicht kindermishandeling voor de zorgprofessional wil.
Waar is de PvdA nu wel en niet voor? Als we dat weten, kunnen we vandaag nog zaken doen en bij voorkeur nog een amendement op de voorliggende wet indienen om dit te regelen.
Mevrouw Arib (PvdA): Ik wil graag reageren op de opmerking van mevrouw Van der Burg over de PvdA. Ten eerste verwijs ik naar het amendement-Arib uit 2002 op de Wet op de jeugdzorg, waarin ik pleitte voor een aangifteplicht bij mishandeling en seksueel misbruik. Ik heb in het debat over kinderbeschermingsmaatregelen gezegd dat met het invoeren van het amendement tot nu toe geen meldingen zijn gedaan. De PvdA heeft altijd voor een aangifteplicht gepleit bij seksueel misbruik van kinderen en kindermishandeling. Daar pleit zij nog steeds voor. Er is wel een punt van verschil met de VVD, maar daar kom ik in mijn inbreng op terug.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Goed, daar komen we straks op terug.
Jaarlijks worden naar schatting 100 000 tot 160 000 kinderen mishandeld. In de afgelopen jaren is daarvoor wel veel aandacht geweest, maar het heeft tot onvoldoende resultaat geleid. De VVD vindt het lage meldingspercentage, met name door jeugdgezondheidsinstellingen, Bureaus Jeugdzorg en huisartsen zorgelijk. Inmiddels komen ook instanties als de Onderzoeksraad Voor Veiligheid en de Inspectie voor de Gezondheidszorg tot de conclusie dat Jeugdzorg en andere professionals als huisartsen onvoldoende alert zijn op kindermishandeling en te lang wachten met ingrijpen. Ook onvoldoende samenwerken en weigeren om informatie uit te wisselen, komt in deze onderzoeken als belangrijk punt naar voren. Daarnaast hebben professionals tijdens hun opleiding of werk onvoldoende kennis opgedaan om kindermishandeling effectief te herkennen en daarop te handelen. De bewindspersonen die hierbij betrokken zijn, erkennen dat er nog veel werk te doen is.
In de rapporten valt mij een aantal zaken op. Ten eerste dat van de ruim 800 aangiften per jaar in 48% van de gevallen de kinderen zelf aangifte doen, dat in 40% van de gevallen één van de ouders dat doet en dat in slechts 7% van de gevallen de professional aangifte doet. Het is schokkend dat kinderen zelf de meeste aangiften doen. Dan is er iets goed mis. Het duidt erop dat professionals nog heel weinig zien en aanpakken en dat er nog een wereld te winnen is door opleiding, training maar ook verandering in houding. Afgelopen donderdag had ik een groep jeugdartsen op bezoek. Die investeren maar liefst twee jaar in het oefenen van extra vaardigheden. In de basisopleiding wordt heel weinig geïnvesteerd in dit soort vaardigheden. Dat geldt ook voor crècheleidsters, leraren et cetera. Wat doen de bewindslieden hier concreet aan?
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel erg blij dat de VVD-fractie zo sterk pleit voor het opleiden van mensen die werken met kinderen. Eerder is een door de VVD-fractie gesteunde motie van de SP-fractie in de Kamer aangenomen over het opleiden van mensen die gaan werken met de verplichte meldcode. Helaas heeft de minister destijds voorgesteld om mensen op te leiden via een computerprogrammaatje. Is de VVD-fractie het met de SP-fractie eens dat een computerprogrammaatje niet de oplossing is en dat er echt iets meer gedaan moet worden aan het scholen en trainen van mensen die werken met kinderen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja, daar is de VVD-fractie het mee eens. Daarom hebben we die motie ook gesteund. Daar kunnen best moderne middelen bij worden ingezet, maar er moet meer gebeuren dan alleen dit. Als je niet weet hoe je kindermishandeling moet herkennen en je niet weet hoe je moet handelen, heb je een probleem. De ernst van het probleem geeft aanleiding om daar de nadruk op te leggen. Gelukkig is daar bij de verplichte meldcode wel aandacht voor. Ik pleit hier niet voor niets voor. Wat gaat de staatssecretaris concreet doen om dit beter voor elkaar te krijgen?
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel blij dat wij het daarover eens zijn. Wij constateren met elkaar dat er meer moet worden gedaan dan alleen het inzetten van een digitaal computerprogramma om mensen te leren om kindermishandeling te herkennen. Wij vragen de staatssecretaris wat hij hieraan gaat doen. Zijn wij het daarover eens?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja, die vraag heb ik inderdaad concreet gesteld.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik wil mevrouw Van der Burg iets vragen naar aanleiding van haar opmerking over de meldplicht. De VVD-fractie pleit voor zo’n meldplicht. Ik verwijs ook naar de aangehouden motie van 16 november van mevrouw Dille en mevrouw Van der Burg. De Stuurgroep aanpak kindermishandeling concludeert in zijn eindrapport dat de meldcode vooral doorgezet moet worden. Sterker nog, de heer Opstelten was voorzitter van die stuurgroep. Dat is een VVD-prominent. Hoe rijmt mevrouw Van der Burg beide opstellingen met haar partijlijn?
Mevrouw Van der Burg (VVD): De VVD-fractie in de Tweede Kamer gaat over haar eigen lijn. Die is al een hele tijd duidelijk. De heer Voordewind weet ook dat er, als je in een vertegenwoordigende functie zit, sprake kan zijn van afwijkingen. Dat laat onverlet dat wij vasthouden aan deze lijn. In het debat over de herziening van kinderbeschermingsmaatregelen heb ik de argumenten op een rij gezet. Huisartsen maken al jaren gebruik van een meldcode, maar daar zit niet veel beweging in. Zolang er geen meerderheid is voor de meldplicht, hoop ik van harte dat van de meldcode een succes wordt gemaakt, zodat ik mijn ongelijk moet erkennen in de Kamer. Dat betekent namelijk dat het beter gaat met de kinderen die nu in de steek gelaten worden.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De stuurgroep heeft niet voor niets jarenlang geïnvesteerd in de meldcode. Er is wel degelijk een stijgende lijn te constateren in de meldingen. De KNMG heeft onlangs een brief gestuurd waaruit blijkt dat we vooral de meldcode moeten implementeren. Er komt wetgeving aan. Dit jaar moet het allemaal geregeld zijn. Waarom zouden we overgaan tot een meldplicht voordat de implementatie van de meldcode überhaupt haar vruchten kan afwerpen en nu we zien dat er een positieve lijn is? Dat lijkt mij een motie van wantrouwen aan het adres van de professionals.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Onze lijn is al jarenlang consequent op dit punt. Dat een meerderheid kiest voor de meldcode kan! De stuurgroep heeft samen met de partners gekeken waar draagvlak is. Mij is in ieder geval bekend dat men hier in de medische wereld niet enthousiast over is. Wat die stijgende lijn betreft: ik heb uit de cijfers van het AMK kunnen constateren dat de enige stijgende lijn te zien is bij de eerstehulpposten in de ziekenhuizen en nauwelijks bij huisartsen en andere professionals. Ik ben wat dat betreft niet overtuigd. Uit ingezonden brieven van een aantal huisartsen in NRC Handelsblad blijkt dat zij, wanneer zij bedreigd worden, eerder kiezen voor hun eigen veiligheid dan voor het melden van het feit dat een kind bedreigd is. Daar zou eens een discussie over plaats moeten vinden.
De voorzitter: Mevrouw Van der Burg vervolgt haar betoog.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Mijn tweede punt betreft de vraag of professionals het strafrecht wel inzetten als dit passend is. Zij nemen immers maar 7% van de aangiften kindermishandeling voor hun rekening, terwijl door 48% van de kinderen aangifte wordt gedaan en in 40% van de gevallen door een van de ouders, terwijl seksueel misbruik gemiddeld plaatsvindt op 9-jarige leeftijd en andere vormen van mishandeling op 11-jarige leeftijd. Is de staatssecretaris het met de VVD eens dat dit moet veranderen? Hoe gaat hij dit veranderen? Is een meldplicht de oplossing?
Ik kom op aangiften van kindermishandeling. Die zijn als afzonderlijk delict nauwelijks te traceren in systemen van politie en justitie. Kan de staatssecretaris toezeggen dat dit wordt aangepast?
Getuigenissen van kinderen van huiselijk geweld worden slechts beperkt meegenomen als strafverzwarende maatregel tegen ouders. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe dit komt? Er staat hier het een en ander over in het onderzoek. Wat gaat de staatssecretaris concreet doen met het VVD-voorstel om geweld tegen kwetsbaren, zoals kinderen, ouderen en gehandicapten, drie keer zo zwaar te straffen? Graag een toezegging dat hier werk van gemaakt wordt.
De staatssecretaris heeft gesteld dat hij gaat praten over het ter beschikking stellen van informatie waarover professionals beschikken die bij een gezin betrokken zijn. Dat gebeurt nu niet. Zijn er inmiddels sluitende afspraken gemaakt over het aanleveren van die relevante informatie?
Bij professionals, bijvoorbeeld in de geestelijke gezondheidszorg waar een ouder in behandeling is, blijven kinderen volledig buiten beeld. Wat vindt de staatssecretaris ervan als deze professionals, bijvoorbeeld psychiaters die een moeder met borderline of een zeer agressieve vader in behandeling hebben, verplicht worden te vragen naar de aanwezigheid van kinderen in het gezin en, als er kinderen zijn, opgelegd krijgen dat zij advies vragen bij het AMK? Dus een soort adviesplicht. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Kan mevrouw Van der Burg aangeven waar licht zit tussen wat zij nu bepleit en het amendement dat de CDA-fractie samen met de SP-fractie heeft ingediend bij de behandeling van de kinderbeschermingswet? Ik wil graag goed snappen wat zij bedoelt. Volgens mij hebben we hetzelfde doel voor ogen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik denk dat dit juist is. Ik heb alleen in het rapport gelezen dat er gepraat gaat worden. Ik ben benieuwd of er al goede afspraken zijn gemaakt. Het is natuurlijk in principe beter dat men zich committeert aan gemaakte afspraken dan dat wij het bij wetgeving moeten afdwingen. Dus ik ben gewoon nieuwsgierig. Ik denk niet dat er veel licht tussen zit.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Die redenering klopt wel, maar die gaat dan vooral over meldcode en meldplicht.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik begrijp deze opmerking en mevrouw Van Toorenburg begrijpt mijn opmerking ook heel goed.
Voorzitter. Ik heb nog een belangrijk punt. Elke beroepsgroep ontwikkelt steeds een eigen signaleringsinstrumentarium in plaats van een beproefd instrumentarium grotendeels over te nemen en misschien een beetje aan te passen van een andere beroepsgroep die eerder wakker was. Wordt zo niet onnodig veel tijd verspild? Betekent dit dat, in tegenstelling tot wat de bewindslieden stellen, er niet van elkaar wordt geleerd? Het protocol oudermeldingen voor ziekenhuizen in de regio Haaglanden is bijvoorbeeld verbeterd op basis van allerlei leermomenten uit de praktijk, maar vooralsnog is niet besloten om dit landelijk uit te rollen. Wat kan gedaan worden om te voorkomen dat elke beroepsgroep opnieuw het wiel uitvindt en dit soort ervaringen niet wordt meegenomen?
Wij roepen de bewindslieden op om alle mogelijke maatregelen te nemen om die 100 000-plus kinderen niet in de steek te laten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Op het moment dat wij dit overleg voeren, zitten wij nog middenin een debat over kinderbescherming in het algemeen. Dat geeft mij even de rust om mij nu heel erg te concentreren op het voorliggende rapport en de kabinetsreactie. De CDA-fractie constateert dat het onderzoek naar strafrechtelijk ingrijpen bij kindermishandeling een zoekplaatje is geweest. Met die constatering wil ik beginnen, want dat vind ik heel erg zorgwekkend. Het is echt een zoektocht geweest naar «hoe zit het nu eigenlijk allemaal». Ik heb veel waardering voor de onderzoekers, maar eigenlijk zou hun werk veel gemakkelijker moeten zijn. Vervolgens komen de onderzoekers met heel erg schokkende uitkomsten. We weten natuurlijk dat het om heel schokkende situaties gaat, maar toch is het confronterend als je de cijfers ziet. Seksueel misbruik bij kinderen van negen jaar. In een kwart van de aangiften gaat het om kinderen onder de vier jaar. Je wordt er heel akelig van. Daar zijn we het allemaal over eens.
We lezen in het rapport dat aangifte in bijna 31% van de gevallen leidt tot een veroordeling. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit? Is dat veel, is dat weinig? Alleen dit percentage zegt mij niet zo veel.
Dan staat in het rapport dat bij fysieke kindermishandeling in vier van de tien gevallen wordt uitgekomen op een werkstraf of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van elf maanden en bij seksueel misbruik in één van de tien gevallen op een werkstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden. Dat is toch anders dan het in de media wel eens wordt neergezet. Het komt dus eigenlijk bijna nooit voor dat een werkstraf wordt opgelegd. Ook hierover zou ik graag het oordeel van de staatssecretaris willen vernemen. Hoe duidt hij dat? Zijn dat hoge of lage straffen? Gevoelsmatig is dat laag.
Dan kom ik tot een veel principiëlere vraag. Natuurlijk is ieder delict verschrikkelijk, maar juist bij deze delicten vragen juristen zich af wat nu eigenlijk het nut van deze straffen is. Bereiken we daar voldoende mee? Zou een werkstraf niet eerder een leer- of behandelingsstraf moeten zijn? Zou je in plaats van voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet eerder voor een behandeltraject moeten kiezen, een tbs-vorm of een andere vorm? Graag horen wij van de staatssecretaris hoe hij daarover denkt. Zeker in het geval van seksueel misbruik is een kale werkstraf of gevangenisstraf toch nauwelijks passend te noemen?
Ook in het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid staat dat gekeken moet worden naar het belang van de aanpak van daders met drang en dwang om ervoor te zorgen dat zij hulp zullen accepteren. De daderhulpverlening komt in het rapport heel duidelijk naar voren. Moeten wij er niet veel meer voor zorgen dat de gedragingen stoppen, natuurlijk in een strafrechtelijk kader? Alleen het opleggen van een kale werkstraf of gevangenisstraf is echt onbevredigend op dit terrein.
Dan kom ik bij de strafverhoging volgens artikel 304 uit het Wetboek van Strafrecht. Wij begrijpen dat dit artikel vaak niet ten laste wordt gelegd. Het wordt zelfs beschouwd als symboolwetgeving, lezen we. Maar het feit dat een misdrijf zich richt tegen het kind van een verdachte wordt wel meegenomen als strafverzwarende omstandigheid. Iedere keer telt het dus wel. Graag krijgen wij een oordeel van de staatssecretaris. Is er actie nodig of moeten we constateren dat we hetzelfde bereiken? Ook als een kind getuige speelt artikel 304 formeel nauwelijks een rol, maar intrinsiek – dus in de beoordeling – uiteindelijk wel. Is er reden om een wijziging aan te brengen in de scholing van officieren en rechters ofwel in het nader duiden van de stappen die gezet moeten worden?
Dat brengt mij bij wat de CDA-fractie bij de begrotingsbehandeling heeft gezegd. Is het niet beter om, zoals ook in Finland gebeurt, veel helderder te maken wat de bouwstenen zijn op basis waarvan men tot een straf komt, ook om de samenleving meer zicht te geven op de argumenten waarom een rechter een bepaalde straf oplegt? Dan kan de samenleving, zoals blijkt in Finland, daar meer rust in vinden. Dus het heeft wel nut om de bouwstenen op basis waarvan men tot een straf komt, te benoemen. Graag hierop een reactie van de staatssecretaris.
Uit het onderzoek komen aanbevelingen naar voren die door de CDA-fractie worden gesteund, zoals zaken oormerken om sneller onderzoek te kunnen doen. Dan hoef je zo’n onderzoek niet uit te voeren. Er wordt gesproken over een handzame definitie. Maar die hebben we toch? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die zal werken? Er moet onderzoek gedaan worden naar de vraag of professionals bij meldingen van kindermishandeling de juiste afwegingen maken om het strafrecht in te zetten.
Tot slot kom ik bij een voor de CDA-fractie zeer aangelegen punt. We spreken hier natuurlijk over de inzet van het strafrecht. Dat roept direct de vraag op wat de positie van een kind is ten opzichte van ouders die dat kind iets hebben aangedaan. Hoe zit het met de gezagsverhouding en met de omgangsregeling, het contact dat het kind met de ouders moet hebben? Daar is al vaker over gesproken. Je ziet dat kinderen die iets is aangedaan, uiteindelijk toch terug moeten naar hun ouders, die bijvoorbeeld in de gevangenis zitten. Dan moet er een omgangsregeling komen. Kan de staatssecretaris daar een WODC-onderzoek naar laten doen? Er komen nog hoorzittingen op dit punt, maar de Kamer zou heel erg geholpen zijn wanneer het kabinet onderzoek laat doen naar de gezagsverhouding en de omgangsregeling voor kinderen die door hun ouders iets is aangedaan.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. De overheid heeft een duidelijke taak om kinderen veiligheid te bieden wanneer ouders dat niet of ontoereikend doen. Maar dat is niet alles. Ook moet de overheid er alles aan doen om te voorkomen dat kinderen in onveilige situaties terechtkomen en mogelijk ingrijpen als sprake is van kindermishandeling. Je kunt van een zeer onveilige situatie of zelfs van kindermishandeling spreken als het kind getuige is van huiselijk geweld. Ik maak mij er zorgen over dat bij het opleggen van een tijdelijk huisverbod, het in lang niet alle gevallen komt tot een plan van aanpak voor hulpverlening aan de kinderen in het gezin.
Ik hoop dat de staatssecretaris deze zorgen met mij deelt, want wanneer sprake is van huiselijk geweld waarbij kinderen in het spel zijn, moet te allen tijde gekeken worden naar hulp aan de kinderen. Defence for Children geeft terecht aan dat een huisverbod bij huiselijk geweld niet per definitie wenselijk is als er kinderen in het gezin zijn, omdat de politie er pas bij betrokken raakt als het geweld al enige tijd gaande is. Het roept vragen op met betrekking tot de rol van beide ouders bij de opvoeding van het kind. Hulp is dan noodzakelijk. Is de staatssecretaris het met mij eens dat als sprake is van huiselijk geweld, melding bij en overleg met het AMK op zijn plaats is? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat dit ook gebeurt?
Met artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht wordt bij huiselijk geweld de mogelijkheid geboden om de straf te verhogen als er sprake is van een partner of kind. Dit artikel wordt echter niet specifiek toegepast als kinderen getuige zijn van huiselijk geweld. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook: waarom niet? Gaat het Openbaar Ministerie dit wel verbeteren?
De Onderzoeksraad Voor Veiligheid heeft een aantal belangrijke adviezen voor de aanpak van kindermishandeling gedaan. Ik heb tijdens de behandeling van de kinderbeschermingswet al een pleidooi gehouden voor een adviesplicht voor een behandelaar als bijvoorbeeld een moeder met borderline of een psychotische ouder geen informatie wil geven, waarover mijn collega van het CDA net een interruptie heeft gepleegd bij de VVD. Mijn ervaring na jarenlang in de jeugdbescherming te hebben gewerkt, is dat er in het verleden veel afspraken zijn gemaakt maar helaas geen samenwerkingsafspraken om de situatie te verbeteren. Daarom zie ik de noodzaak voor een amendement. Ik noem dit vandaag toch nog, ondanks dat we hier al over gesproken hebben. Mogelijk zijn er volgende week stemmingen hierover. Daarom wil ik dit vandaag toch nog onder de aandacht brengen.
Een belangrijk advies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid is dat naast het straffen van de daders ook het strafrecht een bijdrage kan leveren aan de aanpak van kindermishandeling door daders met drang of dwang hulp te laten accepteren. De onderzoeksraad noemt als voorbeeld de mogelijkheid voor de officier van justitie om in zijn eis daderhulpverlening op te nemen. Is de staatssecretaris bereid dit advies over te nemen? Zo ja, hoe gaat hij dit regelen?
Tot slot de aangifte bij de politie. Maar 7% van alle aangiften komt van professionals zelf. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen. Professionals wordt namelijk geleerd om ouders en kinderen te stimuleren om die melding zelf te doen, onder andere met het oog op de verwerking van het kind. Ik kan mij voorstellen dat een aantal collega’s 7% wel een erg laag percentage vindt. Is de staatssecretaris bereid om in overleg te gaan met de professionals of de overkoepelende organisaties om te onderzoeken of er blokkades zijn om die meldingen te doen? Het percentage is mogelijk laag, maar er zit waarschijnlijk een oorzaak achter. Als er blokkades zijn, moeten die te allen tijde weggenomen worden.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Vandaag is een aantal rapporten over kindermishandeling aan de orde. Kern van de conclusies en aanbevelingen is dat het kindveiligheidsstelsel beter moet functioneren om zo veel mogelijk te voorkomen dat een kind het slachtoffer wordt van kindermishandeling. Op het gebied van strafrecht is de conclusie dat er bij de straftoemeting in de regel rekening wordt gehouden met de strafverzwarende omstandigheid dat het kind slachtoffer is van kindermishandeling of getuige van mishandeling van de ouder.
De PVV-fractie is het volstrekt eens met de eerste conclusie, namelijk dat er alles aan gedaan moet worden om te voorkomen dat een kind slachtoffer wordt van kindermishandeling op welke wijze dan ook. Aangezien dit algemeen overleg «slechts» gaat over kindermishandeling in het strafrecht, ga ik alleen op dat onderdeel in. Daar is al genoeg over te zeggen.
De staatssecretaris acht het van belang voor het slachtoffer dat een toereikende strafrechtelijke reactie volgt wanneer een kind schade wordt aangedaan. Hij vindt het toereikend dat rekening wordt gehouden met strafverzwarende omstandigheden en wel om twee redenen. Het eerste standpunt wordt door de PVV van harte ondersteund. Er moet altijd een toereikende strafrechtelijke reactie volgen. Maar in dat kader is het wel onbegrijpelijk dat de staatssecretaris het dan voldoende vindt dat rekening wordt gehouden met strafverhoging, die van artikel 304 Wetboek van Strafrecht, want uit het rapport van het WODC blijkt dat die slechts in 42% van de gevallen waarin het mogelijk is, wordt gebruikt. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook waarom deze strafverhoging in dit soort zaken niet standaard wordt gevorderd. Is de staatssecretaris bereid, het Openbaar Ministerie te vragen dit op te nemen in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling? Verder blijkt uit het rapport van het WODC dat de rechter bij fysieke mishandeling in vier van de tien veroordelingen een taakstraf oplegt, bij seksueel misbruik in één op de tien gevallen. Wanneer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, is de gemiddelde duur slechts elf maanden. Dat zijn toch geen toereikende strafrechtelijke reacties? Evenals mevrouw Van Toorenburg hoor ik hierover graag het oordeel van de staatssecretaris.
Ik maak even een uitstapje naar aanleiding van wat ik mevrouw Van Toorenburg heb horen zeggen. Zij vraagt of een behandeltraject niet de aangewezen weg zou zijn. Ik vraag de staatssecretaris of een dergelijk traject er al is. Ik kan mij niet voorstellen dat een gezin helemaal niet in de kijker is en dat er ineens een strafrechtelijk traject in gang wordt gezet. Het is heel belangrijk dat hier meer dan anders vanuit de optiek van het slachtoffer wordt gekeken, namelijk die van het kind. Een gevangenisstraf betekent natuurlijk wel dat het kind even verlost is van de dader.
Ik kom tot een afronding. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris over het voornemen om taakstraffen niet meer mogelijk te maken in geval van ernstige geweld- en zedendelicten. Is de staatssecretaris het met de PVV eens dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen ernstige en niet ernstige geweld- en zedendelicten, zeker niet wanneer een kind het slachtoffer is?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik wil even nader verklaren wat ik heb gezegd. Ik bedoelde dat een dader in het strafrechtelijk traject een behandeling kan worden opgelegd. Het gaat ons erom dat het gedrag van de dader stopt.
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Dit is niet het eerste rapport dat is verschenen waarin de ernst van kindermishandeling bij ons onder de aandacht wordt gebracht. We kennen het rapport van de heer Van Vollenhoven, een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en een rapport van Jeugdzorg. Ik moet helaas constateren dat wij daar allemaal erg van schrikken maar dat de overheid onvoldoende doet om kindermishandeling tegen te gaan. Ik heb in een eerder debat over kinderbeschermingsmaatregelen aandacht gevraagd voor de huisartsen. Dat is de eerste beroepsgroep waar ouders maar ook familieleden een beroep op doen. Uit het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg blijkt dat huisartsen niet alert zijn op signalen van kindermishandeling en kindermisbruik. Eigenlijk voldeed geen enkele huisartspost aan alle gestelde normen om kindermishandeling te signaleren. Dat vind ik een heel kwalijke zaak. Ik begrijp dat de staatssecretaris van VWS er niet is en dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie haar waarneemt. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de huisartsen alert zijn op signalen van kindermishandeling, dat daaraan binnen de opleiding aandacht aan wordt besteed en dat de KNMG niet alleen voor de belangen van artsen opkomt maar ook voor de belangen van kinderen? Graag hoor ik van de staatssecretaris wat uit die gesprekken naar voren komt. Dit zeg ik mede met het oog op de discussie over de meldplicht. Ik heb hierop bij interruptie gereageerd naar aanleiding van het betoog van mevrouw Van der Burg. Er is veel spraakverwarring over meldcode en meldplicht, maar misschien is het goed om uit te leggen hoe de PvdA-fractie hiertegen aankijkt.
Wij hebben altijd gezegd dat er een aangifteplicht moet zijn voor kindermishandeling of kindermisbruik binnen instellingen, wanneer zorgverleners zich aan kinderen vergrijpen. Daar hoort een meldplicht voor te komen. Tegen die achtergrond heb ik samen met mijn collega van de D66-fractie bij de behandeling van de Wet op de jeugdzorg een amendement ingediend. Dat amendement is toen aangenomen. Ik heb navraag gedaan bij AMK’s hoeveel meldingen er zijn gedaan door professionals van kindermisbruik of kindermishandeling binnen instellingen. Dat was nul komma nul. Kennelijk is dat niet voldoende. Er moet dus meer gebeuren om de professionals te bewegen die meldingen te doen. Het gaat om een delict, een strafbaar feit. Ik ben niet in staat, zoals mijn collega Kooiman, om naar allerlei verklaringen te zoeken voor het niet melden van professionals. Zij zijn professioneel en zij horen kinderen gewoon te beschermen. Zij hebben een verantwoordelijkheid in het signaleren. Als zij daartoe niet in staat zijn, moeten zij niet met kinderen werken. Dan moeten zij andere dingen gaan doen. Dat is ons standpunt. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij de meldplicht binnen de instellingen wettelijk gaat regelen.
Dat is iets anders dan een meldplicht voor artsen of huisartsen. Daar ben ik geen voorstander van. Ik vind het een goed argument van de beroepsgroep dat ouders, ondanks dat kinderen mishandeld zijn, toch naar de artsen toe komen. Als zij weten dat de arts de plicht heeft om te melden, komen zij niet meer en dat willen wij ook niet. Ik ben daarom voor een verplichte meldcode voor artsen die ook echt in de praktijk wordt toegepast en niet alleen op papier staat. Er moet op worden toegezien dat hulpverleners zich daaraan houden.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Als ik het goed begrijp, wil mevrouw Arib precies wat dit kabinet heeft voorgesteld, namelijk een meldplicht binnen instellingen voor kindermisbruik maar niet binnen de huiselijke kring, en dat terwijl we weten dat de meeste mishandeling in huiselijke kring plaatsvindt. Ik neem dat voor kennisgeving aan. Wij voeren het debat verder, maar dan is dat in elk geval duidelijk. Gezien de uitspraken in de media is dat niet heel erg duidelijk.
Mevrouw Arib (PvdA): De staatssecretaris van VWS heeft niet gezegd dat zij een meldplicht wil. Ik heb de brief voor mij. Zij verwijst naar dat amendement in de Wet op de jeugdzorg. Daarmee is het volgens haar al geregeld in de wet. Maar het is daar onvoldoende in geregeld. Kennelijk staat er iets in de wet waardoor professionals er niet van doordrongen zijn dat zij die plicht hebben. Het kabinet komt met een wetsvoorstel voor de verplichte meldcode. Daarin moet duidelijk geregeld zijn dat de professionals de plicht hebben om te melden, zoals ook voor het onderwijs geldt.
Voorzitter. Ik zal mij verder beperken tot twee punten uit het rapport dat vandaag op de agenda staat. Het eerste is de inzet van strafrecht bij kindermishandeling. Mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Helder hebben gevraagd waarom de strafverzwarende omstandigheden volgens artikel 304 uit het Wetboek van Strafrecht niet altijd worden ingezet. Ik zou heel graag van de staatssecretaris willen weten waarom dat het geval is. Waarom is niet eenduidig vast te stellen hoe het komt dat dit artikel niet wordt ingezet? Graag een reactie. Ten tweede wil ik iets zeggen over een opmerking uit het rapport waar niet op in wordt gegaan, namelijk dat er een sluitende registratie van kindermishandelingszaken in de strafrechtketen zou moeten komen. Ook dat ontbreekt.
Tot slot nog een opmerking over nader onderzoek naar doodsoorzaken bij minderjarigen, waar ik ook schriftelijke vragen over heb gesteld. Nog steeds worden kinderen begraven en gecremeerd zonder dat wij weten wat de doodsoorzaak is. Soms speelt kindermishandeling een rol. Ik wil van de staatssecretaris weten of dat geregeld is en of alle artsen zich daaraan gaan houden. Is het financieel geregeld? Is deze staatssecretaris of de staatssecretaris van VWS hiervoor verantwoordelijk?
Mevrouw Kooiman (SP): Mevrouw Arib geeft een vertekend beeld van wat de SP wil en dat wil ik graag rechtzetten. De SP wil niet dat professionals niet melden. Ik kan mij voorstellen dat professionals juist kiezen voor een civielrechtelijk kader of voor het helpen en ondersteunen van ouders en kinderen bij de aangifte. Ik ben het met haar eens dat we een blokkade te allen tijde weg moeten nemen. Ik ben het ook met haar eens dat professionals meer moeten melden, hetzij bij het AMK of in het strafrechtelijk kader. Uit het artikel in Sp!ts kan ik opmaken dat wanneer een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming binnenkomt, ook melding moet worden gedaan in het strafrechtelijk kader. Kan mevrouw Arib uitleggen wat hierbij meer gebeurt dan nu het geval is? De Raad voor de Kinderbescherming doet onderzoek of een civielrechtelijk kader op zijn plek is. Ook dat is een traject voor de verbetering van de situatie van het kind.
Mevrouw Arib (PvdA): Die opmerking is ingegeven door het rapport-Van Vollenhoven, waarin staat dat ook mensen uit de Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming die geconfronteerd worden met ernstige gevallen van kindermishandeling en -misbruik, waar wij ons geen voorstelling van kunnen maken, te afwachtend optreden en geen aangifte doen. Dan wordt onderzoek gedaan en wordt het aan de bereidheid van ouders of anderen overgelaten. Dat moet echt afgelopen zijn. De Raad voor de Kinderbescherming moet in zulke ernstige gevallen gewoon aangifte doen.
Mevrouw Kooiman (SP): Begrijp ik goed dat mevrouw Arib niet vindt dat alle meldingen bij de Raad voor de Kinderbescherming per definitie gemeld moeten worden – zo kwam het in het artikel over – maar dat gevallen van zeer ernstige kindermishandeling wel gemeld moeten worden bij de politie?
Mevrouw Arib (PvdA): Dat is het geval. Dat heeft Van Vollenhoven bepleit en dat steun ik van harte.
De voorzitter: De heer Voordewind is geen lid van deze commissie, maar ik neem aan dat de leden van deze commissie er geen bezwaar tegen hebben dat hij hier het woord voert. Ik geef het woord aan de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Voorheen maakte kindermishandeling deel uit van de commissie voor Jeugd en Gezin. In die hoedanigheid ben ik maar aangeschoven. Ook omdat voormalig minister Rouvoet dit onderwerp heeft behandeld, vond mijn fractie het passender om mij het woord te laten voeren.
Nog steeds staan ons de cijfers van 2007 over kindermishandeling vers in het geheugen, de 100 000 c.q. 160 000. Veel meer dan wij daarvoor hadden begrepen. Toen gingen wij nog uit van 60 000. Los van de cijfers is elk kind dat mishandeld wordt, er één te veel. We hebben sinds 2007 een aanpak met een actieplan van minister Rouvoet, waar de RAAK-methode en de stuurgroep uit voortkwamen. Men moet mij niet kwalijk nemen dat ik ook nog een paar opmerkingen maak over het rapport van de stuurgroep, omdat het heel dicht tegen het onderwerp aanzit dat wij vandaag bespreken. Het bestrijkt de kindermishandeling in den breedte.
De discussie over de meldcode speelt al jaren. Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tegemoet zien? Waarom duurt het zo lang? Waarom is er niet allang een landelijke dekking voor de meldcode? Iedereen in de Kamer is het daar toch over eens?
Dan de discussie over de meldplicht. Ik krijg uit het veld geen enkel bericht waaruit blijkt dat men de meldplicht graag ingevoerd ziet, zoals in de aangehouden motie van mevrouw Dille en mevrouw Van der Burg wordt bepleit. Omdat de motie is aangehouden, hoeft de staatssecretaris er officieel geen reactie op te geven. Ik neem aan dat de motie ooit in stemming komt. De motie is in november ingediend. Inmiddels is het maart. Ik denk dat het kabinet inmiddels een oordeel over de motie heeft, mede gezien de weerstand vanuit het veld. Dit staat los van het feit dat ik ook vind dat er meer meldingen zouden moeten komen. Ik begrijp dat er nog steeds een groot gat zit tussen het aantal meldingen van rond de 35 000 en de berekening van de wetenschap, waarbij uitgekomen wordt op 100 000 gevallen. Ook ik vind dat het aantal meldingen moet toenemen. Ik hoor echter ook geluiden dat ouders minder geneigd zullen zijn om melding te doen bij de huisarts wanneer een meldplicht is ingevoerd, omdat zij bang zijn dat zij worden aangegeven.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zou nog op dit onderwerp terugkomen. In andere landen worden heel andere argumenten gebruikt om juist over te gaan tot een meldplicht. Als ik dat goed onderbouwd heb, kom ik daarop terug. En dan zal ik niet alleen komen met cijfers uit Amerika, die ook op de meldplicht van burgers betrekking blijken te hebben.
Ik heb een vraag aan de heer Voordewind. Hij weet dat er sinds 2002 een meldcode is voor huisartsen. Sinds 2008 is er een aangescherpte meldcode. Die is niet nieuw. We zien dat er in de basisopleiding nauwelijks aandacht aan besteed wordt. Diezelfde beroepsgroep is de hele tijd tegen de meldplicht. Als je een artikel in de krant schrijft, komen er van diezelfde beroepsgroep reacties in de trant van «als het eigen hachje in het geding is, meld ik niet, want dan word ik bedreigd en laat ik het kind in het gezin; dan kies ik voor mijn eigen veiligheid». Ik begrijp best dat het heel ernstig is als je bedreigd wordt. Dat wil ik helemaal niet bagatelliseren; laat ik daar heel duidelijk over zijn. Hoe lang krijgt deze beroepsgroep nog de tijd van de ChristenUnie om het zelf op te lossen?
De heer Voordewind (ChristenUnie): De meldcode is inmiddels aangescherpt. We zien ook dat verschillende ziekenhuizen daar al een vertaling van hebben gemaakt, vooral bij de EHBO. Dat heeft met name bij ziekenhuizen geleid tot een hoger aantal meldingen. Ik vind net als mevrouw Van der Burg dat er nog steeds te weinig gemeld wordt. Ik relativeer het wel. Het is belangrijk dat er gemeld wordt, maar het is in mijn ogen net zo belangrijk dat het gezin geholpen wordt. Sommige huisartsen maken die laatste stap van die melding niet, maar zij helpen het gezin wel met advies, begeleiding of doorverwijzing naar een instantie waar een gezin goed geholpen kan worden. Dat moeten we zeker niet uit het oog verliezen. De meldingen zelf zijn geen doel. De hulp aan gezinnen en kinderen en het creëren van een veilige omgeving voor kinderen moet het doel zijn. De meldingen zijn daarbij een middel.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben het ermee eens dat de meldingen geen doel zijn, maar ook bij de adviesaanvragen zie je geen toename. Uit de rapporten waar we net over spraken, blijkt dat men veel te lang denkt het zelf te kunnen oplossen. Juist als meldingen uit verschillende hoeken komen – dus van de leraar, de crècheleidster en van de huisarts of iemand anders – zou je gemakkelijker kunnen zien wat er precies aan de hand is. Het is vaak een probleem om de vinger erachter te krijgen. Hoe reageert de heer Voordewind daarop? Voor mij is de meldplicht ook geen doel op zich, maar we praten al jaren over de meldcode en tot dusverre is er weinig beweging. Ik heb al eerder gezegd dat ik van harte hoop dat de beroepsgroepen waar wij het nu over hebben, mij over twee jaar in de Kamer mijn ongelijk over de meldplicht doen erkennen, want dan zijn die kinderen geholpen. Wij kunnen de vele kinderen die in een heel kwetsbare positie zitten, niet in de steek laten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat ben ik met mevrouw Van der Burg eens. Natuurlijk moet er uiteindelijk meer gemeld worden. Daar is de aanscherping van de meldcode ook voor bedoeld. Ik ben het ook met mevrouw Van der Burg eens dat er met name in de opleidingen veel meer aandacht besteed moet worden aan signaleringen. De stuurgroep meldt dat dit nog steeds ver achterblijft. We praten er al jaren over dat in de curricula de signalering door huisartsen, medici en verpleegsters die op de EHBO werken, veel beter moet worden meegenomen. Ik krijg signalen dat die nog steeds niet standaard in de curricula staan. Kan de staatssecretaris daarop reageren?
De stuurgroep stopt ermee en daarmee de financiering. Hoe is het mogelijk dat de financiering stopt, terwijl wij weten dat wij nog in een traject zitten van het doorvoeren van de RAAK-methode? Ik maak mij er zorgen over dat de expertise die de stuurgroep heeft opgebouwd, verloren gaat. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vervangt vandaag de staatssecretaris van VWS. Dus ik neem aan dat hij deze vraag aan haar doorspeelt via de ambtenaren. Ik vraag mij af hoe de expertise van de stuurgroep behouden kan blijven. Een belangrijker vraag nog is of wij op dit moment, gezien de grote problematiek, de stuurgroep niet meer moeten laten functioneren. Wij begrijpen dat het in sommige provincies goed wordt opgepakt en dat RAAK-coördinatoren zijn aangesteld. Wij weten echter dat het hier om projectmatige financieringen gaat. Op het moment dat die financieringen stoppen, kan de hele RAAK-methode weer in het slop raken. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris.
Dan kom ik in de preventiesfeer. Ik noem de koppeling Centrum voor Jeugd en Gezin en het Steunpunt Huiselijk Geweld. Daar bestaat nog veel onduidelijkheid over in het veld. Is dat herkenbaar voor de staatssecretaris? Hoe zouden we dat kunnen verbeteren?
De stuurgroep concludeert dat er te weinig ketenregie plaatsvindt. Die zou van het ministerie voor Jeugd en Gezin af moeten komen, maar dat ministerie bestaat niet meer. Welke minister neemt de ketenregie op zich, bijvoorbeeld bij het aansturen van de centragemeenten?
Ten slotte kom ik bij de inzet van het strafrecht. De stuurgroep zegt dat er onvoldoende samenwerking is tussen de departementen. Hoe zetten we de lijn voort van de integrale benadering als het gaat om departementale samenwerking over kindermishandeling? Ik heb ook gelezen dat in 38% van de gevallen van seksueel misbruik een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Waarom is dat cijfer zo laag? Kan de staatssecretaris daar een oordeel over geven? Als het hier specifiek gaat over seksueel misbruik lijkt mij dit cijfer dramatisch laag.
De voorzitter: Dan is nu het woord aan de staatssecretaris voor de beantwoording.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Allereerst dank ik de leden hartelijk voor hun inbreng. Daaruit blijkt hun betrokkenheid bij dit onderwerp. Hoe wij ook tegen de aanpak aankijken, in grote lijnen zijn wij eensgezind. Men kan ervan uitgaan dat die betrokkenheid ook bij het kabinet groot is. Ik vervang vandaag ten dele de minister van Veiligheid en Justitie. Daarnaast constateer ik dat de staatssecretaris van VWS niet voor dit overleg is uitgenodigd door de Kamercommissie. Ik zal de onderwerpen die haar aangaan zo veel mogelijk behandelen, maar een aantal onderwerpen moet ik echt naar haar doorschuiven. Dan zal zij de Kamer hierover bij brief informeren. Een aantal leden heeft onderwerpen aangesneden die ruimer zijn dan alleen het gebruik van het strafrecht bij de aanpak van kindermishandeling. Kinderen moeten natuurlijk altijd veilig kunnen opgroeien. Jaarlijks zouden 100 000 tot 160 000 kinderen het slachtoffer zijn van kindermishandeling. Dat vraagt om een stevige aanpak. Dat vraagt ook om een aanpak met doorzetten.
De inzet bij het strafrecht, waar wij het vandaag over hebben, vormt binnen de aanpak van kindermishandeling de stok achter de deur. Het is het ultimum remedium. We moeten eerst kijken naar andere middelen. Soms zijn andere middelen om de kindermishandeling te stoppen veel beter, veel effectiever, maar soms is het echt nodig om het strafrecht in te zetten. Het kabinet streeft er in ieder geval wel naar, juist als het gaat om de inzet van het strafrecht bij kindermishandeling, om dat strafrecht bij recidive altijd een plaats te geven. Wanneer individuen zich in het verleden al schuldig hebben gemaakt aan kindermishandeling zal de opsporing en vervolging altijd ter hand worden genomen en dan zal niet snel worden geseponeerd, tenzij daar reden voor is vanwege het niet rond kunnen krijgen van de zaak bij onvoldoende bewijs.
Als een kind schade wordt toegebracht – en dat is natuurlijk eigenlijk altijd zo – is die schade wel van belang bij de inzet van opsporingscapaciteit. Dan zal er ook altijd geprobeerd worden om dat onderzoek te complementeren, dus de opsporing te volmaken. Dat heeft enig raakvlak met wat je uiteindelijk ten laste legt. Een aantal leden vroeg of de strafverzwarende omstandigheid van artikel 304 uit het Wetboek van Strafrecht meegenomen wordt in de tenlastelegging. Ik heb ook gelezen dat die strafverzwarende omstandigheid in heel veel gevallen niet op papier wordt meegenomen en ook niet in de tenlastelegging wordt opgenomen. Men moet zich ook bedenken dat de rechter die strafverzwarende omstandigheid bij kindermishandeling soms voor oplegging van de straf uitgebreid moet motiveren, terwijl het soms uit oogpunt van effectiviteit net zo goed is om artikel 300 te gebruiken. Dat is het eenvoudige mishandelingsartikel. Omdat men niet aan de maximale straftoelegging van artikel 300 toekomt, is het effect daarbij dat die strafverzwarende omstandigheid van artikel 304 niet expliciet behoeft te worden beschreven. Dat is een van de redenen waarom maar in 42% van de gevallen artikel 304 daadwerkelijk wordt aangewend. Dat heeft te maken met het feit dat het in de opsporing soms veel effectiever en veel gemakkelijker is voor de officier van justitie en voor de rechter om niet expliciet te responderen, terwijl wij in de praktijk zien dat rechtbanken wel responderen, ook al wordt artikel 300 ten laste gelegd.
Mevrouw Helder (PVV): Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat artikel 304 niet altijd wordt gebruikt uit het oogpunt van effectiviteit. In het rapport staat: in gevallen waarin dat mogelijk is. Kan ik dat een-op-een vertalen of zit daar ruimte tussen?
Staatssecretaris Teeven: U constateert terecht dat ik iets anders zeg. Ik ben naar aanleiding van dit rapport te rade gegaan bij het Openbaar Ministerie en ik heb nagevraagd wat voor officieren van justitie de reden is om soms een enkelvoudige mishandeling ten laste te leggen. Dan zeggen zij: deze kindermishandeling leidt op voorhand al tot de conclusie dat er geen strafverzwarende omstandigheid nodig is of dat wij wel vinden dat er een strafverzwarend element is, maar dat wij niet komen aan de maximumstraf die in artikel 300 staat. Dan kiezen zij niet voor de weg van artikel 304 maar voor de weg van artikel 300, omdat dit veel meer mogelijkheden biedt bij de strafmotivering. Voor de straftoemeting is het niet nodig en bij de strafmotivering – dat blijkt ook uit het onderzoek – wordt altijd wel rekening gehouden met het feit dat er sprake is van kindermishandeling. Ik kom hier nog uitvoerig op terug.
Mevrouw Arib (PvdA): Ik vraag mij af of de officier van justitie artikel 304 niet standaard kan meenemen, waarbij de rechter daar afhankelijk van de omstandigheden van kan afwijken. Nu wordt het aan de officier van justitie overgelaten en doet hij dat de ene keer wel en de andere keer niet.
Staatssecretaris Teeven: Daar ben ik geen voorstander van. In de jurisprudentie met betrekking tot artikel 304 uit het Wetboek van Strafrecht wordt gesproken over «de schuldige» en «zijn kind». Dat is dan iets wat weliswaar niet bewezen hoeft te worden maar wel expliciet gemotiveerd moet worden. Dan moet wel aannemelijk worden gemaakt dat het ook het kind van de schuldige is. Soms is er geen rechtstreeks verband te leggen tussen de schuldige en het kind. Mevrouw Arib praat over de huiselijke situatie, maar het delict vindt niet altijd in de huiselijke situatie plaats. Dan is het niet «zijn of haar kind». Het kan ook betekenen «aan zijn of haar zorg toevertrouwd». Maar soms is er sprake van een andere vorm van kindermishandeling waar dat niet bij speelt en die band veel losser is. Om concreet de vraag te beantwoorden: ik ben er geen voorstander van. Ik zal het wel onder de aandacht brengen van het Openbaar Ministerie om daarover te spreken met het College van procureurs-generaal. Ik kies er niet voor om dit expliciet in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling op te nemen. Ik wil het wel onder de aandacht brengen van de behandelend officieren van justitie, maar niet verplicht stellen, want het kan in individuele gevallen veel eenvoudiger zijn om die tenlastelegging op een andere manier op te stellen om het resultaat te bereiken dat wij allemaal willen.
Het Actieplan aanpak kindermishandeling heeft een belangrijk resultaat opgeleverd. Ik noem een aantal van die resultaten. De regionale aanpak van kindermishandeling is ontwikkeld en ingevoerd. Dat is toch wel heel erg van belang, omdat we straks – vooruitlopend op de nationale politie, als de Kamers van dit parlement die goedkeuren – te maken krijgen met tien regio’s. Ik denk dat we in die tien regio’s wel allemaal op dezelfde manier moeten werken. Het is daarom belangrijk dat we dit nu al hebben ingezet met betrekking tot de aanpak van kindermishandeling.
De doorlooptijden bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling zijn aanzienlijk verkort. Door een meerjarige publiekscampagne weten burgers nu wat te doen wanneer ze kindermishandeling vermoeden. Die heeft echt effect gehad. Er is ook een stappenplan ontwikkeld voor professionals voor het gebruik van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. En er is een tweede studie naar de prevalentie van kindermishandeling gestart. De uitkomsten daarvan kunnen straks vergeleken worden met die van de eerste studie uit 2005. Voor de zomer verwachten wij het onderzoeksrapport. Dat kunnen wij dan aan de Kamer toesturen. Ook worden momenteel de vraag en het aanbod van zorg aan slachtoffers van kindermishandeling onderzocht. Dat is een belangrijk onderzoek om te bepalen wat nodig is om slachtoffers zo goed mogelijk te kunnen behandelen.
Specifiek voor de strafrechtelijke aanpak van kindermishandeling is de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling ontwikkeld. Die heeft ertoe geleid dat een helder kader wordt geboden om een gestructureerd besluit te nemen over de inzet van het strafrecht bij kindermishandeling, waarbij het gaat om opsporing, vervolging en registratie.
Mevrouw Van der Burg en anderen vroegen waarom de registratie soms zo gebrekkig is. Niet altijd als artikel 300, de eenvoudige mishandeling, ten laste wordt gelegd, wordt automatisch in het politiebasissysteem vastgelegd dat er sprake is van kindermishandeling, en al helemaal niet in het huidige systeem, dat grote omissies heeft zoals de fracties ongetwijfeld weten. Als artikel 300 dus ten laste wordt gelegd door het Openbaar Ministerie, er een veroordeling wordt uitgesproken en in het documentatieregister de vermelding «artikel 300» wordt opgenomen, dan kan het zo zijn dat wij dat allemaal lezen als mishandeling en dat dat ook in de politieadministratie als dusdanig staat terwijl kindermishandeling daar niet expliciet in opgenomen is.
Ik kan de Kamer toezeggen dat wij bij de vorming van een nationale politie, die al in gang is gezet, een aantal aparte categorieën gaan meenemen, waaronder kindermishandeling. Wij zullen proberen die op een effectievere wijze vast te leggen. Daarvoor zitten wij wel nog met het politiecomputersysteem, dat grote manco’s vertoont. Maar dat is een heel ander probleem. Wij hebben op dit moment – laat ik het maar eerlijk zeggen – grote problemen om dat in de lucht te houden totdat er een aangepast of volmaakt systeem is. De vraag is of nu extra modules moeten worden toegevoegd aan het politiecomputersysteem waardoor je een perfecte registratie van kindermishandeling zou krijgen maar andere dingen weer niet doet. Wij gaan eraan werken. Bij de vorming van een nationale politie nemen wij die registratie mee, maar het is nu te veel gevraagd om dit in één klap bovenop het systeem te leggen dat nu draait.
Een andere opbrengst van het actieplan is het gereedkomen van het onderzoek naar de inzet van het strafrecht bij kindermishandeling. Door dat onderzoek is voor het eerst inzicht geboden in de wijze waarop en de frequentie waarmee het strafrecht wordt ingezet bij kindermishandelingszaken. Daarbij gaat het om zowel het aantal aangiften als de kenmerken. Dat is ook belangrijk, want bij bepaalde aangiften zegt men wel dat er sprake is van kindermishandeling maar is er technisch sprake van verwaarlozing. Dat is dan niet altijd kindermishandeling in de juridische zin van het woord maar wel in de zin van het woord zoals wij er op dit moment over spreken.
Tot slot is in het onderzoek bekeken hoe vaak de mogelijkheid van artikel 304 over strafverzwaring wordt toegepast bij kindermishandeling.
Dan kom ik nu tot de beantwoording van de wat specifiekere vragen, die wat breder zijn dan strikt de agenda van vandaag. De discussie die wordt gevoerd over de meldcode en de meldplicht en waar iedere fractie haar eigen standpunt over heeft, is vandaag voortgezet. Ik deel de mening dat dit een belangrijk onderwerp is. Daarbij gaat het om de vraag: waarom wel, waarom niet? De heer Voordewind vroeg zich bijvoorbeeld af waarom je een meldplicht zou invoeren als de meldcode goed lijkt te werken. Het is een belangrijk onderwerp, maar in dezen deel ik de verantwoordelijkheid met de staatssecretaris van VWS. Ik zou de discussie niet willen beperken maar wel willen melden dat het wetsvoorstel in de maak is. De staatssecretaris van VWS heeft de Kamer bij de behandeling van de kinderbeschermingswet, waar ikzelf bij heb gezeten, daarover bijgepraat. Dit wetsvoorstel gaat in ieder geval voor de zomer in consultatie. Of het dan al bij de Kamer is, is een heel andere discussie. Het moet immers eerst naar de Raad van State voor advies en het is op dit moment bij het CPB. Die stappen moeten eerst worden gezet. Daarna gaat het naar de Kamer.
Mevrouw Van der Burg zei wat het standpunt was van de VVD-fractie over de meldcode. Het standpunt van het kabinet op dit moment is het volgende. Voor signalen van geweld in een professionele setting zal er voor professionals een meldplicht komen. Daar heeft de staatssecretaris van VWS mededeling over gedaan. In alle andere situaties zal het voorlopig blijven bij de verplichte meldcode. Die wordt nu nader uitgewerkt. Dat is ook het standpunt van het hele kabinet. Het kan af en toe geen kwaad om dat onderscheid nog eens te preciseren. Dat is de stand van zaken op dit moment.
Mevrouw Van der Burg vroeg of het een goed idee zou zijn om één signaleringsinstrument te hebben voor alle beroepsgroepen. Stap een van de verplichte meldcode is signaleren. Het is dan wel belangrijk dat elke beroepsgroep een signaleringsinstrument heeft. Tegelijkertijd is het ook zo dat elke beroepsgroep andere signalen krijgt en over verschillende informatie kan beschikken om die signalen te duiden. Er komt echter een modelsignaleringsinstrument in het kader van de target voor de meldcode.
Mevrouw Van de Burg vroeg of het kabinet een reactie wil geven op haar voorstel om geweld tegen kinderen en gehandicapten (drie keer) zwaarder te bestraffen. Zij trok de vergelijking met geweld tegen medewerkers met een publieke taak. Wij delen met haar dat in het strafrecht rekening moet worden gehouden met kinderen en gehandicapten, maar willen op dit moment niet zo ver gaan dat wij aan het Openbaar Ministerie gaan opleggen om drie keer zwaardere straffen te eisen of zwaarder te rekwireren. Dat heb ik overigens even afgestemd met de minister van Veiligheid en Justitie. Er zijn al heel veel maatregelen genomen in dit kader. Over geweld in de openbare ruimte en geweld tegen personen heeft het kabinet een aantal wetsvoorstellen in de maak.
Mevrouw Helder, mevrouw Van Toorenburg en anderen spraken over de rol van taakstraffen in dit verband. Dit kabinet gaat verder dan het vorige kabinet. Dit kabinet vindt de combinatiestraf bijvoorbeeld niet meer voldoende voor geweld- en zedendelicten, waarbij onder geweld ook kindermishandeling valt. Het vorige kabinet had dat nog als inzet. Wij vinden dan ook dat de taakstraf helemaal moet worden afgeschaft voor geweld- en zedendelicten. Dat is de inzet. Daartoe zullen wij ook met een wetsvoorstel komen. Mevrouw Van Toorenburg vroeg: is dat wat wij daadwerkelijk beogen? Zij stelde zich de vraag wat taakstraffen opleveren. Los van de vraag wat een taakstraf oplevert bij iemand die kinderen mishandelt, vindt het kabinet dat een taakstraf geen straf is voor kindermishandeling. Die zou dus niet moeten worden opgelegd, los van de werking van die straf. Wij zetten de vergeldingscomponent voor de resocialisatie en geven daar veel meer gewicht aan.
Dat poetst nog niet de vraag weg wat je dan wel kunt doen als je een celstraf oplegt of rekwireert. Daar ging het tweede gedeelte van de vraag van mevrouw Van Toorenburg over. Daar kun je allerlei behandelingscomponenten aan toevoegen. Een combinatie van eerst een onvoorwaardelijke en dan een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarin een behandelcomponent, nadat de vergeldingscomponent invulling heeft gekregen, vinden wij een betere oplossing. Dat laat overigens onverlet dat je altijd situaties kunt hebben waarin het Openbaar Ministerie in een individuele zaak geen taakstraf meer vordert, want dat mag niet meer als het wetsvoorstel door het parlement zou komen, maar een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld aan aantal behandelingsmethodieken, bijvoorbeeld een gedragsbeïnvloedende maatregel.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Prima. Dan zitten wij weer helemaal op één lijn. Wat de staatssecretaris als ideaal ziet, is ook het ideaal van de CDA-fractie: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel en een behandeling zodat het een en ander uiteindelijk ook stopt. Dat zien wij nu nog niet terug in de praktijk. Hoe gaan wij ervoor zorgen dat dit wordt ingezet waar het passend is?
Staatssecretaris Teeven: Wij moeten nog een ander instrument toevoegen aan de gereedschapskist. Om die reden ben ik ook erg blij met het wetgevingsoverleg van 28 maart aanstaande met de commissie. «Daar komt-ie weer», zou ik bijna zeggen kijkend naar mevrouw Arib. Daarin gaan wij spreken over de voorwaardelijke straffen, de voorwaarden en de consequenties van het niet voldoen aan voorwaarden die zijn verbonden aan voorwaardelijke straffen. Bij kindermishandeling gaat het dan om contactverboden, gebiedsverboden en alles wat daarmee samenhangt. Dat kan ook een grote rol spelen bij recidivisten. Dat ontbreekt nog in de gereedschapskist van politie en justitie. Alles is opgetuigd om dat wetsvoorstel in de praktijk invulling te geven. Als dat werkt en we komen tot afschaffing van taakstraffen voor geweld- en zedenmisdrijven, dan is het bijna niet meer mogelijk dat politie, justitie en de rechter tot iets anders komen, al zou ik mij dat in individuele gevallen nog kunnen voorstellen. De wetgever heeft het dan zo ingekaderd dat er een bepaalde drang zit naar een oplossing die sec een onvoorwaardelijke straf is met behandeling intern, of een combinatiestraf met behandeling tijdens het voorwaardelijke gedeelte.
Ik wil nog wel iets zeggen in antwoord op de concretere vraag van de VVD-fractie. Ik ga wel met het Openbaar Ministerie in gesprek om te kijken of het strafvormingsbeleid ten aanzien van bijzonder kwetsbare kinderen, zoals baby’s en zeer jonge kinderen, aanscherping behoeft. Maar ik ga niet zo ver dat ik nu al op drie keer zo hoog straffen ga zitten.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Gaat de staatssecretaris wel die richting op of is dit een kwestie van: ik ga eens praten maar er gebeurt verder niks? Het is oké dat hij niet zegt dat hij direct een drie keer hogere straf gaat opleggen, maar gaat hij wel een traject inzetten daarnaartoe om te bezien waar de strafverzwaring terecht is? Dit zijn immers heel kwetsbare groepen. Vandaar dat wij ook met dit voorstel zijn gekomen. Even wat meer duidelijkheid graag.
Staatssecretaris Teeven: Zonder in herhaling te willen vervallen, het kabinet zet een belangrijke stap door het de rechter onmogelijk te maken om bij geweldsmisdrijven, dus ook bij mishandeling van kinderen, een taakstraf op te leggen met dat wetsvoorstel. Wij maken het tegelijkertijd mogelijk om de voorwaarden beter na te leven. Als het lukt om dat voor elkaar te krijgen, wordt een groot gedeelte van de vraag van mevrouw Van der Burg al beantwoord. Zij gaat echter een stapje verder en daarover verschillen wij op dit moment van mening met elkaar. Zij vraagt of wij in de rekwireerrichtlijnen bij kindermishandeling ook willen komen tot drie keer de eis die nu gesteld wordt. Zo algemeen willen wij dat op het ministerie op dit moment niet opleggen. Wij gaan wel kijken wie de slachtoffers zijn in concrete gevallen; of het kwetsbare kinderen of gehandicapten zijn. Hoe in individuele situaties wordt gerekwireerd, zullen wij aan het Openbaar Ministerie vragen. Over strafverzwarende omstandigheden heb ik in het algemene deel van mijn betoog gezegd dat artikel 304 niet altijd wordt gebruikt, maar ook als artikel 300 ten laste wordt gelegd, wordt er zwaarder geëist en gestraft. Wij hebben op dit moment geen aanleiding om te denken dat dit, zo algemeen als mevrouw Van der Burg het vraagt, een absolute meerwaarde heeft.
Mevrouw Van der Burg (VVD): De staatssecretaris gaat daar met het OM over praten. Dat wetsvoorstel staat eind maart op de agenda. Is het mogelijk dat hij de Kamer daarvoor informeert over zijn bevindingen? Over artikel 304 hebben wij een antwoord gekregen, maar dat gaat onder anderen specifiek op voor kinderen. Dit ging ook over ouderen en gehandicapten. Is het mogelijk om daar nadere informatie over te krijgen met het oog op dit wetsvoorstel?
Staatssecretaris Teeven: Dat kan niet vooraf omdat de tijd erg kort is, maar in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel waarover op 28 maart een wetgevingsoverleg wordt gevoerd, hebben wij uitgebreid van gedachten gewisseld met het Openbaar Ministerie over de vraag hoe zij invulling moet geven aan die bijzondere voorwaarde en alles wat daarmee samenhangt. Dat overleg gaf geen aanleiding om te denken dat wij op dit moment gebaat zijn bij een algemene maatregel om daar allemaal drie keer zwaarder bij te rekwireren. Wij willen die beleidsruimte laten bij het Openbaar Ministerie in individuele gevallen. Dat is overigens ook het standpunt van de minister van Veiligheid en Justitie. Als wij er heel grof een algemene aanwijzing overheen doen, dan moet het ook in alle gevallen worden geëist en zou het kunnen gebeuren dat het gat tussen eis en straftoemetingsvrijheid van de rechter te groot wordt. Daar is ook in andere gevallen in de publieke sector op gewezen. Die stap willen wij op dit punt in zijn algemeenheid niet zetten.
Overigens komen niet alle vormen van mishandeling uiteindelijk te vallen onder het wetsvoorstel beperking taakstraffen. Het moet om ernstige gevallen gaan waarbij sprake is van zes jaar of meer en recidive, maar als het wetsvoorstel van kracht wordt, zou dat een reden zijn om artikel 304 wel mee te nemen in de tenlastelegging omdat je dan wel komt aan de strafverzwaring. Als dit wetsvoorstel van kracht wordt, zou er een moment kunnen komen waarop we dat bij kindermishandeling wel doen, want dan is bij recidive altijd sprake van een ernstig geval. Er is een aantal zaken in gang gezet. Ik zou de Kamer willen vragen om de regering even de tijd te geven om dat netjes uit te rollen. Wij kunnen uiteraard bij de bespreking van dit wetsvoorstel op 28 maart alle wensen van de Kamer aanhoren en daarover met elkaar in debat gaan.
Mevrouw Van der Burg heeft ervoor gepleit dat een behandelaar van een patiënt met een geestelijke stoornis verplicht wordt om advies in te winnen bij het AMK. Het belang van consultatie en informatie-uitwisseling is evident, maar het gaat mij op dit moment enigszins te ver om te stellen dat bij elke behandeling het AMK ingeschakeld moet worden. Dat oordeel zou ik aan de betrokken professional willen overlaten. Dat heeft de staatssecretaris van VWS ook al gezegd. Als er kinderen bij betrokken zijn en er signalen zijn van kindermishandeling moet de behandelaar afhankelijk van wat hij signaleert met het AMK of het CJG contact opnemen.
Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd welke concrete afspraken zijn gemaakt over het aanleveren van informatie door professionals. De staatssecretaris van VWS heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen toegezegd de Kamer daarover te informeren. De Kamer kan volgende week een brief van haar verwachten over dit onderwerp.
Mevrouw Van der Burg vroeg waarom het feit dat een kind getuige is van partnergeweld, niet altijd in de strafverzwarende omstandigheden wordt meegenomen. Uit het onderzoek komt juist naar voren dat het OM het in de meeste gevallen meeneemt in de strafeis en dat de rechter in de strafoplegging in strafverzwarende zin er rekening mee houdt dat een kind getuige is en dus ook slachtoffer is van partnergeweld. In de strafmotivering en de straftoemeting wordt deze omstandigheid naar het oordeel van het kabinet dus wel meegewogen.
Mevrouw Van Toorenburg had een interessante vraag. Zij vroeg hoe het kabinet in zijn algemeenheid aankeek tegen de opgelegde straffen bij kindermishandelingszaken. Je zou enige parallellen kunnen trekken met hoe het kabinet aankijkt tegen bestraffing bij zedenmisdrijven. Daar heeft de minister ook al enige opmerkingen over gemaakt. Soms lopen kindermishandeling en ontucht samen. In zijn algemeenheid is de regering van mening dat de vergeldingscomponent bij bestraffing aan de magere kant is. Dat is ook een beetje de achtergrond van een aantal wetsvoorstellen die in het regeerakkoord zijn opgenomen. Dat zeg ik in algemene zin, zonder in te gaan op individuele gevallen. Behalve bij de vergeldingscomponent moet je in kindermishandelingszaken heel veel maatwerk leveren bij de sancties, in de zin van: wat voor concrete gedragsbeïnvloedende maatregelen ga je nou als sanctie verwerken? Ik weet dat de fractie van mevrouw Kooiman daar ook aan hecht. Ook mevrouw Arib heeft daar de afgelopen jaren al veelvuldig op andere plaatsen in het parlement aandacht voor gevraagd.
Mevrouw Van Toorenburg heeft er echter terecht op gewezen dat het starten van een hulpverleningstraject van groot belang is. Dat kan in een strafrechtelijk traject ook worden afgedwongen, deels door een voorwaardelijke straf in combinatie met bijzondere voorwaarden. Dan zijn wij weer bijna terug bij de gereedschapskist – ik kan het niet genoeg zeggen: wetsvoorstel 32 319 – die wij op 28 maart eindelijk gaan bespreken.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg of het WODC onderzoek kan doen naar omgangsregelingen bij kindermishandeling. Een WODC-onderzoek lijkt mij op dit moment niet noodzakelijk. De rechter houdt bij het opleggen van omgangsregelingen altijd rekening met kindermishandeling in het verleden. Dat gebeurt eigenlijk altijd standaard, althans dat zou een rechter moeten doen. Wij hebben ook al heel wat onderzoeken uitgezet in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen. Het is weliswaar langs een wat andere weg maar ook de Algemene Rekenkamer gaat starten met een onderzoek naar tarieven in de jeugdbescherming. Daar zijn wij helemaal klaar voor en ik heb toegezegd dat dat zou gebeuren. Ik wil het WODC dus nu niet weer een onderzoek laten instellen naar de omgangsregeling. Dit gezegd hebbende, ik denk niet dat mevrouw Van Toorenburg doelt op ouders die in detentie zitten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voor een deel doel ik daar wel op. Vanuit de lotgenotengroep Aandacht Doet Spreken komt vaak naar voren dat de positie van kinderen zo kwetsbaar is. De vaste commissie voor Justitie heeft afgesproken om hoorzittingen te houden over de vraag hoe dat nou gaat met kinderen die nabestaande zijn. Ik ben voorzichtig met het noemen van concrete voorbeelden maar ik wil er toch één voorbeeld uit pakken. Er is een vader die één kind heeft vermoord en een ander kind door mishandeling gehandicapt heeft gemaakt. En dat kind moet bij vader op bezoek komen. Het is maar een voorbeeld, het gebeurt. Dan komt iedere keer de vraag: hoe gaan wij ervoor zorgen dat de positie van de kinderen wordt versterkt? Omdat de Kamer daar hoorzittingen over gaat houden, leek het mij goed om daar vanuit een andere, meer wetenschappelijke invalshoek meer zicht op te krijgen, zodat wij dat goed kunnen oplossen. Daarom vroeg ik of het kabinet er middels het WODC of op een andere manier voor zou kunnen zorgen dat de Kamer wordt geholpen om meer zicht te krijgen op de positie van kinderen die het slachtoffer zijn. Wij doen heel veel voor volwassen slachtoffers. Er is spreekrecht, noem maar op. Maar hoe kunnen wij de positie versterken van een kind dat slachtoffer is? Zou het kabinet daar iets voor kunnen betekenen gelet op die omgang?
Staatssecretaris Teeven: Ik ben iets te snel geweest. In dit geval denk ik nog steeds niet aan het WODC maar ik heb inmiddels wel met de Raad voor de Kinderbescherming over dit onderwerp gesproken. Ik heb dit vorige week aangekaart. Ik zou kunnen kijken in hoeveel gevallen een kind dat slachtoffer is en van wie een ouder in detentie zit of zelfs in tbs, door de kinderrechter of op andere wijze wordt verplicht om naar die ouder te gaan. Daar doelt mevrouw Van Toorenburg heel concreet op en daar is ook een aantal voorbeelden van. Ik zeg haar toe dat ik dat naga bij de Raad voor de Kinderbescherming zodat de Kamer die informatie voor de hoorzittingen heeft. Mocht zij het dan niet voldoende vinden, dan kunnen wij altijd nog kijken of wij op dat moment naar het WODC gaan.
Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of ik in gesprek wil gaan met het veld om erachter te komen of er een belemmering bestaat om een en ander te melden bij de politie. Ik heb al toegezegd in de brief om in gesprek te gaan met het veld om de cijfers te duiden. Deze vraag zullen wij meenemen. Ik zal daar ook even over moeten overleggen met mijn collega van VWS aangezien dit echt bij haar in de portefeuille zit.
Mevrouw Kooiman heeft gevraagd hoe ik ervoor ga zorgen dat het AMK wordt ingeschakeld als kinderen betrokken zijn bij huiselijk geweld. Een belangrijk kenmerk van de aanpak van huiselijk geweld is dat deze systeemgericht is, dat wil zeggen: gericht op het hele gezin. Overigens waren wij het erover eens dat, als je een zware maatregel hebt toegepast, je weer naar een lichtere maatregel moet kunnen afbouwen, ook in het belang van het gezin. Dat gezin moet je immers kunnen blijven monitoren. Helaas is dat er echter niet van gekomen. Maar samenwerking tussen het Steunpunt Huiselijk Geweld en het AMK is heel belangrijk. Daarom wordt daar in het kader van de stelselherziening aan gewerkt. Verder schakelt politie altijd Bureau Jeugdzorg in als zij ook andere kinderen tegenkomt in een huis.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik was afgelopen maandag in Den Haag op werkbezoek toen ik hier een mailtje over kreeg waarin stond dat de politie vaak weigert om een huisverbod in te stellen omdat het te veel werk zou zijn en vanwege allerlei andere zaken. In dit geval was sprake van ernstige kindermishandeling en toch werd geen huisverbod ingesteld om de situatie te bekijken terwijl Bureau Jeugdzorg daar wel expliciet om gevraagd had. Wij hebben het er al eerder over gehad dat het huisverbod te weinig en niet preventief wordt ingezet. Wat gaat daar concreet aan gebeuren? Wat kan de staatssecretaris daarin betekenen?
Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Van der Burg komt nu met een individueel geval. Het is zo aardig dat ik voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel kinderbescherming drie of vier weken geleden ook bij Bureau Jeugdzorg in Den Haag ben geweest. Toen heb ik expliciet de vraag gesteld: wat zijn er voor tekortkomingen in het contact met de politie? Natuurlijk wil de politie dat wel eens niet en gebeurt het ook wel eens niet. Ik heb in het Kamerdebat gezegd dat wij daarover in gesprek zijn. Maar juist bij Bureau Jeugdzorg in Den Haag hoorde ik die klachten niet. Het is dus heel bijzonder dat mevrouw Van der Burg en ik verschillende signalen horen van een en hetzelfde Bureau Jeugdzorg. Desalniettemin zal het kabinet er in zijn algemeenheid aandacht voor vragen zodat het meer gebeurt. Dat heb ik ook toegezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel kinderbescherming. Maar daar moet je ook met de gemeente over in overleg, want niet zozeer de politie maakt uit of dat gebeurt maar wel de gemeente of de officier van justitie in elk concreet geval.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik wilde dit onder de aandacht brengen omdat ik begrepen heb dat niet altijd gemeld wordt bij Bureau Jeugdzorg of het AMK. Mij maakt het ook niet zo heel veel uit of er hulp komt van Bureau Jeugdzorg of de crisishulpverlening van het AMK, als er maar hulp komt in het gezin. Daar is helaas nog niet altijd sprake van. Er zijn projecten in Rotterdam waar het goed werkt. Dat heeft er ook mee te maken dat de gemeente daar heel erg mee bezig is. Is de staatssecretaris bereid om met de gemeenten om de tafel te gaan zitten om te bespreken wat de gemeenten eraan gaan doen opdat er bij een melding van huiselijk geweld waarbij sprake is van kinderen, altijd hulpverlening bij het gezin betrokken wordt, althans altijd een melding wordt gemaakt bij Bureau Jeugdzorg of het AMK?
Staatssecretaris Teeven: Als gemeenten dat tegenkomen, is het goed om te melden. Het is belangrijk dat het kabinet al dan niet via de VNG nog eens bij gemeenten onder de aandacht brengt dat ze een eigen rol hebben om het te signaleren als ze vanuit een bepaalde hoek van zoiets op de hoogte raken. Ik heb daar laatst nog met de voorzitter van de VNG over gesproken in het kader van de jeugdbescherming. Ik zal dat dus onder hun aandacht brengen.
Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of ik het advies uit het rapport van de commissie-Van Vollenhoven over de daderhulpverlening ga opvolgen. In kindermishandelingszaken moet bij de strafbepaling altijd het belang van kinderen worden meegewogen. Daderhulpverlening kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd. Deze mogelijkheid is al opgenomen in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling. Tegelijkertijd is het niet altijd in het belang van het kind dat je die zaken combineert, maar dat weet mevrouw Kooiman ook wel. Soms moet je die zaken juist gescheiden houden. Het is de lijn van dit kabinet, misschien zelfs iets meer dan die van vorige kabinetten, dat wij slachtoffers en zeker kinderen absoluut niets willen opleggen wat misschien wel ten goede van de dader komt maar ook risico’s heeft voor het welzijn van het kind of het slachtoffer in zijn algemeenheid. Het moet altijd iets zijn waar het slachtoffer aan meewerkt of, als er kinderen bij betrokken zijn en Bureau Jeugdzorg de verantwoordelijkheid heeft, iets wat Bureau Jeugdzorg een goede zaak lijkt.
Mevrouw Helder heeft gevraagd of ik de straffen die blijkens het onderzoek worden opgelegd, toereikend vind. Ik heb daar al heel veel over gezegd. Ik ben al uitgebreid in gegaan op wetsvoorstel 32161. Als het wetsvoorstel over voorwaardelijke straffen in werking treedt, maken wij een bijzonder grote slag. Dan hebben wij ook de mogelijkheid om veel adequater te handelen als voorwaarden die bij veroordelingen worden opgelegd, niet worden nagekomen. Tegen mevrouw Van der Burg zeg ik dat dat ook kan betekenen dat de politie wat meer handvatten heeft om tot actie over te gaan als voorwaarden niet worden nagekomen.
Mevrouw Arib vroeg welk ministerie verantwoordelijk is voor de NODO-procedure (Nader Onderzoek Doodsoorzaak). Ik kan haar daar sinds eergisteren duidelijkheid over geven. Het ministerie van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de NODO-procedure, hoewel het niet echt een justitieel onderwerp is. Er is ongeveer tien jaar overleg gevoerd tussen het ministerie van VWS en het ministerie van Justitie over de vraag wie dit moest doen. De vorige minister van Justitie vond dit terecht een heel belangrijk onderwerp, mede naar aanleiding van herhaalde aansporingen van de Partij van de Arbeid-fractie. Het is toen nooit tot een verantwoordelijkheidsverdeling gekomen. Dat is nu wel gebeurd. Mijn medewerkers zijn nu bezig aan een goedkopere variant van wat oorspronkelijk de bedoeling was. Dat heb ik tijdens een eerder overleg met uw Kamer ook al een keer gezegd. Wij hopen eind dit jaar feitelijk alles op te kunnen starten. Sterker, ik ga ervan uit dat wij alles eind dit jaar hebben gerealiseerd.
De financiële verantwoordelijkheid wordt samen gedragen door het ministerie van V en J en het ministerie van VWS. Dat geldt zowel voor de structurele kosten als de incidentele opstartkosten die eraan verbonden zijn. Maar dat gebeurt wel tot een genormeerd bedrag, moet ik zeggen, ook omdat er een medewerker van VWS aanwezig is. Er is een bedrag met de minister van VWS afgesproken waar wij niet boven zullen gaan. Als wij daarboven komen, hebben wij echt een probleem. Dan heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie een probleem. Maar daar gaat het mevrouw Arib natuurlijk niet zozeer om. Het gaat haar erom dat het geregeld is. Het is geregeld en daar ben ik ook buitengewoon blij mee.
Wij denken daar nog wel de KNMG en haar deskundigheid bij nodig te hebben. Die is bij Veiligheid en Justitie wel een beetje een vreemde eend in de bijt maar wij hebben de toezegging van het ministerie van VWS dat zij de ondersteuning levert om dat gedeelte kwalitatief te waarborgen. Ik ben blij dat dit AO de boeken in kan als het AO waar dat bij geregeld is.
Mevrouw Arib vroeg hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat huisartsen een en ander gaan signaleren. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft onderzoek gedaan naar signalering bij huisartsenposten. Dat betrof een nulmeting. Eind dit jaar gaat de IGZ onderzoeken of de signaleringsinstrumenten zijn ingezet. De IGZ heeft de verwachting uitgesproken dat de huisartsenposten eind dit jaar goed uitgerust zijn. Je kunt zien aan de wijze waarop ik het voorlees vanaf papier dat dit niet helemaal de verantwoordelijkheid is van Veiligheid en Justitie.
Een aantal vragen van de heer Voordewind heb ik al beantwoord. Ik doe een beroep op zijn scherpheid als laatste spreker in de rij om mij te corrigeren, maar dat zit meestal wel goed. Hij vroeg hoe het zit met de integraliteit van het kabinetsbeleid. Ik hoop dat de wijze waarop tussen het ministerie van VWS en het ministerie van V en J de NODO-procedure is geregeld er een voorbeeld van is dat ook dit kabinet denkt aan die integraliteit. Ik hoop de heer Voordewind met deze praktijkoplossing al een beetje daarvan te hebben overtuigd. De staatssecretaris van VWS en ik gaan een en ander schouder en schouder doen. Preventie, signalering en zorgaanbod liggen uiteraard op het beleidsterrein van VWS. De inzet van het strafrecht en het gedwongen kader liggen op mijn beleidsterrein. Dat is de onderverdeling. Zo zal de Kamer ons zien acteren in die verschillende velden.
De heer Voordewind vroeg ook hoe het mogelijk is dat slechts een derde van de aangiftes leidt tot vervolging. Soms is er een gebrek aan bewijs. Soms wordt een aangifte ingetrokken. Soms is er sprake van een een-op-eensituatie tussen een aangever en in het verlengde daarvan de verzorger van de aangever, zijnde het kind en de dader, waarbij die verklaring op elkaar staat. Als zo’n aangifte wordt ingetrokken, blijft er niets over. Soms is er technisch bewijs in de zin van een huisarts die iets constateert. Daarom begrijp ik ook de continue druk van mevrouw Van der Burg. Maar vooralsnog ben ik het met de heer Voordewind erover eens dat het lijkt dat die verplichte meldcode goed werkt. Om die reden is er geen reden om over te gaan op een meldplicht. Zo kijkt het kabinet er op dit moment naar.
Waarom leidt aangifte nog meer niet tot vervolging? Soms kiest het Openbaar Ministerie niet voor een strafrechtelijke vervolging in strikte zin maar voor afhandeling op andere wijze doordat overdracht plaatsvindt in het civiele traject, in de jeugdbeschermingsmaatregelen. Het Openbaar Ministerie kiest er wat mij betreft nog wel te weinig voor om zelf civielrechtelijk in te grijpen. Dat heb ik ook naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel kinderbescherming onder de aandacht van het Openbaar Ministerie gebracht. Er is één parket in Utrecht dat wel zeer actief is op het terrein van zelf interveniëren in civielrechtelijk kader. Ik heb het Openbaar Ministerie via de voorzitter van het College van procureurs-generaal gevraagd om ook scherp te zijn op die taak en te bekijken of soms nader invulling aan haar civielrechtelijke taak moet worden gegeven.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb specifiek gevraagd naar de strafmaat bij seksueel misbruik. Dat moet vallen onder het strafrecht en niet doorgeschoven worden naar het civielrechtelijk kader.
Staatssecretaris Teeven: Daar heeft de heer Voordewind gelijk in. Blijkbaar heb ik even de vraag niet scherp. Kan hij die even nader preciseren?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het ging om die 38% van de gevallen die leiden tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Die mensen belanden uiteindelijk in de gevangenis. Ik vond dat percentage nog steeds laag omdat het gaat om seksueel misbruik. Even los van de vraag hoe de bewijslast ligt, de straf is bij 38% van de gevallen een gevangenisstraf. Dat lijkt mij nog steeds rijkelijk laag.
Staatssecretaris Teeven: Dan kom ik terug bij wat ik al eerder heb gezegd naar aanleiding van een vraag van mevrouw Van Toorenburg. Op dit moment worden bij seksueel misbruik ook taakstraffen en voorwaardelijke straffen opgelegd. Bij ontuchtzaken worden vaak voorwaardelijke straffen dan wel alleen maar taakstraffen opgelegd. Het is het kabinet en de bewindslieden net als de heer Voordewind een doorn in het oog dat geweld- en zedenmisdrijven vaak op deze wijze worden afgedaan. Ik hoop dan ook op steun van de ChristenUnie-fractie zowel in de Tweede als de Eerste Kamer voor ons wetsvoorstel aangezien de heer Voordewind zijn zorgen daarover onder woorden brengt. Wij delen zijn zorgen totaal en hopen dat met dat wetsvoorstel ernstige gewelds- en zedenmisdrijven daar totaal uitgehaald zijn. Vandaar ook de aanscherping in de nota van wijziging. De discussie over het begrip «ernstig» gaan wij uiteraard nog voeren bij de behandeling van dat wetsvoorstel. Daar is het laatste woord nog niet over gezegd.
De heer Voordewind maakte zich zorgen over de Stuurgroep aanpak kindermishandeling. Die stuurgroep is ingesteld gedurende het Actieplan aanpak kindermishandeling. Dat actieplan is eind 2010 afgerond. Er volgt nog een eindgesprek. Ik kan daar niet meer over melden dan dat de staatssecretaris van VWS en ik ons bezinnen op een vervolg. De Kamer zal daar na de zomer over worden bericht. Voor dit jaar heeft de staatssecretaris van VWS extra geld beschikbaar gesteld voor de zogenaamde Regionale aanpak kindermishandeling.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De stuurgroep stopt dus nu; de financiering is gestopt. Maar sluit de staatssecretaris niet uit dat bepaalde expertise nog ingezet kan worden als het nieuwe actieplan door dit kabinet wordt opgesteld?
Staatssecretaris Teeven: Zeker. Daar zullen wij de Kamer na de zomer over berichten. En op regionaal niveau heeft de staatssecretaris van VWS dus nog extra geld beschikbaar gesteld.
De voorzitter: Ik stel vast dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik geef het woord aan mevrouw Van der Burg.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording en de toezeggingen.
Op de vraag om drie keer zo zwaar te straffen als het gaat om extra kwetsbare slachtoffers komt de VVD-fractie terug bij de behandeling van de concrete wetsvoorstellen.
Er werd gevraagd om een adviesplicht voor professionals opdat wij zicht krijgen op wanneer er kinderen in het spel zijn. Daarop antwoordde de staatssecretaris dat uit de praktijk blijkt dat de professionals helemaal nooit kijken of er kinderen in het spel zijn, laat staan dat ze om advies vragen. In individuele gevallen is dat misschien wel zo, maar een klacht uit de praktijk is dat deze groep volledig buiten beeld is. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris toezegt om daar nog eens nader naar te kijken zodat wij daar later op terug kunnen komen. Dit kan immers niet de bedoeling zijn in dit soort ernstige gevallen.
Op de vraag of de professional het strafrecht passend inzet heb ik nog geen adequaat antwoord gekregen. Daar zou ik graag wat meer over horen. Zo nee, wat gaat de staatssecretaris daar dan in de komende tijd aan doen?
Tot slot heeft de staatssecretaris niets gezegd over de training tijdens de basisopleiding. Ik neem aan dat de staatssecretaris van VWS daar schriftelijk op terugkomt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Wij zitten geheel op één lijn over het gegeven dat een taakstraf niet past bij ernstige gewelds- en zedendelicten, maar het CDA pleit er altijd voor dat je naast een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf altijd heel gericht werkt aan een behandeling. Daarvoor hebben wij dat mooie wetsvoorstel in behandeling. Daar hebben wij niet voor niets een wetgevingsoverleg voor ingepland, want wij willen het snel behandelen. Op dat punt zitten wij helemaal op één lijn.
Wij zijn zeer ingenomen met het feit dat de staatssecretaris ter voorbereiding op onze hoorzitting met de Raad voor de Kinderbescherming zal kijken naar de positie van het kind als slachtoffer wanneer de ouder dader is. Dat is namelijk een pijnpunt. Voor hen willen wij graag zo veel mogelijk kunnen betekenen.
Omdat ik toch twee minuten heb en ik er net in mijn spreektijd geen tijd meer voor had, kan ik nog wel even één ander onderwerp aan de orde stellen dat mij net te binnen schoot. Het gaat over de aanpak dierenmishandeling. Wij hebben begrepen dat nu ook specifiek wordt gekeken naar hoe ervoor kan worden gezorgd dat er ook wordt bezien of andere vormen van mishandeling aan de orde zijn als in een gezin dierenmishandeling naar voren is gekomen. In Amsterdam wordt een specifieke actie opgezet waarin de wisselwerking tussen dierenartsen en jeugdzorg tot stand wordt gebracht. Zou de staatssecretaris daar iets over kunnen zeggen? Dat mag ook in een brief, want ik snap dat ik hem misschien hiermee overval. Wij zouden daar graag een landelijke uitrol van zien. Het blijkt namelijk dat, als iemand in een gezin een dier ernstig mishandeld, het een signaal kan zijn dat het ook niet goed gaat met anderen die aan diens zorg zijn toevertrouwd. Wij zouden daar graag veel actie op willen zien.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik ben heel erg tevreden over de daadkracht die uit de antwoorden van de staatssecretaris blijkt. Toch mis ik die daadkracht nog een beetje als gevraagd wordt om huiselijk geweld altijd te melden wanneer er kinderen in het gezin zijn. Hij zegt dat bij de VNG onder de aandacht te brengen. Deze softe taal ben ik eigenlijk niet zo van hem gewend. Ik hoop dat hij tegen de VNG gaat zeggen: als er sprake is van huiselijk geweld en er kinderen in het gezin zijn, dan moet er overleg zijn met een jeugdzorginstantie. Het maakt mij niet uit of dat met een AMK is of Bureau Jeugdzorg. Hij kan dan gerust het voorbeeld noemen van de gemeente Rotterdam: wanneer er sprake is van huiselijk geweld en er kinderen zijn, dan wordt er altijd een melding gedaan of is er overleg. Dit is een zeer ernstige vorm van kindermishandeling. Het is goed als daar wat meer aandacht voor komt.
Ik heb ook nog geen antwoord op de vraag over de scholing, die ik samen met mevrouw Van der Burg van de VVD heb gesteld. De SP heeft eerder een motie aangenomen gekregen waarin werd verzocht om professionals altijd te scholen in het herkennen, signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling. Een computertraining is echt te soft en te minimaal. Er moet structureel aandacht zijn voor het herkennen en bespreekbaar maken van kindermishandeling. Er moeten naschoolse trainingen komen maar ook trainingen in de opleiding zelf. Ik hoop dat de staatssecretaris daar nog wat meer over zou willen vertellen.
De voorzitter: Ik stel vast dat mevrouw Helder geen behoefte heeft aan een tweede termijn. Dan is het woord aan mevrouw Arib.
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Speciale dank voor de oplossing van het tienjarige probleem van de NODO-procedure. Ik ben heel blij dat die onder de verantwoordelijkheid van Veiligheid en Justitie komt. Ik heb net een persbericht gezien van de KNMG waaruit blijkt dat zij daar een beetje tegen is. Kinderen die onterecht zonder onderzoek worden begraven en gecremeerd, hebben ook rechten, al zijn ze er niet meer. Het is goed dat dit vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie geregeld wordt. Daar wil ik de staatssecretaris ontzettend voor bedanken. Ik blijf het onderwerp volgen.
De staatssecretaris zei dat hij mijn vraag over de sluitende registratie van kindermishandelingszaken had beantwoord, maar ik dacht van niet. In hetrapport wordt gezegd dat kindermishandelingszaken niet geoormerkt zijn in het informatiesysteem van politie. Daar ging het vooral om. Maar ik begrijp nu dat de staatssecretaris dat al heeft beantwoord. Ik heb daar blijkbaar niet goed op gelet.
Bij de behandeling van het onderwerp kinderbeschermingsmaatregelen heb ik een motie ingediend waarin ik de regering heb gevraagd een en ander rond de meldcode te versnellen. Als het wetsvoorstel over de verplichte meldcode naar de Kamer komt, dan hoeft daar niet over gestemd te worden, maar als dat niet het geval is, dan wordt het gewoon in stemming gebracht.
Ik wil graag weten wat het verband is tussen dierenmishandeling, kindermishandeling en vrouwenmishandeling. Het komt nu elke keer terug. Ik krijg zelfs uitnodigingen voor allerlei congressen over dierenmishandeling en vrouwenmishandeling. Er kan best een verband zijn maar ik zou heel graag willen weten of dat gebaseerd is op feiten, op wetenschappelijk onderzoek. Er vindt ook mishandeling plaats in gezinnen waar helemaal geen dieren zijn. Ik wil dus weten of het klopt. Anders zitten wij hier allerlei dingen te roepen die niet waar of half waar zijn. Ik wil niet ontkennen dat er verbanden zouden kunnen zijn maar ik wil wel over feiten en onderzoeken praten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Er is een taskforce bezig met het onderwerp dierenmishandeling in relatie met kindermishandeling. Als dierenartsen in Amsterdam constateren dat dieren ernstig mishandeld zijn, wordt er een signaal gegeven en worden de vragen gesteld: is hier een kind in dit gezin en hoe wordt dit kind behandeld? Wij willen het landelijk uitgerold zien dat als dat speelt, het wordt opgepakt. Daar gaat het om en niet om de «gevolgtijdelijkheid», een mooi woordje dat wij gisteren hebben ingevoerd. Het gaat erom dat wij ook naar de kinderen kijken als wij iets signaleren.
Mevrouw Arib (PvdA): Dat is prima, maar dan wel op basis van feiten.
Mevrouw Helder (PVV): De vraag van mevrouw Arib is of er wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan. Het antwoord is: ja, door de Universiteit Utrecht. Ik heb het rapport. Ik kan dat op enig moment inbrengen en mevrouw Arib kan een kopie van mij krijgen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik schrok ook even bij het woordje «dierenmishandeling». Ik moest denken aan de goudvis van mijn kinderen, die misschien niet altijd te eten heeft gehad. Ik hoop niet dat het AMK meteen bij mij op de stoep staat. Ik zal heel goed op de dieren letten die nog wel bij mij in huis zijn.
Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording ook van mijn vragen. Ik zie uit naar het nieuwe actieplan van dit kabinet en de mogelijke aanscherping van het bestaande actieplan.
Ik ben blij dat hij zegt ook te kijken naar de expertise van de stuurgroep, in die zin dat wij die vooral niet moeten weggooien maar moeten blijven inzetten. Ik zou het kabinet willen manen om snelheid te betrachten met de meldcode en het wetsvoorstel. Ik hoop niet dat wij dat na de zomer gaan behandelen maar dat dat voor de zomer mogelijk is.
De staatssecretaris krijgt de steun van de ChristenUnie-fractie in die zin dat wij zo snel mogelijk af moeten van taakstraffen bij zedendelicten. Maar zij heeft altijd benadrukt dat er behandeling moet zijn van mensen die betrokken zijn bij zedendelicten. Alleen opsluiten zonder combinatie met een behandeling lijkt haar ook geen goede weg.
Tot slot, kan de staatssecretaris nog iets zeggen over de aandacht voor het signaleren van kindermishandeling in opleidingen en curricula, waar andere collega’s ook op hebben gewezen?
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Mevrouw Van der Burg vroeg naar de adviesplicht. Zij stelde dat een behandelaar niet naar kinderen kijkt en vroeg of ik daar nog een keer naar wilde kijken. Dat zal ik doen met de collega van VWS. In de brief over de informatieplicht van volgende week wordt hierop ingegaan.
Mevrouw Van der Burg vroeg of het signaleren terugkomt in de opleiding van professionals. De staatssecretaris van VWS heeft daar in de behandeling van de wetsvoorstellen over kinderbescherming over aangegeven dat professionals met het wetsvoorstel meldcode verplicht worden om scholing te volgen, zodat zij over de kennis beschikken om met de meldcode te kunnen werken. Dat heb ik even uit de Handelingen teruggehaald. Dat is dus aan de orde geweest bij de behandeling van de wetsvoorstellen over kinderbescherming.
Mevrouw Van der Burg vroeg in tweede termijn of het strafrecht nu passend wordt ingezet. Ik heb het antwoord proberen te schetsen in eerste termijn. Het kabinet legt meer het accent op het vergeldingselement. Daarnaast is er aanvullend aandacht voor hulp in de vorm van bijzondere voorwaarden. Het kabinet gaat voor geen taakstraffen bij ernstige zaken. Uiteraard moet er ook behandeld worden als dat mogelijk is, zo zeg ik ook tegen de heer Voordewind. Als het mogelijk is moet er sprake zijn van een combinatie maar de vergeldingscomponent krijgt ook aandacht.
Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar de dierenartsen. Er komt een meldcode dierenmishandeling voor dierenartsen. Daarin zit ook huiselijk geweld.
De heer Voordewind let op zijn goudvis. Ik let op mijn marmot.
Mevrouw Kooiman vroeg naar scholing. Die zit in de implementatienota meldcode.
Mevrouw Arib had het over de registratie. Volgens mij hebben wij het daarover gehad. Ik heb zelfs verteld dat die codering in het kader van de verplichte meldcode is opgenomen, maar het computersysteem bij de politie is een beetje krakkemikkig. Negen maanden geleden hebben wij de uitval gehad in IJsselland, waarbij alles instortte. Ik heb geprobeerd uit te leggen dat wij niet alle aanpassingen tegelijkertijd aan dit systeem kunnen toevoegen. Er zijn twintig prioriteiten. Als je al die twintig prioriteiten in één keer gaat toepassen op het systeem van de Nederlandse politie, dan stort het in. Dan zijn wij nog veel verder van huis. Dat moeten wij niet hebben.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wacht de brief van de staatssecretaris van VWS over de informatie-uitwisseling af. Ik vraag mij af of daar de adviesplicht in zit. Mocht die er onvoldoende in zitten, dan zal ik alsnog een VAO aanvragen. Dan weet de staatssecretaris dat alvast.
Staatssecretaris Teeven: Ik breng het over aan mijn collega van VWS.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb in mijn tweede termijn opgeroepen om bij huiselijk geweld waarbij kinderen aanwezig zijn, een melding te maken bij een jeugdzorginstelling. De staatssecretaris zei dat in een gesprek onder de aandacht te brengen bij de gemeenten. Zoals ik al heb gezegd is dat echt te soft. Dat ben ik niet gewend van deze staatssecretaris. Hij moet tegen gemeenten zeggen: dat moeten jullie gewoon doen.
Staatssecretaris Teeven: Ik weet nou waarom ik die vraag vergeten was. Ik was een beetje in verwarring geraakt aangezien ik soms van de SP-fractie hoor dat het allemaal te hard is en nou hoor dat het te soft is. Dat is mijn fout. Ik trek die schoen aan. Ik zal het onder de aandacht van de gemeenten brengen op een wijze dat het ook helder is. Ik zal dat op een goede manier opnemen met de gemeenten.
Mevrouw Kooiman (SP): Ze moeten het dan ook gaan doen. Onder de aandacht brengen klinkt een beetje zoals: ik leg het u voor maar u doet maar wat u wilt. Maar het gaat hier wel om kindermishandeling, kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld. Dat is echt een ernstige zaak. Het is noodzakelijk dat de kinderen de hulp krijgen die ze nodig hebben. Dat dat nu niet gebeurt, is duidelijk. Dat komt ook uit de rapportage naar voren. Ik verwacht van de staatssecretaris wat meer daadkracht in die zin dat hij zaken niet onder de aandacht brengt maar zegt: gemeenten, jullie moeten dit gewoon doen. Hupsakee.
Staatssecretaris Teeven: Ik ben geen opdrachtgever van de gemeenten, dus ik ga het bij de gemeenten onder de aandacht brengen. Dit onderwerp komt terug bij de Veiligheidshuizen. Via de lijn van het College van procureurs-generaal zal ik vragen om dit te bewaken vanuit de zijde van het Openbaar Ministerie en de Veiligheidshuizen. Daar komen die lijntjes bij elkaar. Ik zal het bij de gemeenten onder de aandacht brengen maar ik kan ze geen opdracht geven.
De voorzitter: Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de behandeling van dit onderwerp. Ik dank de leden voor hun inbreng en de staatssecretaris voor zijn beantwoording.
Samenstelling:
Leden: Rouvoet (ChristenUnie), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Çörüz (CDA), Koopmans (CDA), De Roon (PVV), voorzitter, Brinkman (PVV), Vermeij (PvdA), ondervoorzitter, Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Gesthuizen (SP), Dibi (GroenLinks), Van Toorenburg (CDA), Berndsen (D66), Van Nieuwenhuizen (VVD), Schouw (D66), Marcouch (PvdA), Van der Steur (VVD), Recourt (PvdA), Hennis-Plasschaert (VVD), Helder (PVV), El Fassed (GroenLinks) en Taverne (VVD).
Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Dijkgraaf (SGP), Bouwmeester (PvdA), Van Bochove (CDA), Sterk (CDA), Dille (PVV), Elissen (PVV), Smeets (PvdA), Kooiman (SP), Ouwehand (PvdD), Rik Janssen (SP), Sap (GroenLinks), Smilde (CDA), Pechtold (D66), Van der Burg (VVD), Dijkstra (D66), Kuiken (PvdA), De Liefde (VVD), Spekman (PvdA), Azmani (VVD), Bontes (PVV), Voortman (GroenLinks) en Dijkhoff (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31015-54.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.