31 015 Kindermishandeling

Nr. 130 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2016

In het Algemeen Overleg Kinderporno van 13 april 2016 heb ik uw Kamer toegezegd om schriftelijk te reageren op een aantal onderwerpen op het terrein van de bestrijding van kinderporno.1 Met deze brief doe ik deze toezeggingen gestand.

Daarnaast heb ik in mijn brief «Aanbieding Plan van Aanpak Kindersekstoerisme» van 6 september 2016 toegezegd uw Kamer te berichten over de uitkomsten van de bijeenkomst met private partijen over de toekomstige financiering van het EOKM.2 In deze brief doe ik ook deze toezegging gestand.

Toezeggingen tijdens AO Kinderporno 13 april 2016

Gebruik green notices

Tijdens het AO Kinderporno van 13 april 2016 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over het gebruik van de green notices.

Naar aanleiding van de op 27 november 2014 aangenomen motie van het lid Berndsen-Jansen (D66), geeft Nederland aan Interpol een financiële bijdrage voor een aantal projecten op het terrein van kinderporno en kindersekstoerisme.3

Een van die projecten richt zich op het proactief informatie delen over ernstige, recidivegevaarlijke zedendelinquenten door de inzet van green notices. Green notices houden feitelijk waarschuwingenberichten in over het (mogelijk) reisgedrag van ernstige, recidivegevaarlijke zedendelinquenten. Om het gebruik van deze green notices te bevorderen, geeft Interpol aan de Interpol-lidstaten gerichte training en voorlichting over het gebruik en de meerwaarde van de waarschuwingsberichten. Daarnaast heeft Interpol het afgelopen jaar geïnventariseerd waarom landen geen of nauwelijks gebruik maken van de green notices. De redenen blijken zeer divers van aard te zijn, zoals privacyaspecten en onvoldoende kennis bij de operationele diensten over het gebruik van de waarschuwingsberichten. De geïdentificeerde belemmeringen worden op dit moment opgepakt door Interpol. De Nederlandse politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben mij bericht het Interpol-instrument green notices beter te willen benutten voor de doelgroep ernstige zedendelinquenten met recidiverisico. Om het gebruik van het instrument door Nederland te bevorderen, ontwikkelt de politie in samenwerking met het OM een beleidskader over de toepassing van het instrument. Dit kader zal als leidraad gaan dienen voor hun professionals om te beoordelen voor welke recidivegevaarlijke zedendelinquenten een green notice dient te worden opgesteld.

Inzetbaarheid en verplichtstelling chemische castratie

Tijdens het VAO kinderporno van 20 april 2016 heb ik toegezegd om in deze brief in te gaan op de inzet en het verplicht stellen van chemische castratie in Nederland en andere Europese landen, waaronder Polen (Handelingen II 2015/16, nr. 79, item 3).

Aanleiding hiervoor was het verzoek van het lid Öztürk (GrKÖ) om mogelijk te maken dat de rechter verplichte chemische castratie als straf kan opleggen voor het plegen van een zedendelict.

In Nederland bestaan goede mogelijkheden tot chemische castratie met informed consent binnen de tbs. Hoewel een tbs-gestelde moet instemmen met deze behandeling is het weigeren daarvan niet vrijblijvend. Als het gevaar dat van iemand uitgaat bij weigering te hoog blijft, kan resocialisatie niet aan de orde zijn. Chemische castratie bestaat uit een medicamenteuze behandeling ter onderdrukking van seksuele driften. Met deze behandeling kan het gevaar dat uit de seksuele stoornis van de veroordeelde voortkomt zodanig worden onderdrukt dat hij terug kan keren in de maatschappij. Keerzijde is dat chemische castratie leidt tot een ingreep in de hormoonhuishouding met allerlei gedrags- en lichamelijke veranderingen tot gevolg. Chemische castratie kan op den duur schadelijk zijn voor de lichamelijke gezondheid van een veroordeelde.

Aan Polen, Macedonië en Tsjechië is gevraagd of hun wettelijk kader voorziet in het opleggen van verplichte chemische castratie als sanctie door de rechter en hoe dit is vormgegeven. Uit de informatie van Macedonië en Tsjechië blijkt dat in deze landen geen sprake is van zo’n wettelijke voorziening. In het Poolse wetboek van Strafrecht is wel een bepaling opgenomen op grond waarvan de rechter een beschermende maatregel kan bevelen als iemand met een seksueel afwijkende voorkeur een ernstig gewelds- of zedendelict heeft gepleegd4. Het volgen van een verplichte behandeling, zoals pharmacological treatment (i.e. chemische castratie), kan onderdeel zijn van deze beschermende maatregel.

In Polen is de wetgever er blijkbaar van uitgegaan dat er omstandigheden kunnen zijn waarin het bevelen van verplichte chemische castratie niet in strijd is met internationale wet- en regelgeving. Dit soort omstandigheden zie ik niet. Ik verwijs in dit verband naar mijn brief van 20 april 2016, waarin ik heb toegelicht waarom het verplicht stellen van chemische castratie in strijd is met internationale en de nationale wet- en regelgeving (het EVRM, de Grondwet en de van toepassing zijnde Nederlandse behandelwetten).5 Eveneens wil ik u wijzen op de zaak Dvoracek. 6 In deze zaak gaat het EHRM in op het inzetten van een medicamenteuze behandeling ter onderdrukking van seksuele driften zonder informed consent. Aangezien het Hof aanneemt dat de klager op enig moment heeft ingestemd met deze behandeling concludeert het Hof dat er geen sprake is van schending van het EVRM. De uitspraak in deze zaak geeft steun aan het standpunt dat deze medicamenteuze behandeling ter onderdrukking van seksuele driften alleen op basis van informed consent zou kunnen plaatsvinden.

Ook internationale ontwikkelingen betreffende gedwongen zorg onderstrepen dit standpunt. Zo worden de internationale regels die worden gesteld aan verplichte zorg eerder strikter dan ruimer. Als voorbeeld noem ik het VN-verdrag Handicap. Onder dit verdrag is het uitgangspunt dat zorg in beginsel slechts verleend kan worden op grond van informed consent.

Gegeven mijn lezing van het EVRM, de mogelijkheden binnen de Nederlandse wetgeving en de eerder genoemde internationale ontwikkelingen blijf ik bij mijn eerdere standpunt, inhoudende dat ik het bij wet invoeren van verplichte chemische castratie niet mogelijk en ook niet wenselijk acht.

Verloop van de Notice and Take Downprocedure, het project «Nederland Schoon» en het vervolg ervan

Tijdens het Algemeen Overleg kinderporno heb ik toegezegd in gesprek te gaan met het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (OM) over het verloop van de zogenaamde Notice and Take Down (NTD) procedure, het project «Nederland Schoon» en het vervolg ervan.

Zodra bekend is dat op een Nederlandse server kinderpornografisch materiaal of ander strafbaar materiaal wordt gehost, wordt een NTD procedure gestart die ertoe dient het strafbare materiaal verwijderd te krijgen. In deze procedure hebben de daaraan deelnemende bedrijven zich bereid verklaard naar aanleiding van een melding van illegale content, of content in strijd met de voorwaarden van het bedrijf, die melding te onderzoeken en op basis van dat onderzoek de content te verwijderen als de content als illegaal of als in strijd met de voorwaarden wordt gezien. Recentelijk is tijdens een door Europol – op mijn verzoek georganiseerde expertmeeting met relevante partijen als Inhope, de Stichting Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM), NP en Eurojust – nog eens bevestigd dat het merendeel van de hostingbedrijven goede navolging geeft aan de door het bedrijfsleven vrijwillig ingevoerde NTD procedure. Op het moment dat een hoster wordt genotificeerd door burgers en belanghebbenden, zoals het EOKM, over kinderpornografisch materiaal, wordt het beeldmateriaal na beoordeling door deze hoster in de regel snel verwijderd. Een kleine minderheid geeft minder goed tot geen gevolg aan deze procedure.

Momenteel wordt door Europol samen en de overige bij de expertmeeting betrokken partijen een notitie opgesteld met goede praktijkvoorbeelden en nieuwe oplossingsrichtingen rondom de NTD procedure die bijdragen aan het tegengaan van kinderpornografisch materiaal op Nederlandse servers.

De afgelopen periode is bezien of het probleem van illegale content op de Nederlandse servers binnen het project «Nederland Schoon» kan worden aangepakt. Met dit project van de Nationale Politie, de Autoriteit Consument en Markt, het OM en de Technische Universiteit Delft is ingezet op het bewust maken van providers van het feit dat er veel criminele content wordt gehost, in de hoop dat de markt zonder de inzet van strafrechtelijke interventies of nadere regelgeving zelfreinigend vermogen zou ontwikkelen. De aanwezigheid van een van de grootste internetknooppunten ter wereld en een professionele hostingbranche trekken bonafide activiteiten maar ook uiteenlopende vormen van cybercrime (zoals kinderporno) aan. Door middel van gesprekken hebben de samenwerkende partijen binnen het project meer inzicht gekregen in de wijze waarop cybercriminelen gebruik maken van de Nederlandse hostinginfrastructuur. Hierdoor is ook meer bewustzijn gecreëerd bij de desbetreffende hostingbedrijven over de wijze waarop zij cybercrime faciliteren en wat zij kunnen doen om dit te veranderen. Het project heeft geresulteerd in aanbevelingen met betrekking tot maatregelen die hostingproviders zelf kunnen nemen. Sommige bedrijven hebben naar aanleiding hiervan maatregelen doorgevoerd.

In specifieke gevallen waarin het in het kader van de strafrechtelijke handhaving noodzakelijk is dat specifiek (kinderpornografisch) materiaal van de site wordt verwijderd, kan de officier van justitie op basis van artikel 54a Wetboek van Strafrecht vorderen dat een hostingbedrijf hiertoe de nodige maatregelen treft. In een dergelijk geval is vervolgens de machtiging van de rechter-commissaris vereist. Het OM heeft desgevraagd aan mijn ministerie aangegeven dat de mogelijkheden tot strafrechtelijke interventies zeer beperkt zijn maar wel zal specifiek worden gekeken naar de strafrechtelijke mogelijkheden rond de NTD procedure.

Bestuurlijke rapportage bezit kinderpornomateriaal bij onder TBS-gestelden in een instelling

Tijdens het AO Kinderporno heeft uw Kamer mij gevraagd naar de bestuurlijke rapportage over het bezit van kinderpornografisch materiaal door TBS-gestelden tijdens hun verblijf in de behandelende instelling, waarnaar in de rapportage «Resultaten Kinderporno & Kindersekstoerisme 2015» wordt verwezen7. Dit betreft een rapportage van 16 december 2014 over door de politie aangetroffen kinderpornografisch materiaal bij onder tbs-gestelden. In de rapportage doet het OM ten behoeve van een veiligere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel aanbevelingen om de aanwezigheid van kinderpornografie in TBS-instellingen te voorkomen.

De Staatssecretaris heeft in zijn brief van 27 januari 2016 uw Kamer geïnformeerd over een plan van aanpak inzake het tegengaan van contrabande in de forensische psychiatrische centra (FPC’s)8. Dit plan van aanpak beschrijft overzichtelijk de stappen die de FPC’s gezamenlijk nemen om de invoer van contrabande verder te verminderen. De aanbevelingen van voornoemde bestuurlijke rapportage zijn in dit plan van aanpak zoveel mogelijk meegenomen. Hoewel dit plan van de FPC’s voornamelijk ziet op het tegengaan van het binnensmokkelen van drugs, dragen de maatregelen van de FPC’s ook bij aan het tegengaan van het binnensmokkelen van kinderporno.

Binnen de FPC’s9 zijn mede om die reden gegevensdragers als mobiele telefoons niet toegestaan voor de patiënten. Het binnensmokkelen en binnen de beveiligde zone voorhanden hebben van mobiele telefoons en bijvoorbeeld USB-sticks met data wordt zoveel mogelijk verhinderd met behulp van metaaldetectoren, kamer- en afdelingscontroles en mobifinders10. Daarnaast wordt er bij internetgebruik op toegezien dat er geen webpagina’s met kinderporno worden bezocht (door bepaalde sites af te schermen, door het «live» meekijken met de patiënt tijdens het internetgebruik en door controle van de bezochte pagina’s achteraf).

Op indicatie en via regelmatige kamercontroles wordt er zoveel mogelijk op toegezien dat er geen kinderporno voorhanden is of circuleert. De praktijk laat echter zien dat een instelling niet helemaal waterdicht is te krijgen. Bij het aantreffen van kinderporno bij een cliënt zal door de kliniek hiervan altijd aangifte worden gedaan bij de politie, dan wel worden gemeld bij de verantwoordelijke officier van justitie. Maatregelen jegens de betrokkene kunnen variëren van gevolgen voor de behandeling, het intrekken van verlof tot overplaatsing naar een andere kliniek of Huis van Bewaring. Een gevolg voor de behandeling kan zijn dat de tbs-gestelde een ander type behandeling of interventie krijgt, bepaalde modules opnieuw moet doen, verworven vrijheden moet inleveren (je mag bijvoorbeeld niet meer alleen naar de bibliotheek of niet meer naar sporten/ dagbesteding of niet meer op bepaalde afdelingen komen), andere medicatie of een andere behandelaar krijgt of geen (specifiek) bezoek meer mag ontvangen gedurende een bepaalde periode, enz.

De Inspectie Veiligheid en Justitie is begonnen met het onaangekondigd en steekproefsgewijs bij de FPC’s toetsen hoe het plan van aanpak uitpakt. De uitkomsten zullen door de Inspectie te zijner tijd worden gepubliceerd en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de uitkomsten met een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen.

Aantal veroordelingen/opgelegde strafmaten in kinderpornozaken

Tijdens het AO Kinderporno heb ik toegezegd in deze brief te laten weten aan uw Kamer of de opgelegde straffen en bijbehorende strafmaten in kinderpornozaken voor 2015 of een ander nieuw jaar in beeld zal worden gebracht. De heer Van der Staaij (SGP) vroeg hiernaar, zodat hij een vergelijking zou kunnen maken met de reeds beschikbare gegevens over 2013.

In mijn brief van 6 december 2016, naar aanleiding van schriftelijke vragen van het lid Kuzu (GrKÖ) over het bericht «meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld» van 21 oktober 2016, heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afdoeningen in zaken waarbij sprake is van kinderporno.11 Graag verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 5 waarin onder meer een overzicht van de wijze van afdoening voor de periode 2011–2015 is opgenomen.

Verder heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen kinderen (NRMSGK) mij laten weten voornemens te zijn in het najaar van 2017 een rapport over opsporing, vervolging, berechting en toezicht voor seksueel geweld tegen kinderen over de periode 2012–2016 uit te brengen. Daarin zal de NRMSGK de opgelegde strafmaat in kinderpornozaken meenemen.

Oplegging «standaard» schadevergoeding in kinderpornozaken

Verder heb ik heb de toezegging gedaan om de mogelijkheden na te gaan of mensen die veroordeeld worden voor het downloaden van kinderporno naast een straf ook standaard een boete of schadevergoedingsmaatregel op kan worden gelegd, ook als er geen slachtoffer is dat zich kan melden. Dit vanuit de gedachte dat dergelijke delicten niet slachtofferloos zijn en ook om downloaders van kinderporno financieel te kunnen treffen. De opbrengst zou dan bijvoorbeeld besteed kunnen worden aan projecten die nieuwe slachtoffers helpen voorkomen.

Artikel 14c, tweede lid, onderdeel 4 van het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk om verdachten als bijzondere voorwaarde op te leggen een storting van een geldbedrag in het Schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt van belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Hierbij kan een relatie worden gelegd tussen het delict en de instelling ten gunste waarvan de geldsom door de dader betaald moet worden. Het is uiteindelijk aan het OM en de strafrechter of een dergelijke bijzondere voorwaarde in individuele gevallen ook wordt gevorderd en opgelegd.

Op korte termijn zal ik met het OM de mogelijkheid bespreken om dit bij kinderpornozaken als bijzondere voorwaarde te vorderen.

Effecten voorlichtingsactiviteiten OCW op het terrein van sexting richting jongeren

In het overleg van 13 april 2016 heeft u mij gevraagd om bij mijn ambtgenoot van OCW na te gaan wat de effecten zijn van voorlichting aan jongeren over sexting en de mogelijkheden te onderzoeken om in filmpjes aandacht te besteden aan gevaren van seksueel getinte communicatie.

Binnen het onderwijs gelden voor het primair en voortgezet onderwijs de zgn. kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. Dit omvat naast seksuele vorming in het algemeen, ook de seksuele weerbaarheid van leerlingen. Het gaat daarbij om het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen bij incidenten en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Daarnaast voeren scholen in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid. Kinderen (veilig) leren omgaan met de digitale wereld is ook een belangrijk onderdeel van een toekomstgericht curriculum waaraan gewerkt wordt in het kader van Onderwijs2032.

De inspectie voor het onderwijs heeft recentelijk onderzocht hoe de scholen invulling geven aan de kerndoelonderdelen.12 Uit dat onderzoek blijkt dat 95 procent van de scholen invulling geeft aan de kerndoelonderdelen en seksuele weerbaarheid een belangrijk onderdeel vindt.

Scholen proberen in hun onderwijsprogramma kinderen seksueel weerbaar te maken, wat eraan bijdraagt dat kinderen zich bewust worden van de risico’s en gevolgen van deelname aan fenomenen als sexting. De overheid schrijft scholen niet voor hoe zij invulling geven aan hun voorlichting en lessen, de invulling bepalen scholen zelf. Via de sites van School en Veiligheid en de Stichting Leerplanontwikkeling is voor scholen, ouders en jeugdorganisaties (digitaal) onderwijsmateriaal beschikbaar, evenals een verwijzing naar externe aanbieders/voorlichters waar scholen gebruik van kunnen maken.

OCW heeft ook een handreiking, het zgn. Leerplanvoorstel seksualiteit en seksuele diversiteit13, laten ontwikkelen die scholen lesmethoden aanreikt voor de vormgeving van de kerndoelen. Veel lesmethoden gaan over seksuele weerbaarheid en enkele specifiek over sexting.

Specifiek op het thema sexting hebben verschillende partijen een lesaanbod ontwikkeld, zoals een door Bureau Jeugd en Media ontwikkeld stappenplan voor de aanpak van sexting op school. Ook zijn er links naar interactieve theatervoorstellingen over do’s en don’ts op sociale media. Voorlichtingsmateriaal voor jongeren, hun ouders en ook scholen kan verder worden gevonden op verschillende websites zoals www.mijnkindonline.nl, www.meldknop.nl (van Digibewust, wordt ondersteund door de politie), www.mediawijzer.net (online loket voor jongeren en ouders), www.helpwanted.nl (meld online seksueel misbruik) van de Stichting Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM). Het EOKM heeft ook een E-lespakket gemaakt over grooming, sexting en webcammisbruik. Samen met mijn ambtgenoot van Onderwijs concludeer ik dan ook dat er op dit moment voldoende onderwijs- en voorlichtingsmateriaal over de gevaren van seksueel getinte communicatie beschikbaar is.

Inzet COSA en bijbehorende financiële dekking

Uw Kamer vroeg zich tijdens het AO kinderporno ook af of Nederland met een buddysysteem zou moeten werken zoals in Canada gebeurt. Het invoeren van zo’n systeem zou kunnen leiden tot recidivereductie. Ook werd gevraagd naar het vervolg en de bekostiging van de in Nederland ontwikkelde Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid voor zedendelinquenten, kortweg: COSA.

Sinds 2009 wordt in Nederland gewerkt met een succesvol burgerinitiatief dat het risico op recidive van zedendaders reduceert, namelijk COSA. Dit is een in Canada ontwikkelde methode, waarbij een kunstmatig sociaal netwerk rondom een sociaal geïsoleerde zedendader wordt gecreëerd. Zo’n netwerk bestaat uit drie tot vijf vrijwilligers die een zedendader begeleiden en op deze wijze bijdragen aan de resocialisatie van veroordeelden van zedenmisdrijven. Deze vrijwilligers worden ondersteund door beroepskrachten, zoals een reclasseringswerker. In 2015 is de COSA-methodiek in Nederland positief geëvalueerd. Inmiddels zijn ruim honderd zedendelinquenten op deze manier begeleid. Samen met de reclassering vind ik dat deze succesvolle aanpak moet worden voortgezet. Dit is de reden dat ik COSA heb aangemerkt als een regulier reclasseringsproduct waarvoor de reclassering haar jaarlijkse subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie inzet. Uit de door de reclassering geleverde verantwoording blijkt dat de toegekende subsidie toereikend is om het huidige aantal COSA-trajecten te kunnen begeleiden.

Het invoeren van een «extra» buddysysteem in Nederland acht ik vanwege dit reeds bestaande succesvolle burgerinitiatief niet nodig.

Toekomstige financiering EOKM

In mijn brief «Aanbieding Plan van Aanpak Kindersekstoerisme» van 6 september 2016 heb ik aangekondigd samen met de Stichting Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) een bijeenkomst voor private partijen over de toekomstige financiering van het EOKM te organiseren.

Op dit moment ontvangt het EOKM, naast een klein aantal private subsidies, subsidies van mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de EU vanwege de belangrijke rol die het EOKM vervult bij het voorkomen en bestrijden van (online) seksueel kindermisbruik.

Het EOKM is van origine een privaat meldpunt, opgericht door providers. De sector, «geholpen» door de goede digitale infrastructuur, is mede verantwoordelijk voor de het probleem van online kindermisbruik. Als onderdeel van een breder plan van aanpak van het EOKM, gericht op het vergroten van de private financiering, heeft op 16 november 2016 de bijeenkomst over de toekomstige financiering van het EOKM, in aanwezigheid van een zestal private partijen, plaatsgevonden. Conform het doel van deze bijeenkomst hebben de meeste van de aanwezige private partijen zich bereid verklaard (additioneel) bij te dragen aan de toekomstige financiering van het EOKM, in elk geval voor een bedrag ter hoogte van € 30.000,–, dan wel bereid te zijn in de toekomst een financiële bijdrage te willen overwegen. Naar inschatting van het EOKM zal deze additionele private financiering tezamen met de € 100.000,– die ik eenmalig naar aanleiding van het amendement van het lid Kooiman c.s. van 30 november 201614 beschikbaar stel, het EOKM in staat stellen om bij de huidige toename van het aantal meldingen kinderpornografie zijn werk te continueren. Voor de toekomst ga ik er vanuit dat het EOKM zich blijft inspannen voor een substantiële financiering van zijn activiteiten door de private sector. Immers, mede in het belang van de private sector draagt het EOK bij aan een zorgvuldig en veiligheid gebruik van internet.

In de eerstvolgende voortgangsbrief over kinderpornografie die ik uiterlijk zomer 2017 aan uw Kamer zal verzenden, zal ik uw Kamer informeren over de resultaten van de aanpak kinderporno en kindersekstoerisme door politie en het OM. In deze brief zal ik – zoals aangekondigd in mijn brief van 6 september 2016 – ook ingaan op de uitvoering van de acties van het Plan van Aanpak Kindersekstoerisme.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstuk 31 015, nr. 126.

X Noot
2

Kamerstuk 31 015, nr. 128.

X Noot
3

Kamerstuk 29 628, nr. 482.

X Noot
4

De specifieke delicten worden in het Poolse Wetboek van Strafrecht omschreven (artikel 93c (3)).

X Noot
5

Kamerstuk 31 015, nr. 124.

X Noot
6

Dvoracek t. the Czech Republic, EHRM 6 november 2014, nr. 12927/13.

X Noot
7

De rapportage «Resultaten Kinderporno & Kindersekstoerisme is uw Kamer bij brief van 21 maart 2016 aangeboden (Kamerstuk 31 015, nr. 121).

X Noot
8

Kamerstuk 29 452, nr. 198.

X Noot
9

Alleen binnen beveiligingsniveau 3 geldt geen generiek verbod op mobiele telefoons e.d. Het geldende regime en het behandelplan van de desbetreffende patiënt bepalen of hem/haar een telefoon is toegestaan.

X Noot
10

Een mobifinder is een apparaat dat ingeschakelde GSM- of DSC-telefoons kan vinden.

X Noot
11

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 720.

X Noot
14

Kamerstuk 34 550 VI, nr. 33.

Naar boven