30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Nr. 48 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 31 maart 2021

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 18 december 2020 inzake de beleidsdoorlichting artikel 5 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (Kamerstuk 30 985, nr. 46).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 maart 2021. Vragen en antwoorden, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Vraag 1 en 2

Welke concrete stappen zet u naar aanleiding van de conclusies uit de beleidsdoorlichting (ondersteund door de Algemene Rekenkamer) dat de samenhang tussen de geografische basisregistraties nog steeds verbetering behoeft, en dat er nog winst te halen is op het gebied van gegevenskwaliteit en gebruiksgemak?

Op welke manier wordt er opvolging gegeven aan de conclusie van de beleidsdoorlichting dat de samenhang tussen de geografische basisregistraties verbetering behoeft

Antwoord:

Om de samenhang tussen de geobasisregistraties te verbeteren, heb ik het traject «Doorontwikkeling in Samenhang» (DiS Geo) ingezet. Als eerste stap is in goed overleg met de belangrijkste partners een conceptueel model voor een samenhangende objectenregistratie opgesteld. Dit model stemt in eerste instantie de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), Grootschalige Topografie (BGT) en Topografie (BRT) inhoudelijk en technisch beter op elkaar af. Voor dit model is in maart 2021 een brede internetconsultatie gestart.

Ten aanzien van de kwaliteit zet ik eveneens in op meer eenheid in de systematiek van kwaliteitszorg en toezicht. Hiervoor is een concreet plan van aan pak opgesteld, dat zorgt voor een samenhangende systematiek van kwaliteitszorg en toezicht en dat past bij de situatie waarin de nationale geo-informatie infrastructuur (NGII) zich tot een zeer intensief gebruikte, vitale infrastructuur ontwikkeld heeft.

Meer inhoudelijke samenhang in de basisregistraties leidt op zichzelf al tot meer gebruiksgemak. Daarnaast zal ik de ontsluiting van de data verder vereenvoudigen en het terug melden van fouten op de kaart vervolmaken. Een volgende logische ontwikkelstap van de NGII is een nationale digitale tweeling: een op de basisregistraties gebaseerde digitale representatie van boven- en ondergronds Nederland. Een dergelijke tweeling stelt gebruikers in staat de aanpak van grote ruimtelijke opgaven als de energietransitie, woningbouwopgave en stikstofproblematiek inzichtelijk te maken en te versnellen. Voor de doorontwikkeling van de geobasisregistraties en de ontwikkeling van de nationale digitale tweeling zijn additionele investeringen nodig.

Om aan deze voorgenomen ontwikkelingen goed gevolg te kunnen geven, is het daarnaast nodig om de governance van de NGII te versterken en samen met de partners binnen de overheid een nieuwe strategische geo-agenda op te stellen. Deze agenda heeft tot doel de NGII moderniseren; beter passend bij de behoeften van nu en gebruikmakend van moderne technieken. Ik zal daarbij speciale aandacht besteden aan de aansluiting bij andere onderdelen van de Generieke Digitale Infrastructuur. Tevens blijft de succesvolle samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap van groot belang.

Vraag 3

Op welke manier wordt er opvolging gegeven aan de bevinding dat er nog winst te behalen valt op het gebied van gegevenskwaliteit en gebruiksgemak?

Antwoord:

De samenhang tussen de geobasisregistraties wordt verbeterd in het traject DiS Geo. Hierbij besteed ik expliciet aandacht aan de verbetering van de gegevenskwaliteit en het gebruiksgemak.

Het integrale kader dat ik heb ontwikkeld voor kwaliteit en toezicht, geldt voor de BAG, de BGT en de BRO. Op dit moment wordt dat geoptimaliseerd, waarbij ik bezie of ook de andere geobasisregistraties deel uit kunnen gaan maken van hetzelfde kader (zie de pagina Kwaliteitszorg, Toezicht en Handhaving op www.geobasisregistraties.nl).

Om het gebruiksgemak te verbeteren, voer ik verschillende acties uit. Hierbij is het uitgangspunt dat het eenvoudig moet zijn om verschillende data gecombineerd te kunnen gebruiken, hetgeen voor tal van uitvoerings- en beleidsprocessen relevant is (denk bijvoorbeeld aan de energietransitie of de ruimtelijke opgaven). Hiertoe ontwikkel ik onder andere een publieksvriendelijke viewer en voorzieningen om meerdere basisregistraties in samenhang te kunnen bevragen. Dit is generieke functionaliteit, die voor iedereen toegankelijk is, terwijl specifieke gebruikersfunctionaliteit ten behoeve van specifieke processen in beginsel wordt ontwikkeld door de betreffende sector of door de markt.

Vraag 4

Op welke manier is er invulling gegeven aan de bevindingen van de Rekenkamer dat het voor burgers moeilijk is om foutieve gegevens te wijzigen en inzage te hebben in welke gegevens met welke overheidsinstanties zijn gedeeld?

Antwoord:

In het rapport «Grip op Gegevens, het stelsel van basisregistraties voor burgers en bedrijven» (18 juni 2019) (Kamerstuk 29 362, nr. 281) beveelt de Algemene Rekenkamer aan om een centraal meldpunt in te richten, waar burgers en bedrijven problemen met alle basisregistraties kunnen melden. Deze aanbeveling is door de Tweede Kamer overgenomen met de motie van de leden Van der Molen en Middendorp1. In reactie op de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer en de motie heeft de Staatssecretaris van BZK met ingang van 1 januari jl. het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties ingesteld, dat wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 18 november 20202. Het uitgangspunt van de Staatssecretaris is dat het meldpunt niet alleen ondersteunt bij het corrigeren van mogelijke foutieve gegevens door de basisregistraties, maar ook zorgt dat onbedoelde gevolgen worden hersteld door de dienstverleners die het betreft. Daarom zal het meldpunt ook intensief samenwerken met de basisregistraties en eventuele andere instanties.

Vraag 5

Kunt u nader aangeven welke mogelijkheden het kabinet ziet voor gebundelde Rijksfinanciering van gebiedsontwikkeling zodat opgaven als woningbouw, energietransitie, infrastructuur en klimaatadaptatie integraal bekeken kunnen worden?

Antwoord:

Het kabinet werkt in samenwerking met de medeoverheden aan de uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Dit doen we onder andere door middel van de Omgevingsagenda’s (landsdelig) en in de NOVI-gebieden. Ook hebben we de afgelopen jaren als Rijk en regio in de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s en de zeven verstedelijkingsstrategieën uitwerking gegeven aan een sector overstijgende strategie voor deze gebieden (wonen, bereikbaarheid, werken, energie, landschap en klimaatadaptatie). Deze adaptieve verstedelijkingsstrategieën zullen eind dit jaar gereed zijn. In de fase die nu volgt moeten we gezamenlijk uitvoering gaan geven aan deze strategieën. Dit moet leiden tot structurele verhoging van het aantal duurzame én goed bereikbare woningen in een klimaatbestendige en prettige (leef)omgeving. Dit vraagt naast voortzetting van de programmatische aanpak ook een andere, ontschotte bekostigingssystematiek.

Bij de uitvoering van de NOVI-gebieden is het de intentie om binnen het plan van aanpak afstemming van inzet van bestaande middelen vorm te geven bij het realiseren van de gezamenlijk geformuleerde ambities en doelen. In de brief over de afronding nahangprocedure NOVI die ik 17 februari jl. naar uw Kamer heb gestuurd3, benoem ik de mogelijkheid Regionale Investeringsagenda’s op te stellen gekoppeld aan de plannen van aanpak voor elk NOVI-gebied wanneer dit meerwaarde biedt.

De Evaluatie Gebiedsontwikkeling en de Beleidsdoorlichting van artikel 5.1 Ruimtelijke ordening tonen aan dat het kansrijk is gebiedsgerichte financiële investeringen vanuit het Rijk te doen, omdat deze een bijdrage hebben geleverd aan het realiseren van de Rijksdoelstellingen. Daarnaast wijst de Raad voor de Leefomgeving (Rli) in het recent op verzoek van uw Kamer uitgebrachte advies over integraal bereikbaarheidsbeleid op de noodzaak van gebiedsgerichte programmasturing, gekoppeld aan gezamenlijke programmafinanciering.

In het Integraal Beleidsonderzoek IBO-RO, dat binnenkort wordt uitgebracht (zie het antwoord op vraag 6), wordt ook onderzocht in hoeverre het ontschotten van budgetten, naast andere maatregelen, kan bijdragen aan samenhangende aanpak in het fysieke domein. Het kabinet zal in zijn kabinetsreactie op het IBOhierop ingaan.

Vraag 6

Kunt u aangeven wanneer het IBO Ruimtelijke Ordening gereed zal zijn en aan de Kamer wordt gezonden?

Antwoord:

Het eindrapport van het IBO-RO staat geagendeerd voor de Ambtelijke Commissie Heroverweging (ACH) van 6 april 2021. Direct na de goedkeuring van het rapport door de ACH wordt het eindrapport aan mij aangeboden door de Minister van Financiën met het verzoek om binnen twee maanden een conceptkabinetsstandpunt voor te bereiden. Na de behandeling door de ministerraad zal ik het rapport met het kabinetsstandpunt aanbieden aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer. Wanneer het kabinet nog een demissionaire status heeft, zal ik het IBO-rapport meteen na goedkeuring door de ACH aan de eerstvolgende ministerraad aanbieden.

Vraag 7

Kunt u nader ingaan op het voornemen tot het aanstellen van een regeringscommissaris?

Antwoord:

In de voortgangsbrief van 24 juni 20204 heb ik aangegeven dat ik voornemens ben om een regeringscommissaris Omgevingswet in te stellen. Deze regeringscommissaris zal adviseren over de borging en verdere ontwikkeling van het wettelijke stelsel van de Omgevingswet. Deze zal gevraagd en ongevraagd adviseren over belangrijke ontwikkelingen voor het wettelijke stelsel en daarnaast als boegbeeld het gedachtegoed van het wettelijke stelsel actief uitdragen. Daarnaast signaleert en agendeert de regeringscommissaris belangrijke ontwikkelingen en doet de regeringscommissaris voorstellen voor de goede werking, eenheid of doorontwikkeling van het wettelijk stelsel. De adviezen van de regeringscommissaris zijn tijdens de transitieperiode bedoeld als extra borging van de kwaliteit en integriteit van het wettelijke stelsel en om de potentie van het stelsel optimaal te benutten. Het zal gaan om een tijdelijke instelling voor een periode van vijf jaar.

De aanbeveling om een commissaris in te stellen komt onder meer voort uit het advies van de voormalige Integrale onafhankelijke adviescommissie Omgevingswet5. De taken van de regeringscommissaris zullen worden uitgewerkt in een instellingsbesluit.

Vraag 8

Op welke wijze wordt het behoud en ontwikkeling van menselijke kennis en kunde bij de inzet op dit beleidsartikel geborgd?

Antwoord:

De activiteiten van de ambtelijke organisatie van het ministerie dragen bij aan de realisatie van de centrale doelstelling: een goede kwaliteit van de leefomgeving. Naast financiële instrumenten worden hiertoe ook andere beleidsinstrumenten ingezet, waaronder borging en opbouw van kennis en het maken van bestuurlijke afspraken. De hiervoor noodzakelijke middelen hebben vooral betrekking op de totale personele inzet voor artikel 5.1. In totaal gaat het in deze periode 2014 tot en met 2019 om ca. 90 fte in de beleidsdirectie Ruimtelijke ordening, dat is nu globaal op hetzelfde niveau.

Ten behoeve van de ontwikkeling en overdracht van kennis wordt gewerkt in programma’s, zoals gebiedsontwikkeling, BZK Implementatieteam Omgevingswet (BITO), het programma verstedelijking en wonen en het programma ONS landschap. Hierin wordt ook nauw samengewerkt met andere directies, departementen, andere overheden en kennisinstellingen.

Voor de toegepaste wetenschappelijke kennis beschikt mijn ministerie over een strategische kennis- en innovatieagenda (SKIA) voor ruimtelijke ordening, die wordt gebaseerd op de NOVI. Deze SKIA vormt de basis voor het overleg met kennisinstellingen en planbureaus over hun werkprogramma’s. Een belangrijke kennispartner is hierbij het Planbureau voor de Leefomgeving. In beperkte vorm wordt ook invulling gegeven aan de SKIA door eigen verkenningen en onderzoek.

Vraag 9

Op welke termijn wordt er een aangepaste beleidstheorie verwacht in anticipatie op de NOVI en Omgevingswet?

Antwoord:

De beleidstheorie is een beschrijving van het beleid, de doelen van dit beleid en de motivering voor (of theorie achter) het beleid binnen de beleidsdoorlichting. De beleidstheorie maakt onderdeel uit van de beleidsdoorlichting volgens de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (2018), zo is het een onderdeel van de beleidsdoorlichting van artikel 5.1 Ruimtelijke ordening en van de beleidsdoorlichting van artikel 5.2 Omgevingswet over de periode 2014–20196. De theorie achter het ruimtelijkeordeningsbeleid blijft onverkort en herijkt van kracht onder de NOVI en de Omgevingswet. De Nederlandse ruimtelijke ordening is al decennia gericht op het zorgvuldig en duurzaam ruimte bieden aan functies en activiteiten. Ruimtelijke ordening omvat het zoekproces voor de ruimtelijke inrichting van een veranderende samenleving en het maken van keuzes hoe en waar functies tot hun recht komen, vooral met het oog op de langere termijn. Door ruimtelijke ordening kan worden gezorgd voor een slimme inrichting van de ruimte, met de juiste functie of combinatie van functies op de juiste plek.

De beleidsdoorlichting die ik op 18 december 2020 (Kamerstuk 30 985, nr. 46) naar uw Kamer heb gestuurd, kijkt terug naar het gevoerde beleid tussen 2014 tot en met 2019. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte was in deze periode het vigerende beleid. De NOVI is in september 2020 vastgesteld. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet is op 1 januari 2022. Beide zullen de basis vormen voor de invulling van beleidsartikel 5 in de BZK-begroting van 2022. In dit beleidsartikel zal, naast enkele inhoudelijke thema’s, de systeemverantwoordelijkheid van BZK voor de NOVI en de Omgevingswet worden ingevuld. Voor de inrichting van de fysieke leefomgeving zijn meerdere bewindspersonen verantwoordelijk. Zowel NOVI als Omgevingswet zullen op inhoudelijke thema’s ook doorwerking vragen in de begrotingen van andere departementen, zoals het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Vraag 10

Op welke wijze wordt de MIRT in de toekomst betrokken bij RO-beleid en de NOVI?

Antwoord:

Het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) is het integrale investeringsprogramma waarbinnen de rijksoverheid samen met andere overheden bereikbaarheids- en ruimtelijke investeringen afweegt en doet. Het doel van het MIRT is om tot een integrale afweging te komen van keuzes in de fysieke leefomgeving. De NOVI vormt daarbij het beleidskader.

Er vinden jaarlijks twee bestuurlijke overleggen plaats in het kader van de MIRT met Rijk en regio. In het voorjaar vindt er sinds 2020 het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving plaats. Dit is een meer strategisch overleg over de integrale samenhang van de opgaven in de fysieke leefomgeving in de verschillende landsdelen. De uitvoering van de NOVI maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit, zoals de voortgang van de regionale verstedelijkingsstrategieën, de voortgang van de uitvoering van de NOVI-gebieden en de ontwikkelingen rondom de Omgevingsagenda’s. De Omgevingsagenda verbindt de opgaven uit de omgevingsvisies en biedt de basis voor de bestuurlijke samenwerking tussen Rijk en regio voor de fysieke leefomgeving. De agenda benoemt de gezamenlijke opgaven per landsdeel vanuit de nationale, provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies. De focus ligt hierbij op opgaven die met elkaar samenhangen, om een gebiedsgerichte aanpak vragen en waarbij verschillende sectoren als mobiliteit, energie, landbouw, economie, natuur en gebouwde omgeving en ook Rijk en regio elkaar nodig hebben in de uitvoering. Het tweede bestuurlijke overleg MIRT tussen Rijk en Regio vindt plaats in het najaar en is gericht op het nemen van (investerings)besluiten in het kader van het MIRT.

Vraag 11

Kunt u nader aangeven waardoor de ingezette middelen voor Ruimtelijke Ordening in de periode 2014–2019 zijn teruggelopen van € 92 mln naar € 58 mln en wat dit voor de doelstellingen op RO betekent?

Antwoord:

De grootste afname in de middelen voor artikel 5 (exclusief de middelen voor Eenvoudig Beter) is zichtbaar in de periode 2017/2018. Deze afname hangt samen met de herindeling tussen BZK en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijke ordening, de Omgevingswet en het Kadaster. De hiermee samenhangende budgetten op artikel 13 zijn overgegaan naar de begroting van BZK7. Het merendeel van de instrumenten ten behoeve van ruimtegebruik bodem is daarbij op de begroting van IenW komen te staan. Dit betekent een afname in de ingezette middelen onder het begrotingsartikel 5 van het Ministerie van BZK voor Ruimtegebruik bodem van 28,4 miljoen euro in 2014 naar 6,5 miljoen in 2019 (zie tabel 1.1 uit de Beleidsdoorlichting artikel 5.1 Ruimtelijke Ordening8).

Daarnaast fluctueerden de gerealiseerde uitgaven op de andere dossiers. Zo zijn er verschillen in de uitgaven ten behoeve van geografische informatie. Dat heeft te maken met verschil in de jaarlijkse bijdrage aan het kadaster. Ook zijn de uitgaven voor gebiedsontwikkeling afgenomen, van 13,6 miljoen euro in 2014 naar 7,3 miljoen euro in 2019. Deze afname is te verklaren door de verschillen in de betaalritmes van de projecten Ruimtelijke kwaliteit (NSP, BIRK, Nota Ruimte projecten en Bestaand Rotterdams Gebied) aan de medeoverheden.


X Noot
1

Kamerstuk 26 643, nr. 630.

X Noot
2

Kamerstuk 27 859, nr. 149.

X Noot
3

Kamerstuk 34 682, nr. 80.

X Noot
4

Kamerstuk 33 118, nr. 148, p. 11.

X Noot
5

Kamerstuk 33 118, nr. 123, bijlage 1, p. 15.

X Noot
6

Kamerstuk 30 985, nr. 46, bijlage 1 en 2.

X Noot
7

Vastgesteld in de Derde nota van wijziging TK, Kamerstuk 34 775 XII, nr. 63. De onderdelen die niet over zijn gegaan staan op beleidsartikel 13 Bodem en Ondergrond en artikel 11 Integraal waterbeleid van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Dit betreft de verantwoordelijkheden op het gebied van bodem en ondergrond, ruimtelijke adaptatie, de gebiedsagenda’s Grote Wateren en Regiecollege Waddengebied.

X Noot
8

Kamerstuk 30 985, nr. 46, bijlage 1, p. 21.

Naar boven