30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Nr. 31 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2018

Hierbij bied ik u de beleidsdoorlichting aan van artikel 1, Openbaar bestuur en democratie, van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdstuk VII)1. Deze beleidsdoorlichting heb ik aangekondigd in mijn brief van 7 juli 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.2

Artikel 1 van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bestaat uit twee onderdelen. Onderdeel 1 richt zich op de bestuurlijke en financiële verhoudingen en onderdeel 2 richt zich op verkiezingen. Voor deze twee artikelonderdelen zijn twee afzonderlijke beleidsdoorlichtingen uitgevoerd.

De vorige beleidsdoorlichting van artikelonderdeel 1.1 was gericht op de Interbestuurlijke verhoudingen over de periode 2007–2013. Deze beleidsdoorlichting beslaat het gehele artikelonderdeel 1.1 en richt zich op de periode 2014–2017. Artikelonderdeel 1.2 is niet eerder onderwerp van een beleidsdoorlichting geweest. De beleidsdoorlichting van dit artikelonderdeel 1.2 beslaat de periode 2012–2017.

De beide deelbeleidsdoorlichtingen zijn begeleid door een externe commissie met vertegenwoordigers van verschillende departementen, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO) en Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB). Daarnaast zijn over de doorlichting van artikelonderdeel 1.1 onafhankelijke reflecties opgesteld door prof. dr. R.H.J.M. Gradus, hoogleraar Bestuur en economie aan de Vrije Universiteit, en door prof. dr. C.W.A.M. Aarts, hoogleraar Politieke Instituties en Gedrag aan de Rijksuniversiteit Groningen. Over de doorlichting van artikelonderdeel 1.2 is een onafhankelijke reflectie opgesteld door prof. dr. C.W.A.M. Aarts. De reflecties zijn als bijlagen bij de beleidsdoorlichtingen gevoegd3.

Beleidsdoorlichting artikel 1, onderdeel 1: Bestuurlijke en financiële verhoudingen

De beleidsdoorlichting van artikel 1, onderdeel 1, richt zich op de bijdrage die de Minister van BZK levert aan een goed functionerend openbaar bestuur. Dit betreft het bijdetijds houden van de bestuurlijke organisatie, het bevorderen van goede interbestuurlijke en financiële verhoudingen. Dit tegen de achtergrond van actuele maatschappelijke ontwikkelingen en de daarbij behorende opgaven voor gemeenten en provincies.

De beleidsdoorlichting laat zien dat er veel afzonderlijke inspanningen zijn verricht die zijn gericht op het goed doen functioneren van het openbaar bestuur. Vooral de inspanningen die zich richten op de interbestuurlijke verhoudingen hebben een positieve bijdrage geleverd aan het functioneren van het openbaar bestuur. Hiervan zijn de activiteiten in het kader van Agenda Stad en de inzet ten bate van de decentralisaties in het sociaal domein belangrijke voorbeelden.

Goede interbestuurlijke relaties zijn belangrijk voor het realiseren van maatschappelijke opgaven, zoals bijvoorbeeld werken aan een beter klimaat, een goede woon- en leefomgeving, integratie en kunnen meedoen in de samenleving. Door de decentralisaties worden overheden voor de uitvoering van beleid meer van elkaar afhankelijk. Het interbestuurlijk programma van het Rijk en de koepels van medeoverheden biedt een brede en meerjarige basis voor goede samenwerking. In de Thorbeckelezing heb ik aangegeven het belangrijk te vinden om naar ruimte te zoeken binnen de huidige kaders.

Prof. Aarts concludeert dat dit artikelonderdeel een groot en complex beleidsterrein beslaat en dat met de betrokkenheid van vele actoren het lastig is om algemene uitspraken te formuleren over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid.

In de beleidsdoorlichting worden kanttekeningen geplaatst bij de concreetheid van de doelstellingen en het beschikbare evaluatiemateriaal, omdat geen heldere uitspraken kunnen worden gedaan over het bereiken van de doelen en de doelmatigheid van de beleidsinstrumenten. Ook wordt aangegeven dat een langere doorlichtingsperiode de voorkeur heeft, omdat dan de effecten van beleid beter kunnen worden waargenomen.

De aanbeveling is om de doelstellingen van het beleid nader te operationaliseren en periodiek de beleidsinspanningen te evalueren. Een goede evaluatie-infrastructuur is nodig, waar de bestaande kennisproducten aan kunnen bijdragen. Prof. Gradus doet de aanbeveling om daar waar het niet mogelijk is om gericht te evalueren, via andere wegen inzicht te vergaren in de doeltreffendheid en doelmatigheid, bijvoorbeeld door betrokkenen uit het beleidsterrein gericht te bevragen. Bij een volgende beleidsdoorlichting wordt deze aanbeveling meegenomen.

Een belangrijk deel van de uitgaven in dit begrotingsartikel hangt samen met kennis en onderzoek. Ik zie kennis en onderzoek in een beleidsdomein als dit als belangrijke succesvoorwaarde voor het slagen van de andere inspanningen. Prof. Gradus doet de aanbeveling om ten aanzien van een aantal belangrijke kennisproducten het gebruik in kaart te brengen om de doelmatigheid te vergroten. Ik deel deze conclusie en neem deze mee in mijn inspanningen die zijn gericht op het versterken van de kennisfunctie. Dit kondigde ik onder meer aan in mijn brief over de hervorming van de financiële verhoudingen die de Tweede Kamer op 6 juli 2018 ontving.4

Het budget voor dit beleidsterrein bedraagt structureel € 8,7 mln. Een besparing met 20 procent extra bezuiniging bedraagt structureel afgerond € 1,7 mln. Zou een besparing van 20% op artikelonderdeel 1.1 worden doorgevoerd dan zou dit betekenen dat nog maar ca € 7 mln. per jaar beschikbaar zou zijn. Dat beperkt, gelet op de relatief geringe omvang van het budget, de mogelijkheden om initiatieven van gemeenten, provincies of andere organisaties te kunnen ondersteunen of zet de kennispositie van de Minister van BZK onder druk. Gegeven de ontwikkelingen in de bestuurlijke en financiële verhoudingen acht ik dit niet wenselijk.

Beleidsdoorlichting artikel 1, onderdeel 2: Verkiezingen

Sinds 2007 is staand kabinetsbeleid dat elke verkiezing wordt geëvalueerd. Elke verkiezing, inclusief de campagne, wordt geëvalueerd met als doel na te gaan wat kan worden verbeterd voor volgende verkiezingen. Ook experimenten op basis van de Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming worden geëvalueerd, conform hetgeen daarover in de Tijdelijke experimentenwet is bepaald.

Het vertrouwen in de betrouwbaarheid van onze verkiezingen is groot. De uitkomsten van de evaluaties illustreren dit. Het wordt ook geconstateerd door buitenlandse missies die onze verkiezingen komen waarnemen.

De evaluaties worden aan de Tweede Kamer aangeboden en zijn onderwerp van debat met de Tweede Kamer. Er is dus sprake van een, bijna jaarlijkse, cyclus waarbij wordt teruggekeken naar de verkiezingen die zijn gehouden. Op basis van de uitkomsten daarvan worden conclusies getrokken en besluiten genomen over het verkiezingsproces en de daarop betrekking hebbende wet- en regelgeving. Ik breng in herinnering dat ik op 15 juni jl. mede naar aanleiding van de evaluatie van de verkiezingen die in maart 2018 plaatsvonden, een veranderagenda heb voorgelegd voor de komende jaren.5

De beleidsdoorlichting van artikel 1, onderdeel 2, die als bijlage bij deze brief is gevoegd6, brengt naar mijn mening goed in beeld hoe wordt gewerkt aan het beleid met betrekking tot de verkiezingen. Het geeft inzicht in de verschillende instrumenten (campagne, faciliteren gemeenten, verkiezingsbescheiden, ontwikkelen wet- en regelgeving, onderzoek, experimenten) die daarbij worden gehanteerd. Ik constateer verder dat de externe deskundige, prof. Aarts, positief oordeelt dat de doorlichting overtuigend beargumenteert dat de inzet van deze instrumenten goed is voorbereid (doelmatige inzet van middelen) en dat in alle redelijkheid ook mag worden verwacht dat deze instrumenten uiteindelijk ook de kwaliteit van het verkiezingsproces in Nederland ten goede zullen komen.

Uiteraard deel ik dit oordeel.

Het budget voor het beleidsterrein verkiezingen is relatief klein. In de zes jaar waarop deze beleidsdoorlichting betrekking heeft (2012 tot en met 2017) is hieraan door het Ministerie van BZK € 15,3 mln. uitgegeven, dus gemiddeld ca € 2,6 mln. per jaar. Zou een besparing van 20% op artikelonderdeel 1.2 worden doorgevoerd dan zou dit betekenen dat nog maar ca € 1,9 mln. per jaar beschikbaar zou zijn. Dat beperkt, gelet op de relatief geringe omvang van het budget, de mogelijkheden om (nieuw) beleid te ontwikkelen en het verkiezingsproces te verbeteren. Dat zal des te meer knellen in jaren waarin meer dan één verkiezing plaatsvindt omdat dan twee voorlichtingscampagnes moeten worden uitgevoerd. Dergelijke gevolgen van een besparing op dit beleidsterrein lijken mij niet wenselijk.

Samenvatting artikelonderdeel 1.1 en artikelonderdeel 1.2

Samenvattend geven de doorlichtingen een goed en compact beeld van de inspanningen in de betreffende beleidsdomeinen gedurende de doorlichtingsperiode. In deze brief is uiteengezet hoe het kabinet in zijn beleid verder voortbouwt op de inspanningen in deze periode.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 30 985, nr. 22.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Kamerstukken 34 775 B en 34 775 C, nr. 18.

X Noot
5

Kamerstukken 31 142 en 33 829, nr. 83.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven