30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Nr. 18 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 21 april 2015

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 15 december 2014 inzake de beleidsdoorlichting bij de kwaliteit van de Basisregistratie personen (BRP) (Kamerstuk 30 985, nr. 14).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 april 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen

De adjunct-griffier van de commissie, Verstraten

1

Heeft u al zicht op de mogelijke besparingsopties van 20%, die vanaf 2015 bij beleidsdoorlichtingen in beeld gebracht dienen te worden met als doel bij te dragen aan een efficiënter en effectiever beleid en een beeld te krijgen van slimme besparingsmogelijkheden?

Bij de uitvoering van de beleidsdoorlichting over artikelonderdeel 6.5 is niet voorgesorteerd op mogelijke besparingsopties. In de beleidsdoorlichting van de artikelonderdelen 6.1, 6.2 en 6.3 welke dit jaar wordt uitgevoerd, wordt deze nieuwe regel meegenomen.

2

Bent u voornemens, dan wel bereid, om op enig moment de voorgeschreven integrale beleidsdoorlichting van het gehele beleidsartikel (volgens de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE)) op te stellen, bijvoorbeeld als in 2017 het laatste onderdeel (artikel 6.4) zal worden doorgelicht? Zo nee, waarom niet?

Ik houd me aan de voorgeschreven cyclus zoals opgegeven door het Ministerie van Financiën. Dat betekent dat er vorig jaar een doorlichting is geweest van artikelonderdeel 6.5 van de Rijksbegroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit jaar staan de artikelonderdelen 6.1, 6.2 en 6.3 op de rol. U bent per brief van 12 februari jl. over de opzet van deze beleidsdoorlichting geïnformeerd. In 2017 wordt artikelonderdeel 6.4 doorgelicht. Met deze programmering voldoe ik aan de richtlijnen van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek.

3

Over welke periode gaat de onderhavige beleidsdoorlichting?

De beleidsdoorlichting omvat de periode 2012–2014.

4

Kunt u voor de volgende beleidsdoorlichtingen de specifiek door te lichten doelstellingen zodanig Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden (SMART) formuleren zodat het beleid daaraan getoetst kan worden?

De begroting van de respectievelijke artikelonderdelen wordt als basis gebruikt voor de beleidsdoorlichting. Hierbij worden de doelstellingen zo SMART mogelijk geformuleerd. Volgens de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek wordt gekeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid en de daarvoor ingezette instrumenten. De basis hiervoor ligt verankerd in de goedgekeurde begroting. Daarin wordt op het niveau van de operationele doelen gestreefd naar zo SMART mogelijk geformuleerde doelstellingen, terwijl de algemene doelstelling de overkoepelende samenhang vormt van de onderliggende operationele doelen.

5

Waarom ontbreekt ICT in de beleidsdoorlichting?

In deze beleidsdoorlichting is besloten om op het beleidsmatige onderwerp van het beleidsartikel in te zoomen: de kwaliteitsagenda van de basisregistratie personen (BRP). De ICT-component binnen dit artikelonderdeel is voornamelijk randvoorwaardelijk ten behoeve van het beleid.

6

Waarom wordt er geen financiële informatie verstrekt waardoor er geen inzicht is in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid?

Op pagina 3 van de doorlichting is een tabel opgenomen waarmee inzicht wordt geboden in de financiële omvang van het artikelonderdeel. De investeringen in de beleidsagenda van de kwaliteit van de basisregistratie bedroegen voor de jaren 2012–2014 ongeveer 1,5 miljoen per jaar.

7

Wat zijn de financiële resultaten van de doelmatigheid en doeltreffendheid van artikel 6.5? Kunt u daarvan een overzicht opstellen?

De kwaliteitsagenda is niet zozeer gericht op het behalen van financiële resultaten, maar op het faciliteren van gemeenten en afnemers in hun taakuitvoering en het bevorderen van samenwerking om een hogere kwaliteit te bereiken. Dat heeft onder meer een methodiek voor risicogericht adresonderzoek opgeleverd waar de komende jaren mee doorgegaan wordt. Het kabinet investeert de komende jaren 13 miljoen euro op jaarbasis om extra adresfraude op te sporen en relevante gegevens proactief te delen via een nieuw op te richten samenwerkingsverband van overheden en instanties. Dat levert naar verwachting 42 miljoen euro per jaar aan baten op vanwege de opgespoorde fraude. Dat blijkt uit een uitgevoerde businesscase. De risicogerichte aanpak wordt als methodiek landelijk uitgerold. De risicoprofielen worden met gemeenten gedeeld. De resultaten van de huisbezoeken worden meer proactief van de ene organisatie met de andere gedeeld. Hiertoe wordt een gerichte samenwerking aangegaan. Deze zal naast het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaan uit vertegenwoordigers van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Veiligheid en Justitie, de Belastingdienst, het Regionale Platforms Fraudebestrijding en hun Kenniscentrum Handhaving, de Sociale Verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), het Centraal Justitieel Incassobureau, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, gerechtsdeurwaarders, het Inlichtingenbureau en de gemeenten. De verwachte baten komen tot stand door jaarlijks 15.000 gevallen van adresfraude op te sporen. Eén opgespoord adresfraudeur levert gemiddeld 2.800 euro aan adresfraude gerelateerde baten op, in totaal 42 miljoen euro per jaar.

8

Waarom gaat de beleidsdoorlichting niet in op het onderdeel «reisdocumenten» en waarom is dat ook niet inhoudelijk toegelicht (behalve de constatering dat de keuze nu eenmaal zo is)?

De uitgaven aan de reisdocumenten hadden de laatste jaren vooral een operationeel karakter. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft vanuit dit artikel de korting gefinancierd die kinderen tot veertien jaar kregen op de aanschaf van een identiteitskaart. Dit budget bestaat niet meer, omdat deze korting is afgeschaft. Daarnaast zijn er in de afgelopen jaren grote uitgaven geweest aan apparatuur die gemeenten gebruiken voor het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten en kleinere uitgaven voor bijvoorbeeld de inhuur van de Landsadvocaat en het inwinnen van beleidsadvies. Het budget voor deze operationele uitgaven is vanwege de beëindiging van het Programma Reisdocumenten per 1 januari 2014 voor het overgrote deel afgeboekt, omdat dergelijke uitgaven voortaan door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens worden gedaan (gefinancierd vanuit de opbrengsten uit de leges).

9

Kunt u toelichten waarom er geen recentere begrotingstabel van artikel 6.5 in de beleidsdoorlichting is opgenomen dan die van de begroting 2013?

De doorlichting gaat over de periode 2012–2014. Hierbij is de begroting van 2013 de meest relevante tijdens beleidsdoorlichting. Met het verdwijnen van een aantal beleidsonderdelen en het doorvoeren van taakstellingen is een recentere begroting niet representatief.

10

Kunt u verklaren wat de oorzaak is van de verschillen tussen de bedragen die voor de jaren 2013 en 2014 in de begroting van 2015 worden genoemd en de verschillen in het overzicht in de beleidsdoorlichting?

In de doorlichting zijn de bedragen van de respectievelijke ontwerpbegrotingen meegenomen. Middels een eerste en tweede suppletoire zijn deze bedragen tijdens de uitvoering geactualiseerd naar de bedragen zoals gemeld in de begroting van 2015.

11

Kunt u toelichten onder welke regel de 1,5 miljoen euro per jaar voor investeringen in de kwaliteit van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA)/BRP vallen (modernisering GBA of onder de baten-lastendienst BRP)?

Deze vallen onder het beleid van de GBA.

12

Waarom is er in 2012 en 2013 sprake van een daling van het percentage correct geregistreerde personen, van 97,7% naar 97,1%?

De daling van 97,7% naar 97,1% gaat over de vergelijking van het jaar 2013 en 2014. Uit het adresonderzoek 2014 van ICTU blijkt dat de daling statistisch niet relevant is. De statistische marge rond dit percentage bedraagt over dat jaar plus/min 0,50% punt. Dat wil zeggen: met 95% betrouwbaarheid ligt het landelijke percentage tussen 96,59% en 97,59%. De berekening is daarmee bovendien nauwkeuriger dan het jaar ervoor (plus/min 0,98%-punt) en ligt binnen de marges van de berekening van het jaar 2013.

13

Hoe zijn de baten van de meer betrouwbare persoonsgegevens (7,3 miljoen euro per jaar) berekend?

In het kader van het project Naar Betrouwbare Persoonsgegevens (NBP) wordt gewerkt aan een nieuwe kwalificatiestructuur voor medewerkers burgerzaken. Binnen het project NBP is een kosten-baten analyse gedaan. Het idee is dat een nieuwe kwalificatiestructuur zou kunnen bijdragen aan een betere ingangscontrole bij het invoeren van gegevens in de BRP. Hierdoor zou het aantal fouten af kunnen nemen hetgeen een besparing oplevert voor gemeenten, afnemers en burgers. Hoewel een betere ingangscontrole een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van fouten, is het niet reëel om te verwachten dat alle fouten kunnen worden voorkomen. Burgers kunnen er bijvoorbeeld belang bij hebben om verkeerd ingeschreven te zijn, waardoor zij moedwillig verkeerde informatie aanleveren. Denk hierbij aan een student die niet op het eigen woonadres is ingeschreven om zo een hogere studiefinanciering te ontvangen of bewoners van een huurwoning die zich niet inschrijven om te voorkomen dat zo de inkomensafhankelijke huur wordt verhoogd. Op basis van interviews uit de maatschappelijke kosten-baten analyse is de aanname gedaan dat minimaal 30% van de fouten kan worden voorkomen. Dit was een kwalitatieve analyse vanuit een (geschat) foutenpercentage. De jaarlijkse besparing zou dan ongeveer € 7,3 miljoen per jaar zijn. Dit is onderzocht bij gemeenten, burgers en acht afnemers. Dit was een kwalitatieve analyse die niet zag op een berekening vanuit (gewenste) foutenpercentages en deze mogelijke besparing is niet daadwerkelijk ingezet.

14

Zijn de kosten voor de ontwikkeling van de Online Raadpleegbare Reisdocumenten Administratie (ORRA) verdisconteerd in de tarieven voor paspoorten en identiteitskaarten? Zo ja, welke bedragen zijn verdisconteerd en over welke periode?

In de periode van de beleidsdoorlichting (2012–2014) zijn er geen uitgaven geweest voor ontwikkeling van de ORRA.

15

Waarom is de besparingsoptie van 20% niet in beeld gebracht bij de beleidsdoorlichting van de BRP?

Bij de uitvoering van de beleidsdoorlichting over artikelonderdeel 6.5 is niet voorgesorteerd op mogelijke besparingsopties. Volgens de nieuwe Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek geldt de 20% regel pas voor beleidsdoorlichtingen die dit jaar uitgevoerd worden. In de beleidsdoorlichting van artikelonderdeel 6.1, 6.2 en 6.3, welke dit jaar wordt uitgevoerd, wordt deze nieuwe regel meegenomen.

16

Welk beeld geven de resultaten van de zelfevaluatie door gemeenten die jaarlijks gerapporteerd worden aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP)?

In 2014 is voor het eerst door iedere Nederlandse gemeente een zelfevaluatie uitgevoerd naar de inrichting, werking en beveiliging van de gegevens van ingezetenen in de BRP.

Uit de resultaten van de in 2014 uitgevoerde zelfevaluatie BRP blijkt dat 99.45% van alle administratieve en algemene gegevens correct zijn. De doelstelling is 99%. Bij 15 gemeenten is geen enkele afwijking geconstateerd – alle 15 met een inwoneraantal onder de 35.000. Ook blijkt dat 81% van de gemeenten voldoet aan de eisen van de inrichting, werking en beveiliging van de BRP. Er zijn echter ook 31 gemeenten die onder de norm presteren, de norm ligt op 90%.

17

Hoe vaak en in welke gevallen heeft het CBP in 2014 sancties opgelegd voor overtreding van de BRP?

Het CBP heeft in 2014 geen sancties opgelegd in verband met overtreding van de BRP.

18

Welke criteria worden gebruikt bij de risicogerichte controles?

In het project risicogericht adresonderzoek dat in 2014 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgevoerd door ICTU zijn in samenspraak met partners zes typen risicoadressen opgesteld. Dat zijn: 1) adressen waarop een briefadres is gevestigd; 2) laatst bekende adressen van VOW-ers; 3) adressen met een hoge bewonersdichtheid; 4) leegstandadressen; 5) CJIB-adressen, niet woonachtig; 6) verwonderadressen van de Belastingdienst.

CJIB-adressen zijn adressen waar (bij het innen van een verkeersboete) uiteindelijk de politie heeft geconstateerd dat de betreffende persoon niet op het adres woont.

Verwonderadressen van de Belastingdienst zijn adressen waarop meer dan één toeslag van eenzelfde soort werd uitgekeerd en daarnaast adressen waarvan post onbestelbaar retour is gekomen.

19

Wat zijn de bevindingen van de externe deskundige over de uitvoering van het onderzoek, de kwaliteit van de resultaten, de volledigheid en tijdigheid van de doorlichting?

De bevindingen van de externe deskundige zijn als bijlage bij de beleidsdoorlichting gevoegd. De externe deskundige beoordeelt de concepttekst van de beleidsdoorlichting als een realistische en evenwichtige beschouwing, waarin zoveel mogelijk problemen en andere belangrijke aspecten van de kwaliteit van de Gemeentelijke Basisadministratie aan de orde komen. De analyse is naar zijn oordeel realistisch en gestaafd door feitenonderzoek. Ook geeft hij aan dat uitgebreid aandacht besteed is aan mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van de Gemeentelijke Basisadministratie, waarmee in de vorm van pilots in de gemeentelijke praktijk is geëxperimenteerd.

20

Is het überhaupt mogelijk om op dit moment een beleidsdoorlichting te doen, aangezien de kwaliteitsagenda pas in 2012 is ingevoerd en het daarom te vroeg is om significante effecten te kunnen meten?

Als onderdeel van de begrotingscyclus vindt periodiek een beleidsdoorlichting plaats op de operationele doelstellingen van begrotingsartikelen. Deze plicht geldt voor alle ministeries en is geregeld in de Rijksbegrotingsvoorschriften van het Ministerie van Financiën.

21

Hoe reageert u op de problemen, zoals beschreven in het Noord-Hollands dagblad van 2 januari 2015, die mensen ondervinden door automatische uitschrijving uit de BRP omdat zij langer dan acht maanden van huis zijn vanwege een wereldreis?

In 2015 wordt de nieuwe wet Basisregistratie Personen (BRP) geëvalueerd. De wet BRP heeft overigens geen verandering gebracht in de wijze van registreren van het feit dat mensen voor langere tijd buiten Nederland gaan verblijven. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties spreekt met mensen over de problemen waar zij in de praktijk tegen aan lopen in de uitvoering van allerlei regelgeving ingeval van vertrek uit Nederland. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoekt voor de evaluatie welke mogelijkheden er zijn om mensen te kunnen registreren die langere tijd buiten Nederland verblijven, zonder dat de kwaliteit van de registratie minder wordt. Een hoop rechten en plichten hangen immers af van registratie op het juiste adres. Niet in de wet BRP, maar in sectorwetgeving en uitvoeringsregelgeving rond bijvoorbeeld pensioenen en zorgverzekeringen is geregeld welke rechten en plichten iemand heeft, en hoe dat afhankelijk is van het al dan niet verblijvend zijn in Nederland. Op de uitkomsten van de evaluatie kunnen we niet vooruitlopen.

22

Is het wat u betreft rechtvaardig dat mensen die langer dan acht maanden van huis zijn vanwege een wereldreis door automatische uitschrijving hun pensioen en zorgverzekering verliezen en dat zij grote moeite hebben om verzekeringen af te sluiten?

Zie het antwoord op vraag 21.

23

Waren alle Nederlandse gemeenten niet al met ingang van 1 januari 1850 verplicht bevolkings- en verblijfsregisters in te richten en bij te houden?

Per 1 januari 1850 is in bijna heel Nederland het bevolkingsregister ingevoerd.

24

Is het een doel om de correctheid van adresgegevens te verhogen van 97% naar de maximale 98%?

Het doel is om de betrouwbaarheid van de gegevens van de BRP van een zo hoog mogelijke kwaliteit te laten zijn. Dat geldt overigens voor alle gegevens in de BRP.

Daarnaast is de conclusie van de adresonderzoeken dat een adreskwaliteit van 98% het maximaal haalbare lijkt. Zelfs met steeds verfijndere methodiek van risicogerichte huisbezoeken blijft de kwaliteit tussen de 97 en 98%. Het adres blijkt ondermeer een veranderlijk gegeven door verhuisbewegingen van burgers én de tijd die zit tussen de daadwerkelijke verhuizing en de aangifte van burgers bij verhuizing: er zal hierdoor altijd ongeveer 2% frictie zijn tussen de feitelijke situatie en de latere registratie.

25

Wat gaat u doen om het door de Kamer gewenste percentage van maximaal 1% te realiseren (in verband met fraudebestrijding en kostenreductie, motie Heijnen/Bilder) en op welke termijn?

Als er naar de betrouwbaarheid van alle gegevens in de BRP wordt gekeken is de motie Heijen/Bilder reeds behaald. Het adresgegeven blijft een uitdaging. In 2015 is gestart met de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit. Op basis van risicosignalen van beheerders en afnemers van adresgegevens worden dit jaar zo’n 10.000 adressen bezocht voor controle, waaruit naar verwachting ± 7.500 fraudegevallen zullen blijken die adresgerelateerd zijn. De BRP wordt met de uitkomsten gecorrigeerd en de fraudeopbrengst wordt door de partners in beeld gebracht en verhaald. De baten daarvan worden landelijk geregistreerd en mede benut voor de financiering van het adresonderzoek.

26

Wat zijn de relevante resultaten van het meest recente jaarlijkse onderzoek van u naar de inrichting, werking en beveiliging van de centrale voorzieningen van de Basisregistratie personen (BRP) en het stelsel van berichtenuitwisseling?

In 2014 is voor het eerst door iedere Nederlandse gemeente een zelfevaluatie uitgevoerd naar de inrichting, werking en beveiliging van de BRP.

Uit de resultaten van de in 2014 uitgevoerde zelfevaluatie BRP blijkt dat 99.45% van alle administratieve en algemene gegevens correct zijn. De doelstelling is 99%. Bij 15 gemeenten is geen enkele afwijking geconstateerd – alle 15 met een inwoneraantal onder de 35.000. Ook blijkt dat 81% van de gemeenten voldoet aan de eisen van de inrichting, werking en beveiliging van de BRP. Er zijn echter ook 31 gemeenten die onder de norm presteren, de norm ligt op 90%.

27

Hoeveel niet-risicogerichte huisbezoeken hebben er sinds 2009 per jaar plaatsgevonden? Over hoeveel gemeenten zijn die huisbezoeken verspreid?

Er bestaat geen systematische registratie van het aantal uitgevoerde huisbezoeken vanaf 2009.

28

Welk kader ligt ten grondslag aan de keuze tussen risicogerichte huisbezoeken en niet-risicogericht (random) huisbezoeken? Wat zijn daarin de overwegingen die leiden tot de verhouding tussen beide groepen?

In het project risicogericht adresonderzoek dat in 2014 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgevoerd door ICTU zijn in samenspraak met partners zes typen risicoadressen opgesteld. Dat zijn: 1) adressen waarop een briefadres is gevestigd; 2) laatst bekende adressen van VOW-ers; 3) adressen met een hoge bewonersdichtheid; 4) leegstandadressen; 5) CJIB-adressen, niet woonachtig; 6) verwonderadressen van de Belastingdienst.

De random adressen zijn zo gekozen dat een verantwoord beeld van de kwaliteit van het adresgegeven kon worden bepaald. Het onderzoek naar het kwaliteitspercentage is gebaseerd op een tweetraps-steekproef: een steekproef van gemeenten, en voor elk van deze gemeenten een steekproef van random adressen die gemeenten moeten bezoeken om een landelijk kwaliteitspercentage te bepalen.

29

Wat is de letterlijke tekst waarmee de controlerende ambtenaren toegang verzoeken tot de woning indien er een niet-risicogericht huisbezoek verricht wordt?

Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.

30

Hoe wordt bij niet-risicogerichte huisbezoeken duidelijk gemaakt dat medewerking niet verplicht is, dat weigering tot deelname niet tot negatieve gevolgen leidt en evenmin leidt tot het in onderzoek plaatsen van het adres (waardoor een risicogericht huisbezoek gerechtvaardigd zou zijn)?

In het protocol Adresonderzoek zijn de voorwaarden opgenomen van het uitvoeren van een adresonderzoek.

Als invulling van het adresonderzoek kan de gemeente feitelijk onderzoek ter plaatse verrichten. Als het administratieve onderzoek geen of onvoldoende resultaat oplevert, ligt het in elk geval voor de hand dat feitelijke controle plaatsvindt.

Feitelijk bezoek aan het actuele, in de BRP geregistreerde, adres kan informatie opleveren die niet op een andere eenvoudiger wijze verkregen kan worden. Bij huisbezoek kan het om het in de BRP geregistreerd adres gaan, maar ook om een vermoedelijk nieuw adres.

Bij bezoek aan het actuele in de BRP geregistreerde adres kan worden nagegaan of de feitelijke situatie nog wel overeenkomt met de in de BRP geregistreerde situatie. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden geconstateerd of een pand nog bewoond wordt. Ook kan mogelijk aan betrokkene zelf informatie gevraagd worden. Navraag bij andere personen die worden aangetroffen op het geregistreerde adres of in de buurt kan ook waardevolle informatie opleveren. Ook bij deze stap van het adresonderzoek moet zorg worden gedragen dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkene of anderen niet onnodig wordt geschaad. Daarom moet er in algemene bewoordingen gevraagd worden of er en zo ja, welk adres van betrokkene bekend is. Personen hebben het recht om niet te antwoorden.

Als betrokkene niet reageert, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert, maar uit die reactie niet afgeleid kan worden op welk adres hij woont, dan maakt de gemeente het voornemen bekend om gegevens over betrokkene ambtshalve te wijzigen. Het voornemen kan ook inhouden dat de gemeente de betrokkene ambtshalve zal registreren als vertrokken naar een (on)bekend land. De gemeente dient de betrokkene op grond van de Algemene wet bestuursrecht op de hoogte te stellen van het voornemen om gegevens over betrokkene ambtshalve te wijzigen. Dit kan de gemeente doen aan de hand van een zogenaamde voornemenbrief. Als bekend is op welk (nieuwe) adres de betrokken persoon woont, dan kan dat adres worden gebruikt voor het aanschrijven van de persoon. Indien een buitenlands adres bekend is, wordt het buitenlandse adres gebruikt voor de verzending.

31

Wat is de wettelijke grondslag voor niet-risicogerichte huisbezoeken?

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het bijhouden van persoonsgegevens in de basisregistratie krachtens artikel 1.4 lid 1 van de Wet BRP. Daar valt ook het afleggen van huisbezoeken onder.

32

Welk percentage van de niet-risicogerichte huisbezoeken leidt tot een weigering van toegang tot de woning? Wat zijn de daarvoor opgegeven redenen?

Hierover zijn geen cijfers voorhanden.

33

Wat zijn de resultaten van de genoemde zelfevaluatie door gemeenten?

In 2014 is voor het eerst door iedere Nederlandse gemeente een zelfevaluatie uitgevoerd naar de inrichting, werking en beveiliging van de BRP.

Uit de resultaten van de in 2014 uitgevoerde zelfevaluatie BRP blijkt dat 99.45% van alle administratieve en algemene gegevens correct zijn. Doelstelling is 99%. Bij 15 gemeenten is geen enkele afwijking geconstateerd – alle 15 met een inwoneraantal onder de 35.000. Ook blijkt dat 81% van de gemeenten voldoet aan de eisen van de inrichting, werking en beveiliging van de BRP. Er zijn echter ook 31 gemeenten die onder de norm presteren, de norm ligt op 90%.

34

Is er reden om naar aanleiding van de resultaten van de zelfevaluatie door gemeenten beleidswijzigingen of wijzigingen in de kwaliteitsagenda door te voeren?

De Kwaliteitsagenda liep tot eind 2014. Omdat kwaliteit blijvende aandacht vergt is bepaald dat ook voor 2015 en later blijvend wordt ingezet op kwaliteit, die moet inspelen op actuele ontwikkelingen. De zelfevaluatie in 2014 betreft een 0-meting. In 2015 zal opnieuw een zelfevaluatie BRP worden gehouden. Afhankelijk van het resultaat van 2015 zal dan nagegaan worden of er wijzigingen moeten worden doorgevoerd.

35

Wat zijn de (financiële) resultaten van de verschillende instrumenten, bijvoorbeeld het aantal Vertrokkenen Onbekend Waarheen (VOW’ers), de werkgroep Kwaliteit, de roadshows, de Kwaliteitskrant, deskundigheidsbevordering van gemeenteambtenaren en de campagne «Voorkom gedoe, kijk het na»? Zijn daarvan ook (geschatte) kwantitatieve resultaten te melden?

De kwaliteitsagenda was niet zozeer gericht op het behalen van financiële resultaten, maar op het faciliteren van gemeenten en afnemers in hun taakuitvoering en het bevorderen van samenwerking om een hogere kwaliteit te bereiken.

Er zijn 443.068 VOW-ers (telling 15 september 2014). Dat was destijds een daling van 8.000 terwijl het de voorgaande jaren telkens steeg met zo’n 25.000 per jaar.

In 2015 gaat het project Naar Betrouwbare Persoonsgegevens (NBP) verder met het doorontwikkelen van modules in de kwalificatiestructuur en het opleiden van medewerkers burgerzaken. Er zijn 14 modules ontwikkeld en 701 medewerkers hebben examens afgelegd.

36

Hoe worden de factoren, op basis waarvan risicogerichte controles worden uitgevoerd, bepaald? Gebeurt dit centraal of per gemeente?

In het project risicogericht adresonderzoek dat in 2014 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgevoerd door ICTU zijn in samenspraak met partners zes typen risico-adressen opgesteld. Dat zijn: 1) adressen waarop een briefadres is gevestigd; 2) laatst bekende adressen van VOW-ers; 3) adressen met een hoge bewonersdichtheid; 4) leegstandadressen; 5) CJIB-adressen, niet woonachtig; 6) verwonderadressen van de Belastingdienst. De risicoadressen zijn in het onderzoek van 2014 centraal bepaald.

37

Wanneer zal de pilot «Gekwalificeerd terugmelden» zijn afgerond? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten?

De pilot gekwalificeerd terugmelden is in september 2014 gestart en zal eind juli 2015 zijn afgerond. De resultaten van de pilot worden in 2015 met de Kamer gedeeld.

38

Aan welke risicosignalen moet worden gedacht voor het uitvoeren van risicogerichte huisbezoeken?

Zie het antwoord bij vraag 36.

39

In hoeverre worden er nog willekeurige huisbezoeken afgelegd?

Exacte cijfers hierover zijn niet voorhanden maar het is bekend dat gemeenten ook zelf onderzoek verrichten.

40

Wat is de kwantitatieve onderbouwing van de uitspraak dat de risicogerichte huisbezoeken 10 keer effectiever zijn dan de eerdere methodieken?

Bij risicogestuurd adresonderzoek worden vooral adressen bezocht waarover aanwijzingen zijn dat de gegevens van één of meer bewoners onjuist zijn. Op die manier kunnen gemeenten de beschikbare menskracht veel effectiever inzetten. Zij zijn daarom gebaat bij informatie over de effectiviteit van verschillende typen risicoadressen. Door de selectie van dergelijke adressen verder aan te scherpen kan de effectiviteit nog worden vergroot. Voor het vaststellen van de effectiviteit van de zes typen risicoadressen zijn 3590 adressen succesvol onderzocht.

Het bezoeken van 100 willekeurige adressen levert gemiddeld 7 personen op waarvoor de inschrijving niet klopt met wie er volgens de bewoner op dat adres wonen. De meeste van de zes typen risico-adressen leveren een meer dan tien maal zo groot «rendement» op van het uitvoeren van adresbezoeken.

Uit het onderzoek van ICTU naar Adreskwaliteit in 2014 zijn de selecties van briefadressen, adressen met hoge bewonersdichtheid en verwonderadressen van de Belastingdienst het meest effectief gebleken:

  • 52,33% van de briefadressen bleek niet correct; het bezoeken van 100 briefadressen levert gemiddeld 65,7 personen op waarvan de geregistreerde gegevens niet kloppen;

  • 33,99% van de adressen met hoge bewonersdichtheid bleek niet correct; het bezoeken van 100 adressen met hoge bewonersdichtheid levert gemiddeld 105,9 personen op waarvan de geregistreerde gegevens niet kloppen; op basis van de nadere analyse wordt voorgesteld om volgend jaar de grens voor de selectie op te trekken tot 15 m2 per bewoner;

  • 31,35% van de verwonderadressen van de Belastingdienst bleek niet correct; het bezoeken van 100 verwonderadressen levert 128,6 personen op waarvan de gegevens niet kloppen.

Ook de selecties van VOW-adressen en van het CJIB bleken redelijk effectief:

  • 16,94% van de VOW-adressen bleek niet correct; het bezoeken van 100 VOW-adressen levert gemiddeld 44,1 personen op waarvan de geregistreerde gegevens niet kloppen;

  • 22,79% van de CJIB-adressen3 bleek niet correct; het bezoeken van 100 CJIB-adressen levert gemiddeld 102,4 personen op waarvan de geregistreerde gegevens niet kloppen.

41

Kunt u toelichten wat precies het verschil is tussen correct geregistreerde adressen en correct geregistreerde personen? Kunt u daarbij aangeven wat de (financiële en maatschappelijke) consequenties zijn van foutieve registraties?

Correct geregistreerde adressen in de GBA gaan uit van een woonsituatie van alle personen op dat adres, terwijl correct geregistreerde personen op adressen uitgaat van het individu gekoppeld aan het adres.

42

Hoe verklaart u de daling in 2014 (van het percentage) van correct geregistreerde personen ten opzichte van 2013?

De daling van 97,7% naar 97,1% gaat over de vergelijking van het jaar 2013 en 2014. Uit het adresonderzoek 2014 van ICTU blijkt dat de daling statistisch niet relevant is. De statistische marge rond dit percentage bedraagt over dat jaar plus/min 0,50% punt. Dat wil zeggen: met 95% betrouwbaarheid ligt het landelijke percentage tussen 96,59% en 97,59%. De berekening is daarmee bovendien nauwkeuriger dan het jaar ervoor (plus/min 0,98%-punt) en ligt binnen de marges van de berekening van het jaar 2013.

43

Wanneer bent u voornemens om welke extra inspanningen te verrichten om het percentage correct geregistreerde personen op niveau te krijgen? Welk niveau is uw ambitie op dit punt?

In 2015 is gestart met de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit. Op basis van risicosignalen van beheerders en afnemers van adresgegevens worden dit jaar zo’n 10.000 adressen bezocht voor controle, waaruit naar verwachting ± 7.500 fraudegevallen zullen blijken die adresgerelateerd zijn. De BRP wordt met de uitkomsten gecorrigeerd en de fraudeopbrengst wordt door de partners in beeld gebracht en verhaald. De baten daarvan worden landelijk geregistreerd en mede benut voor de financiering van het adresonderzoek.

Daarnaast blijft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzetten op kwaliteitsborging zoals het uitbrengen van Kwaliteitskranten, het organiseren van roadshows en ervaringen en casuïstiek uitwisselen in de werkgroep Kwaliteit BRP.

44

Waarop is gebaseerd dat het maximaal haalbare percentage van correct geregistreerde personen op een adres in de BRP 98% is? Wat wordt er ondernomen om dit percentage te verhogen tot 99%? Op welke termijn kan daar sprake van zijn?

De conclusie van de adresonderzoeken dat een adreskwaliteit van 98% het maximaal haalbare lijkt. Zelfs met steeds verder verfijndere methodiek van risicogerichte huisbezoeken blijft de kwaliteit tussen de 97 en 98%. Het adres blijkt ondermeer een veranderlijk gegeven door verhuisbewegingen van burgers én de tijd die zit tussen de daadwerkelijke verhuizing en de aangifte van burgers bij verhuizing: er zal hierdoor altijd ongeveer 2% frictie zijn tussen de feitelijke situatie en de latere registratie. Wel blijft BZK inzetten op kwaliteitsborging en aanpak adresgerelateerde fraude mede door middel van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit.

45

Hoe beoordeelt het CBP als toezichthouder van de BRP de resultaten van laatsgenoemde? Welke onregelmatigheden worden zoal geconstateerd door het CBP?

Het College Bescherming Persoonsgegevens (CPB) ziet in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als onafhankelijke toezichthouder toe op de uitvoering van de Wet BRP. Het CBP houdt in de gaten of de rechten van burgers gewaarborgd zijn, colleges van burgemeester en wethouders en Minister zich aan de voorschriften houden en het stelsel als geheel goed beveiligd is. Zo kan het CBP onder andere uit eigen beweging onderzoek doen naar overtredingen van de wet en een last onder bestuursdwang opleggen (artikel 4.1 wet BRP jo artikel 60, 61 en 65 WBP).

Het is niet bekend of het CBP naar aanleiding van de resultaten van de zelfevaluatie BRP nader onderzoek heeft uitgevoerd naar overtredingen van de wet.

46

Verwerkt u de resultaten van deze beoordelingen door het CBP? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het CBP hebben de beoordeling van de resultaten van de zelfevaluatie BRP 2014 met elkaar afgestemd. Het is niet bekend of het CBP naar aanleiding van de resultaten van de zelfevaluatie BRP nader onderzoek heeft uitgevoerd naar overtredingen van de wet. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in 2015 de gemeenten die in 2014 onder de norm hebben gescoord, stimuleren en aanspreken om hun inspanningen te vergroten.

47

Kunt u een duidelijker en overzichtelijker tabel opstellen dan die op pagina 28, die de tekst daadwerkelijk ondersteunt zodat er meer inzicht is in de gerealiseerde cijfers?

In de tabel zijn de resultaten van de onderzoeken naar adreskwaliteit vanaf 2009 opgenomen. De onderzoeken zijn volgens twee methodieken uitgevoerd en derhalve niet direct vergelijkbaar. Deel I (2009–2011) richt zich op correct geregistreerde adressen in de GBA, terwijl de focus van deel II (2013 en 2014) gericht is op correct geregistreerde personen op adressen. In 2012 werd er geen onderzoek uitgevoerd.

Doel van de onderzoeken in de periode 2009–2011 was om inzicht te bieden in de kwaliteit van de basisadministratie door met behulp van deelwaarnemingen per gemeente vast te stellen in hoeveel procent van de gevallen de relatie persoon en adres overeenkomt met hetgeen is opgenomen in de basisadministratie. Voor deze onderzoeken is aan alle gemeenten gevraagd willekeurig 100 adressen te selecteren en daar huiscontroles uit te voeren.

Op 9 juni 2009 informeerde de Staatssecretaris voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Bijleveld-Schouten per Kamerbrief over de resultaten van het onderzoek, welke is uitgevoerd door het bureau Verdonck Klooster & Associates. Het onderzoek beoogt een algemeen kwaliteitsbeeld te geven van de GBA, uitgedrukt in een percentage dat inzicht geeft in de mate waarin de op een bepaald adres ingeschreven personen in de GBA ook daadwerkelijk op het betreffende adres woonachtig zijn. Dit percentage is bepaald op basis van huiscontroles die door 26 gemeenten zijn uitgevoerd op 500 willekeurig geselecteerde adressen per gemeente. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat in 93,6% van de gevallen sprake is van een correcte registratie.

In 2010 werd nogmaals een momentopname uitgevoerd, ditmaal door adviesbureau PriceWaterhouseCoopers (PWC). Op basis van de onderzoeksresultaten van gemeenten kwam in 2010 94,5% van de in de GBA als bewoond geregistreerde adressen op landelijk niveau overeen met de gegevens uit de basisadministratie. Van 4,5% is vastgesteld dat het adres niet bewoond wordt zoals in de GBA staat aangegeven, en de registratie dus onjuist is. Ten slotte weigert 1% van de bewoners medewerking aan het onderzoek waardoor niet kan worden beoordeeld of de registratie correct is. De momentopname van 2010 vertoonde een lichte verbetering ten opzichte van het onderzoek van 2009.

In de meeting van 2011, uitgevoerd door Deloitte, zette de verbetering door. In 96,0% van de gevallen was sprake van een correcte registratie.

Het resultaat van het onderzoek van ICTU in 2013 geeft weer dat 95% van de geregistreerde adressen van personen correct zijn. ICTU heeft ook gekeken naar het landelijke percentage correct ingeschreven personen. In 2013 stond 97,7% van de personen correct ingeschreven. Het onderzoek van 2013 werd uitgevoerd op basis van 5000 huisbezoeken.

De rapportage 2014 van het door ICTU uitgevoerde adresonderzoek kwam uit op een landelijk percentage correct geregistreerde adressen van 95,15% en een landelijk percentage correct geregistreerde personen op 97,1%. In 2014 zijn er 5671 adresbezoeken geweest in en door 91 gemeenten. Belangrijk aan deze methodiek is dat wordt gekeken of de persoon correct staat geregistreerd, het betreft immers een basisregistratie van personen.

48

Kunt u een nadere toelichting geven op de maatschappelijke baten van meer betrouwbare persoonsgegevens: Wat is de onderbouwing van de genoemde 7,3 miljoen euro? Hoe zijn de gerealiseerde besparingen van 7,3 miljoen euro besteed? Welke financiële gevolgen zou het accepteren van een foutenmarge van 2% (in plaats van 1%) in het adresgegeven hebben? Welke gevolgen heeft dat voor fraudebestrijding en kostenreductie?

In het kader van het project Naar Betrouwbare Persoonsgegevens (NBP) wordt gewerkt aan een nieuwe kwalificatiestructuur voor medewerkers burgerzaken. Binnen het project NBP is een kosten-baten analyse gedaan. Het idee is dat een nieuwe kwalificatiestructuur zou kunnen bijdragen aan een betere ingangscontrole bij het invoeren van gegevens in de BRP. Hierdoor zou het aantal fouten af kunnen nemen hetgeen een besparing oplevert voor gemeenten, afnemers en burgers. Hoewel een betere ingangscontrole een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van fouten, is het niet reëel om te verwachten dat alle fouten kunnen worden voorkomen. Burgers kunnen er bijvoorbeeld belang bij hebben om verkeerd ingeschreven te zijn, waardoor zij moedwillig verkeerde informatie aanleveren. Denk hierbij aan een student die niet op het eigen woonadres is ingeschreven om zo een hogere studiefinanciering te ontvangen of bewoners van een huurwoning die zich niet inschrijven om te voorkomen dat zo de inkomensafhankelijke huur wordt verhoogd. Op basis van de interviews uit de maatschappelijke kosten-baten analyse is de aanname gedaan dat minimaal 30% van de fouten kan worden voorkomen. Dit was een kwalitatieve analyse vanuit een (geschat) foutenpercentage. De jaarlijkse besparing zou dan ongeveer € 7,3 miljoen per jaar zijn. Dit is onderzocht bij gemeenten, burgers en acht afnemers. Dit was een kwalitatieve analyse die niet zag op een berekening vanuit (gewenste) foutenpercentages en deze mogelijke besparing is niet daadwerkelijk ingezet.

49

In hoeverre is er een relatie tussen de gerichte huisbezoeken en de daling van het aantal VOW'ers? In hoeverre leiden de gerichte huisbezoeken tot een daling van het aantal VOW'ers?

Op basis van het laatste onderzoek zijn geen uitspraken te doen over een eventueel causaal verband.

50

Wanneer is er duidelijkheid te verwachten of het mogelijk is om internationaal persoonsgegevens uit te wisselen over personen die als VOW'er staan geregistreerd?

De mogelijkheden voor het uitwisselen van gegevens zullen steeds gerelateerd dienen te worden aan de uitkomst op de vraag of er sprake is van een duidelijk bepaald doel waarvoor de gegevens verwerkt worden, of die verwerking is voorzien bij wet, en of het voor dit doel noodzakelijk is om de gegevens te verwerken. Voorts kunnen persoonsgegevens slechts met derde landen worden uitgewisseld indien deze landen een passend beschermingniveau waarborgen.

51

Is de eindrapportage van het fraudeteam dat in december jongstleden gereed zou zijn al beschikbaar? Zo ja, welke verbeterpunten haalt u daaruit?

Ja, de eindrapportage is beschikbaar. De verbeterpunten die de ronde langs ruim 120 gemeenten heeft opgeleverd zijn gericht op gemeenten en op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In het kort gaat het om het volgende.

Gemeenten moeten maximaal gebruik maken van de eigen regels en de wettelijke ruimte om adresfraude te bestrijden; bijvoorbeeld de inzet van bestuurlijke boete. Ook zouden gemeenten bij adresonderzoeken meer moeten uitgaan van een risicoanalyse. Door het delen van informatie binnen gemeenten en door gezamenlijke huisbezoeken van de afdeling Burgerzaken en andere afdelingen van een gemeente, kan adresfraude effectiever worden aangepakt.

52

In hoeveel van de 14.000 terugmeldingen was er sprake van een geval van een werkelijk onjuiste inschrijving?

Deze informatie is niet beschikbaar.

53

In hoeverre overweegt u naar aanleiding van de tot op heden bereikte resultaten beleidswijzigingen dan wel wijzigingen in de kwaliteitsagenda BRP door te voeren?

De kwaliteitsagenda is in 2014 afgerond, maar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijft inzetten op kwaliteitsacties. In 2015 wordt een nieuwe impuls gegeven aan de kwaliteitsagenda met de start van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit.

54

Wanneer zijn de resultaten te verwachten van de pilot die in september jongstleden in de gemeente Amsterdam is gestart om digitaal inzage te geven in de verstrekte gegevens uit de BRP? Bent u voornemens om de digitale inzage op grotere schaal, bijvoorbeeld landelijk, mogelijk te maken?

De pilot bij de gemeente Amsterdam is succesvol verlopen en de gemeente heeft besloten deze voorziening blijvend aan te bieden. De burger kan daar digitaal een aanvraag doen voor een overzicht van het gebruik van de BRP gegevens. De burger ontvangt dit overzicht ook digitaal in de berichtenbox van MijnOverheid. In navolging van Amsterdam heeft ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug een voorziening voor digitale aanvraag voor inzage gerealiseerd. Ook andere gemeenten kunnen dit voorbeeld van Amsterdam en Utrechtse Heuvelrug volgen.

Het bouwen van een landelijke voorziening waarbij burgers via MijnOverheid online inzage krijgen blijkt op dit moment een traject met veel impact op de GBA-V (GBA-Verstrekkingen voor de centrale verstrekking van de gegevens) en het lopende ICT-project Operatie BRP. De realisatie van een landelijke voorziening is zeker niet van de baan maar zal nader onderzocht worden in afstemming met Operatie BRP.

55

In hoeverre verwacht u dat een ongewijzigde inzet van de afgelopen jaren voldoende is om de betrouwbaarheid van het adresgegevens op het gewenste niveau van een foutenmarge van 1% te krijgen? Zijn er nog extra inspanningen op dit punt te verwachten? Zo ja, wat zijn daarvan de kosten en te verwachten baten, onder andere voor de gewenste fraudebestrijding en kostenreductie?

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk blijft in 2015 inzetten op een hoge betrouwbaarheid van gegevens in de BRP. Extra inspanningen worden geleverd met de start van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit. Het project richt een samenwerking op met gemeenten en landelijke partners. Alle gemeenten kunnen tegen vergoeding deelnemen de adresonderzoeken. Dit zal moeten leiden tot een structurele deelname in latere jaren.

Het kabinet investeert de komende jaren 13 miljoen euro op jaarbasis om extra adresfraude op te sporen en relevante gegevens proactief te delen via een nieuw op te richten samenwerkingsverband van overheden en instanties. Dat levert naar verwachting 42 miljoen euro per jaar aan baten op vanwege de opgespoorde fraude. Dat blijkt uit een uitgevoerde kosten-batenanalyse. De risicogerichte aanpak wordt als methodiek landelijk uitgerold. De risicoprofielen worden met gemeenten gedeeld. De resultaten van de huisbezoeken worden meer proactief van de ene organisatie met de andere gedeeld. Hiervoor wordt ingezet op gerichte samenwerking tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Veiligheid en Justitie, de Belastingdienst, het Regionale Platforms Fraudebestrijding en hun Kenniscentrum Handhaving, de Sociale Verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), het Centraal Justitieel Incassobureau, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, gerechtsdeurwaarders, het Inlichtingenbureau en de gemeenten. De verwachte baten komen tot stand door jaarlijks 15.000 gevallen van adresfraude op te sporen. Eén opgespoord adresfraudeur levert gemiddeld 2.800 euro aan adresfraude gerelateerde baten op, in totaal 42 miljoen euro per jaar.

56

Was de doelstelling van de kwaliteitsagenda dat de gegevens van ingezetenen die niet frequent veranderen – de burgerlijke staat gegevens bijvoorbeeld – nagenoeg 100% betrouwbaar zouden zijn? Het probleem zit toch met name in de gegevens van ingezetenen die wel frequent veranderen?

De doelstelling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is dat de betrouwbaarheid van alle gegevens in de BRP zo hoog mogelijk is. Daarbij is het zo dat het adresgegeven van personen in de BRP het meest fluctueert.

57

Wilt u de stelling «Het woonadres is steeds vaker en sneller aan verandering onderhevig» statistisch onderbouwen?

De in de beleidsdoorlichting opgenomen stelling «Het woonadres is steeds vaker en sneller aan verandering onderhevig» verdient nuancering. Als naar de cijfers van het CBS wordt gekeken, dan is er een stijging van het aantal verhuisde personen tussen gemeenten. Vanaf 1990 is dit met enige fluctuaties een trend van ca 566.000 naar 614.000 in 2013. Deze trend is andersom als gekeken wordt naar de verhuisde personen binnen de gemeente. In de overwegingen is meegenomen dat de zichtbare afname van verhuisbewegingen als gevolg van de economische crisis van de afgelopen jaren, weer aan het ombuigen is. Door het aantrekken van de economie en het daarmee gepaard gaande hoger aantal verkochte huizen mag weer een stijging van verhuisbewegingen voor beide categorieën worden verwacht. De cijfers van het CBS voor 2014 zijn echter nog niet beschikbaar om dit formeel te staven.

58

Tegen welke problemen lopen bestuursorganen aan bij het «terugmelden», een en ander mede met het oog op de te starten «pilot gekwalificeerd terugmelden»?

De pilot gekwalificeerd terugmelden beoogt in de praktijk met verschillende gemeenten en afnemers te onderzoeken hoe het terugmeldproces efficiënter en effectiever kan worden ingericht. In het eindrapport worden knelpunten inzichtelijk gemaakt en aanbevelingen gedaan met betrekking tot gekwalificeerd terugmelden.

59

Heeft de deskundige ook gekeken naar de uitvoering van het onderzoek, de kwaliteit van de resultaten, de volledigheid en tijdigheid van de doorlichting?

Ja. Zijn oordeel is bijgevoegd als bijlage bij de beleidsdoorlichting. De externe deskundige beoordeelt de concepttekst van de beleidsdoorlichting als een realistische en evenwichtige beschouwing, waarin zoveel mogelijk problemen en andere belangrijke aspecten van de kwaliteit van de Gemeentelijke Basisadministratie aan de orde komen. De analyse is naar zijn oordeel realistisch en gestaafd door feitenonderzoek. Ook heeft hij aangegeven dat er uitgebreid aandacht besteed is aan mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van de Gemeentelijke Basisadministratie, waarmee in de vorm van pilots in de gemeentelijke praktijk is geëxperimenteerd.

Naar boven