30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nr. 61 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2021

Volgens de Regeling periodiek evaluatieonderzoek wordt momenteel een beleidsdoorlichting van artikel 11 (Uitvoering) van de SZW-begroting uitgevoerd. Deze beleidsdoorlichting wordt gecombineerd met de evaluatie van de Wet SUWI (artikel 86) en de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de zbo’s (artikel 39 Kaderwet zbo’s). Over de opzet en vraagstelling van deze beleidsdoorlichting hebben wij u eerder geïnformeerd (Kamerstuk 30 982, nr. 48). Deze beleidsdoorlichting, de begeleidende kabinetsreactie en het oordeel van de onafhankelijk deskundigen zal uiterlijk eind dit jaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

In het kader van de beleidsdoorlichting van artikel 11 is een aantal onderzoeken geprogrammeerd. Twee onderzoeksrapporten zijn u al op 29 juni 2020 aangeboden bij de Stand van de uitvoering sociale zekerheid, namelijk «Productiviteit uitvoering sociale zekerheid. Een analyse van de productiviteitsontwikkeling bij UWV en SVB tussen 2002 en 2018» (IPSE Studies) en «Evaluatie van de sturing van en het toezicht op de SVB en UWV» (Berenschot) (Bijlage bij Kamerstuk 26 448, nr. 634).

Van twee andere onderzoeken die recent zijn afgerond, bied ik u hierbij de eindrapportages aan. Het betreft de «Toekomstverkenning uitvoering werk en inkomen 2030» (De Ruijter Strategie en De Beleidsonderzoekers) en «Internationale vergelijking uitvoering werk en inkomen» (Panteia). In deze brief geef ik een korte toelichting op de opzet en de uitkomsten van deze twee onderzoeken. De inzichten uit deze studies zullen worden betrokken bij het opstellen van de kabinetsreactie bij de beleidsdoorlichting van artikel 11.

Met de «Toekomstverkenning uitvoering werk en inkomen» wordt voldaan aan het verzoek aan de regering zoals verwoord in de motie van de leden Wiersma en Gijs van Dijk (Kamerstuk 26 448, nr. 614) om een toekomstverkenning uit te voeren naar de uitvoering van sociale zekerheid en om daarbij verschillende scenario's in beeld te brengen.

Toekomstverkenning uitvoering werk en inkomen 2030

Centraal in deze toekomstverkenning staat de vraag of de wijze waarop de uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden van het stelsel van werk en inkomen is georganiseerd voldoende toekomstbestendig is. Zijn er externe ontwikkelingen, waaronder veranderingen in economie, technologie, organisatie van arbeid en maatschappelijke verhoudingen die aanpassingen noodzakelijk maken en zo ja, in welke richting? En is het stelsel ook op langere termijn voldoende klantgericht en wendbaar?

In de eerste fase van dit onderzoek is op basis van literatuurstudie, interviews en analyse verkend welke zekerheden en onzekerheden er zijn voor de toekomst van werk en inkomen richting 2030. Deze ontwikkelingen zijn vervolgens geclusterd tot twee toekomstscenario’s: een scenario «Competitieve dynamiek» waarbij concurrentie en individuele verantwoordelijkheid leidend zijn en een scenario «Coöperatieve dynamiek» met een belangrijke rol voor samenwerking en collectieve solidariteit. Deze scenario's zijn geen voorspellingen of ramingen, het zijn instrumenten om de bandbreedte aan onzekerheden te expliciteren.

Daarna is beoordeeld of de wijze waarop het huidige stelsel van werk en inkomen is georganiseerd aanpassing behoeft. Dat blijkt voor beide scenario’s het geval te zijn: het stelsel dient aangepast te worden om in te kunnen spelen op veranderingen in de omvang en aard van doelgroepen, om te kunnen voldoen aan de eisen van de politiek, om gebruik te kunnen maken van beschikbare technologie en data en om aan wendbaarheid te winnen.

In de tweede fase van dit onderzoek is met cliënten, uitvoerders, beleidsmakers, belanghebbenden en experts via «design thinking» een verkenning uitgevoerd om in kaart te brengen in welke richtingen aanpassingen nodig zijn. Deze ontwerpideeën zijn getoetst tegen de twee scenario's. Ook zijn voor verschillende persona’s klantreizen ontworpen. Dit alles heeft vijf ontwerprichtingen opgeleverd, die zowel passen bij de zekerheden voor de toekomst als stand houden bij de onzekerheden richting 2030. Deze vijf ontwerprichtingen voor een toekomstbestendig stelsel zijn: (1) proactief investeren in mensen, (2) werken aan vertrouwen, (3) leggen van verbinding tussen mensen, maatschappelijk zinvolle activiteiten en inkomen, (4) complexiteitsreductie en (5) inzetten op internationalisering.

Deze toekomstverkenning is bedoeld om een tastbaar beeld van 2030 te schetsen en om handvatten te bieden voor de vormgeving van een toekomstbestendig en wendbaar stelsel van werk en inkomen.

Internationale vergelijking uitvoering werk en inkomen

Internationaal vergelijkend onderzoek biedt de mogelijkheid om van andere landen te leren. Binnen het domein van werk en inkomen is dergelijk onderzoek veelal gericht geweest op het vergelijken van materiewetten, zoals werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidswetten. In het kader van de beleidsdoorlichting artikel 11 (Uitvoering) is daarom besloten tot een internationaal vergelijkend onderzoek naar de organisatorische infrastructuur van het stelsel van werk en inkomen in een aantal Europese landen.

Het onderzoek omvat drie centrale onderzoeksvragen:

  • (1) Op welke wijze is de uitvoering van de taken op het gebied van werk en inkomen in verschillende Europese landen vormgegeven?

  • (2) Wat is de algemene appreciatie in deze landen voor deze organisatorische infrastructuur en de afzonderlijke organisaties?

  • (3) Hoe wordt in deze landen de toekomstbestendigheid (wendbaarheid) van deze organisatorische infrastructuur ingeschat?

In het onderzoek zijn tien Europese landen met elkaar vergeleken. Er is gekozen voor landen die qua staatsinrichting op Nederland lijken en waar daarnaast het vermoeden bestaat dat Nederland er iets van kan leren of waar Nederland veel mee samenwerkt. De vergelijking betreft de volgende landen: Nederland, België (Vlaanderen), Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Denemarken, Zweden, Polen, Estland, Verenigd Koninkrijk (Engeland).

Voor de systematische vergelijking van de stelsels van werk en inkomen in de landen is gebruik gemaakt van negen indicatoren, waaronder functionele decentralisatie; rol van sociale partners; marktordeningsprincipe; activeringstaken; integraliteit van de dienstverlening; preventieve taken; dienstverleningsconcept. Opvallende bevindingen zijn onder andere de volgende:

  • Er zijn nauwelijks verschillen tussen de landen als het gaat om de verwachte uitdagingen voor de komende jaren, maar vaak wel als het gaat om de oplossingsrichtingen die men overweegt.

  • Nederland valt op door een strikt onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen in wet- en regelgeving.

  • Nederland valt op door een ontkoppeling van ziektekostenverzekering en het sociale zekerheidsstelsel.

Naast deze systematische vergelijking bevat het rapport ook de beschrijving van een aantal «good practices», onder andere op het gebied van gegevensuitwisseling en de integraliteit van dienstverlening, alsmede voor elk land afzonderlijk een beschrijving van de basiskenmerken van het stelsel van werk en inkomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven