30 950 Racisme en Discriminatie

Nr. 409 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2024

Tijdens het dertigledendebat over het Nationaal programma tegen Discriminatie en Racisme van 1 februari 2024 en opnieuw tijdens het Commissiedebat over discriminatie, racisme en mensenrechten van 16 april 2024, heb ik toegezegd dat ik uw Kamer voor de zomer de evaluatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) zou sturen en mijn besluit over verlenging van de NCDR.

De evaluatie wordt op dit moment uitgevoerd. Voor de zomer is naar verwachting het onderzoeksrapport gereed. Aanleiding voor de evaluatie is de passage in de toelichting bij het instellingsbesluit van de NCDR. Hierin staat dat binnen drie jaar na instelling van de NCDR de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluit over verlenging van de NCDR.1 De termijn van drie jaar verloopt in oktober 2024.

Omdat de besluitvorming over verlenging te zeer samenvalt met de kabinetswissel, ben ik van mening dat dit besluit aan een volgend kabinet moet worden gelaten. Besluitvorming over verlenging vraagt ook om gedegen bestudering van de evaluatie en bespreking van eventuele verbeter- of veranderpunten in het instellingsbesluit of in de randvoorwaarden voor het opereren van de NCDR. Gelet echter op het verlopen van de termijn in oktober 2024 en de continuïteit van de organisatie van de NCDR (die bestaat uit een regeringscommissaris en een ondersteunend bureau) verleng ik de termijn van de NCDR tot 31 december 2025, zodat het nieuwe kabinet de ruimte krijgt voor die hierboven genoemde, gedegen besluitvorming.

De NCDR is in 2021 op verzoek van de Tweede Kamer ingesteld, in principe als permanente organisatie. Dit blijkt ook uit het instellingsbesluit, waarin geen einddatum wordt genoemd. In de toelichting wordt evenwel gesteld dat de NCDR voor drie jaar wordt ingesteld, waarna wordt besloten over verlenging en zo mogelijk wettelijke verankering. Daarmee is een momentum gecreëerd om de instelling van de NCDR en zijn bevoegdheden, positionering en effectiviteit tegen het licht te houden en zo nodig bij te stellen.

Zoals ik al eerder heb benoemd, ben ik van mening dat een stevige aanpak van discriminatie ook in een volgende kabinetsperiode noodzakelijk zal zijn. Het hoofdlijnenakkoord maakt daar ook melding van. Ik ben ervan overtuigd dat de NCDR daarin een zinvolle rol kan hebben.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstukken II, 2021/22, 30 950, nr. 276 en Stcrt. 2021, nr. 44309.

Naar boven