30 950 Rassendiscriminatie

Nr. 118 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2017

Het kabinet staat voor een samenleving met gelijke kansen voor iedereen. Een samenleving waarin niemand wordt veroordeeld op afkomst, geloof of etniciteit, maar iedereen beoordeeld wordt op zijn of haar individuele gedragingen en kwaliteiten. Dat betekent dat iedereen in Nederland in alle vrijheid zijn of haar leven moet kunnen inrichten en eigen keuzes moet kunnen maken over zaken als geloof of seksualiteit. Het kabinet richt zich met het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie (Kamerstuk 30 950, nr. 84) dan ook op bestrijding van alle vormen van discriminatie.

Discriminatie staat verbinding in de samenleving in de weg en kan indringende consequenties hebben voor persoonlijke levens. Uit eerder onderzoek is gebleken dat een aanzienlijk aantal niet-islamitische jongeren niet positief denkt over moslims in Nederland.1 Dit zijn zorgelijke uitkomsten. In het kader van de aanpak van moslimdiscriminatie heb ik begin 2016 dan ook opdracht gegeven om onderzoek te doen naar mogelijke oorzaken van negatieve beeldvorming onder jongeren over moslims in Nederland en triggerfactoren die bijdragen aan moslimdiscriminatie door jongeren. Het onderzoek heeft, net als het onderzoek naar triggerfactoren voor antisemitisme, een kwalitatieve insteek. Dit wil zeggen dat niet de omvang van moslimdiscriminatie in Nederland is onderzocht, maar welke factoren bijdragen aan discriminatie van moslims.2 Met deze brief bied ik u de resultaten van dit onderzoek aan3.

Resultaten van het onderzoek

Kern van het onderzoek «Oorzaken en triggerfactoren moslimdiscriminatie in Nederland» is een enquête onder 3.792 jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar. Deze enquête is voorgelegd aan een referentiegroep met 2.020 volwassenen. Aan de hand van literatuurstudie en interviews zijn individuele, sociale en contextuele factoren geïdentificeerd die mogelijk bijdragen aan het ontstaan van vooroordelen en negatief gedrag tegenover moslims. Deze factoren zijn gebruikt voor de opzet van de enquête. In dit vooronderzoek zijn islamitische jongeren betrokken, om te toetsen of de resultaten herkend worden. Bij de factoren kan gedacht worden aan persoonlijke kenmerken als sekse, leeftijd en opleidingsniveau en aan contextuele en sociale factoren als het contact met moslims, de invloed van ouders en vrienden, mediagebruik en lessen op school. Tot slot zijn focusgroepen met (ervarings)deskundigen georganiseerd om de resultaten van de enquête te duiden.

Uit het onderzoek blijkt dat veel jongeren moslims zien als een diverse groep. In hun oordeel over moslims maken zij onderscheid naar verschillende subgroepen (zoals jong/oud, man/vrouw, liberaal/streng gelovig of op basis van etniciteit). Jongeren die negatief denken over een bepaalde groep moslims, denken niet per se negatief over alle subgroepen van moslims.

Een van de belangrijkste bevindingen van het onderzoek is dat ontmoetingen tussen niet-islamitische jongeren en moslims van grote invloed zijn op de beeldvorming van deze jongeren over moslims. Jongeren die moslims persoonlijk kennen en daar regelmatig contact mee hebben, denken positiever over moslims in het algemeen. Anderzijds blijkt uit het onderzoek dat zogenaamde «vluchtige» contacten met moslims die jongeren niet persoonlijk kennen, bijvoorbeeld in de openbare ruimte, juist een belangrijke reden zijn om niet positief over moslims te denken. De jongeren die weinig tot geen contacten met moslims hebben, baseren hun beeldvorming met name op wat in de media over moslims wordt gezegd. Deze jongeren denken gemiddeld minder positief over moslims dan jongeren die regelmatig contact hebben met moslims. Jongeren die contacten hebben met moslims geven aan dat berichtgeving in de media over moslims negatiever is dan hun eigen ervaringen. Dat kan negatieve beelden versterken. Ook de rol van ouders en vrienden is van belang voor de beeldvorming. Wanneer jongeren denken dat hun ouders en vrienden positief denken over moslims in Nederland, denken zij zelf ook vaker positief; bij negatief denken werkt het net zo.

Positief contact en positief gedrag noemen jongeren als de belangrijkste redenen om positief te denken over moslims in Nederland. De jongeren zijn ook bevraagd op redenen om negatief te denken over moslims in Nederland. Hieruit blijkt dat, naast eigen ervaringen, veronderstellingen over opvattingen van moslims over bijvoorbeeld homoseksualiteit en gelijke rechten voor vrouwen een relatief belangrijke rol spelen. Daarnaast noemen jongeren de ervaren dreiging van een mogelijke terroristische aanslag uit naam van de islam als reden om negatief te denken over moslims. Uit de enquête onder de volwassenen blijkt dat factoren die een rol spelen in de oordelen over moslims en moslimdiscriminatie door volwassenen in grote mate dezelfde zijn als bij jongeren.

Naast oorzaken van positieve of negatieve beeldvorming, is ook onderzoek gedaan naar factoren die leiden tot het daadwerkelijk discrimineren van moslims. Oorzaken van scheldincidenten worden door betrokkenen verschillend beleefd. Volgens niet-islamitische jongeren is bijvoorbeeld schelden tegen moslims meestal het gevolg van of een reactie op gedrag van islamitische jongeren. Islamitische jongeren noemen daarentegen religieuze symbolen, religie, oproepen van politici en berichtgeving in de media als aanleiding voor schelden. Daarnaast is aan jongeren gevraagd wat volgens hen andere jongeren kan aanzetten tot acties tegen moslims in het geval van een terroristische aanslag in Nederland uit naam van de islam. Hierop antwoorden jongeren dat oproepen op sociale media, internetfora en websites een triggerfactor kunnen zijn om tot negatieve daden, zoals uitschelden, bedreigen of geweld, over te gaan. Ook oproepen van politici en andere gezaghebbende figuren noemen jongeren als een mogelijke triggerfactor. Een zorgelijke uitkomst is dat een kleine groep jongeren in het onderzoek acties als schelden of geweld tegen moslims in het geval van een aanslag uit naam van de islam goedkeurt.

Tot slot worden in het rapport een aantal beleidsaanbevelingen gedaan. Hierin speelt de ontmoeting met moslims een belangrijke rol. Inzet kan zijn om het contact tussen moslims en niet-moslims te stimuleren door het faciliteren van ontmoetingsplaatsen en gezamenlijke activiteiten. De omstandigheden waaronder dit contact plaatsvindt, dienen wel constructief te zijn, omdat anders de kans bestaat dat negatieve ervaringen de negatieve oordelen juist bevestigen. Het onderwijs biedt hiervoor aanknopingspunten, door bijvoorbeeld in de klas in gesprek te gaan over wat jongeren van islamitische en niet-islamitische komaf bindt, in plaats van wat hen onderscheidt. Ook theater- en filmvoorstellingen kunnen hieraan bijdragen. Hiermee kunnen ook jongeren bereikt worden die in het dagelijks leven minder vaak moslims tegenkomen en hun beeld met name op berichtgeving in de media baseren. In het verlengde hiervan kan beleid inzetten op mediawijsheid, zodat jongeren kritisch naar berichten in de media leren kijken en ze in een breder kader kunnen plaatsen.

Reactie

Ik vind het zeer zorgwekkend dat er een aanzienlijke groep jongeren is die een negatief beeld heeft over moslims in Nederland. Van de ondervraagde jongeren denkt 30% van de jongens en 15% van de meisjes negatief over moslims in Nederland. Ik ben zeer verontrust over de sterke rol die vooroordelen hierin spelen. Het knaagt aan het zelfvertrouwen van mensen, als je elke keer weer op negatieve wijze wordt behandeld op basis van vooroordelen die bestaan over de gemeenschap waar je uit voortkomt. Ik vind het onacceptabel dat binnen de ondervraagde groep sommige jongeren het bedreigen en uitschelden van moslims, en zelfs geweld tegen deze groep – in het geval van een terroristische aanslag in Nederland uit naam van de Islam – goedkeuren. Ieder mens heeft recht op een behandeling als individu. We moeten voorkomen dat mensen en groepen worden afgezet tegen de acties van anderen.

Discriminatie van moslims mag nooit normaal worden en is in geen geval goed te praten. Het is daarom belangrijk om altijd een melding of aangifte te doen van discriminatie. Discriminatie vraagt om een sterke reactie. Tegelijkertijd, belemmerende vooroordelen zijn lastiger te bestrijden bij wet. Daarvoor is ondermeer ontmoeting nodig. Het stemt mij daarom hoopvol, zoals uit dit onderzoek blijkt, dat persoonlijk contact negatieve beeldvorming en discriminatie tegen gaat. Dit onderstreept het belang van ontmoeting en dialoog. Wanneer we over de door onszelf opgeworpen scheidslijnen heen kunnen stappen en elkaar leren kennen en begrijpen, ontstaat ruimte om wantrouwen achter ons te laten.

Dit rapport biedt aanknopingspunten voor nadere activiteiten om moslimdiscriminatie tegen te gaan. Dat in aanvulling op de al lopende activiteiten vanuit het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie (Kamerstuk 30 950, nr. 84). Ik noem hier een aantal activiteiten die ingezet zijn of momenteel lopen:

  • Met de campagne «Zet een streep door discriminatie» zet het kabinet onder andere in op het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en op het sportveld.

  • De rijksoverheid doet geen zaken met bedrijven die discrimineren. Als een bedrijf discrimineert waar al een samenwerkingsverband mee is, beëindigen we als overheid het contract met hen.

  • Uit het onderzoek blijkt dat voor jongeren die in het dagelijks leven minder in contact komen met moslims, de (sociale) media een belangrijke bron is waar ze hun beeldvorming op baseren. Op sociale media komen veel discriminerende uitingen voor. Het meldpunt internetdiscriminatie (MiND) werkt inmiddels intensiever samen met Facebook en Twitter om online discriminatie aan te pakken. Dat dit effect heeft, blijk uit het jaarverslag 2016 van MiND. Daarin staat dat de bereidheid van deze bedrijven om verwijderingsverzoeken van MiND in te willigen merkbaar is toegenomen.

  • In aanvulling op de vorige actie, tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2016, is een gedragscode voor het tegengaan van online hate speech afgesloten tussen de Europese Commissie en Facebook, Microsoft, Twitter en Google/YouTube. De eerste signalen laten zien dat dit zorgt voor een snellere afhandeling van meldingen en dat tegengeluid wordt gestimuleerd.

  • Een deel van de Nederlandse moskeeën is de afgelopen jaren mikpunt geweest van vijandigheid in de vorm van discriminatoire en gewelddadige acties. De veiligheid van moskeeën en hun bezoekers kan daarmee onder druk komen te staan. Dit vraagt om alertheid. Daarom heeft het kabinet, in overleg met vertegenwoordigers uit de islamitische gemeenschappen, politie en gemeenten de «Handreiking Veilige Moskee» opgesteld. De handreiking bevat aanbevelingen voor moskeeën, gemeenten en politie over het voorkomen van en het omgaan met concrete spanningen en vijandige acties gericht tegen moskeeën.

  • De afgelopen jaren heb ik sterk ingezet op het verhogen van de meldingsbereidheid en versterking van de lokale samenwerking wanneer het gaat om moslimdiscriminatie. In het kader hiervan worden momenteel regionale bijeenkomsten georganiseerd waar vertegenwoordigers van lokale moslimgemeenschappen, gemeenten, politie en antidiscriminatie voorzieningen (ADV’s) de onderlinge samenwerking versterken. De eerste bijeenkomsten hebben plaatsgevonden in mei 2017 en zijn goed bezocht.

  • Voor het gevoel van ongelijke behandeling die een deel van de Nederlandse moslims ervaart waar het hun religieuze identiteit aangaat, is in de afgelopen periode ook aandacht besteed. Zo is er onder andere vorig jaar een debatreeks georganiseerd met studenten over het thema meten met twee maten. Daarnaast zijn er verschillende dialoogbijeenkomsten geweest over thema’s als identiteit, het omgaan met discriminatie en het thuisgevoel in Nederland («This is me»). Dit thema zal ook worden meegenomen in de dialoog met Turk Nederlandse gemeenschappen. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan moties die hierover in de TK ingediend zijn.4

In aansluiting op bovenstaande acties, vraagt het blijvende aandacht om de verbinding in de samenleving te waarborgen. De verworvenheden van de democratische rechtsstaat gelden voor iedereen. We mogen niet tolereren dat mensen zich door discriminatie uitgesloten en vervreemd voelen van de samenleving. Daarom is blijvende inzet op het tegengaan van moslimdiscriminatie nodig. Ik wil de aanknopingspunten in dit rapport benutten om tot aanvullende voorstellen te komen. Hierbij wil ik ondermeer de verschillende organisaties die actief zijn in de bestrijding van moslimdiscriminatie betrekken.

In de loop van 2017 wordt daarom een brede bijeenkomst georganiseerd. De agenda voor de bijeenkomst zal in samenspraak met diverse partners tot stand komen. De uitkomsten van het onderzoek, zoals het belang van wederzijds contact en de invloed van het gebruik van media op de beeldvorming over moslims, vormen hiervoor het uitgangspunt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Rapport «Antisemitisme onder jongeren in Nederland – oorzaken en triggerfactoren» (16 juni 2015). Bijlage bij Kamerstuk 30 950, nr. 78.

X Noot
2

Ibidem.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
4

Kamerstuk 29 614, nr. 47.

Naar boven