30 938 Aanpassing van een aantal wetten met het oog op de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening alsmede regeling van overgangsrecht (Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening)

M VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 juli 2012

De vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening1 heeft kennisgenomen van de publicatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Ex-durante evaluatie Wet ruimtelijke ordening: tweede rapportage».2 Naar aanleiding van deze publicatie hebben de leden van de SP-fractie vragen gesteld aan de regering, die zijn opgenomen in de brief aan de minister van Infrastructuur en Milieu van 16 mei 2012.

De minister heeft op 29 juni 2012 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, Warmolt de Boer

BRIEF AAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Den Haag, 16 mei 2012

De vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft met belangstelling kennisgenomen van de publicatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Ex-durante evaluatie Wet ruimtelijke ordening: tweede rapportage».2 Naar aanleiding van deze publicatie hebben de leden van de SP-fractie een aantal vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie vinden het verheugend te zien hoe wetgeving die de afgelopen vier jaar is ingevoerd op het gebied van ruimtelijke ordening zich vertaalt in de alledaagse praktijk op de verschillende bestuurlijke niveaus die hiermee te maken hebben. Gezien het belang dat de Eerste Kamer toekent aan de criteria «uitvoerbaarheid» en «handhaafbaarheid» is het naar het oordeel van deze leden van groot belang goed geïnformeerd te zijn over de gebruiksvriendelijkheid

van wetgeving voor gemeente- en provincieambtenaren en duidelijkheid voor in de gevallen dat de gang naar de rechter gemaakt wordt. Ook zijn de leden van de fractie van de SP verheugd dat het PBL zich niet heeft beperkt tot het in een motie in mei 2008 gevraagde monitoren van de Wro4 alleen, maar relevante ontwikkelingen sinds die tijd heeft meegenomen en ook een doorkijkje naar de Omgevingswet-in-wording biedt.

Het PBL maakt tevens melding van een zekere wetgevingsmoeheid bij uitvoerende partijen. Op basis van die laatste constatering zouden deze leden graag zien hoe de bevindingen in de PBL-publicatie kunnen worden benut in het proces met betrekking tot een nieuwe Omgevingswet.

Concreet noemen de leden van de SP-fractie in dit verband de volgende zaken:

  • 1. Op gemeentelijk niveau wordt nog steeds naar grote tevredenheid gewerkt met het bestemmingsplan. Bovendien is met de aanvaarding van de Wro de periode om te komen tot vaststelling aanzienlijk verkort. Verdient het op grond hiervan aanbeveling deze planfiguur te handhaven in de Omgevingswet?

  • 2. Op provinciaal niveau is het inpassingsplan inmiddels gemeengoed. Een voordeel is dat de systematiek identiek is aan het bestemmingsplan op lokaal niveau. Verdient het op grond hiervan aanbeveling deze planfiguur te handhaven in de Omgevingswet?

  • 3. Gemeenten hebben behoefte aan fasering van ruimtelijke ontwikkelingen. De omgevingsvergunning (uit de Wabo) en het projectuitvoeringsbesluit (uit de Crisis- en herstelwet (Chw)) bieden deze ruimte niet. Verdient het op grond hiervan aanbeveling de planfiguur «gebiedsontwikkelingsplan» uit de Chw een centralere plek te geven in de Omgevingswet?

  • 4. Het exploitatieplan wordt weinig gebruikt. Gemeenten kiezen voor privaatrechtelijk (minnelijk) kostenverhaal, maar het exploitatieplan dient wel als stok achter de deur. Hoe denkt de regering gezien deze feiten de Afdeling grondexploitatie op te nemen in de Omgevingswet?

  • 5. Op twee punten baart de wetgeving van de afgelopen jaren in de richting van de rechter enige zorg: (i) veel meer beroepszaken als gevolg van planologische besluiten (die niet meer door de provincie hoeven te worden goedgekeurd) en (ii) de hardheid van begrippen als «ruimtelijke kwaliteit» en «duurzaamheidsladder» in provinciale verordeningen. Hoe denkt de regering op deze punten verbeteringen te kunnen aanbrengen in de Omgevingswet?

De leden van de fractie van de SP zien met belangstelling uit naar de reactie van de regering.

De vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening verzoekt de regering om de in deze brief gestelde vragen uiterlijk 19 juni 2012 van beantwoording te voorzien.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, M. J. R. L. de Graaff

BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2012

Hierbij beantwoord ik de vragen van de leden van de SP-fractie over de Omgevingswet naar aanleiding van het PBL-rapport «Ex-durante evaluatie Wet ruimtelijke ordening: tweede rapportage» (ingezonden op 16 mei 2012).

Vraag 1

Op gemeentelijk niveau wordt nog steeds naar grote tevredenheid gewerkt met het bestemmingsplan. Bovendien is met de aanvaarding van de Wro de periode om te komen tot vaststelling aanzienlijk verkort. Verdient het op grond hiervan aanbeveling deze planfiguur te handhaven in de Omgevingswet?

Antwoord 1

Ik wil komen tot verdere uniformering en standaardisering van planologische instrumenten. Om die reden introduceer ik als één van de zes nieuwe instrumenten in de Omgevingswet de omgevingsverordening (Kamerstukken II 2011/12, 33 118, nr. 3) waarmee ik de toegankelijkheid en het gebruiksgemak wil vergroten, maar de kern van het bestemmingsplan behouden blijft.

Uit de Ex durante evaluatie Wro blijkt dat gemeenten het bestemmingsplan een goed instrument vinden. Uit de uitvoeringspraktijk bereiken mij ook andere geluiden. De bewezen functionaliteiten van het bestemmingsplan vormen voor mij het uitgangspunt bij het vormgeven van de omgevingsverordening. De doorontwikkeling leidt tot een krachtig instrument voor beheer en ontwikkeling: de omgevingsverordening. Een belangrijke stap daarin is de integratie van het bestemmingsplan met de beheersverordening en mogelijk andere regelgeving als welstandregels en monumentenverordening.

Vraag 2

Op provinciaal niveau is het inpassingsplan inmiddels gemeengoed. Een voordeel is dat de systematiek identiek is aan het bestemmingsplan op lokaal niveau. Verdient het op grond hiervan aanbeveling deze planfiguur te handhaven in de Omgevingswet?

Antwoord 2

Zoals ik in mijn vorig antwoord aangeef hanteer ik als uitgangspunt voor de Omgevingswet verdere uniformering en standaardisering, omdat dit alsmede de herkenbaarheid voor burgers en ondernemers vergroot. Binnen het huidige stelsel wordt gewerkt met zowel het inpassingsplan als bijvoorbeeld het tracébesluit. Deze procedures worden toegepast voor de ontwikkeling van veelal complexe ruimtelijke projecten waarbij een provinciaal of nationaal belang een rol speelt. Om te komen tot een overzichtelijke procedure met één besluit is gekozen voor het projectbesluit dat wordt voorbereid met de Elverding-benadering.

Vraag 3

Gemeenten hebben behoefte aan fasering van ruimtelijke ontwikkelingen. De omgevingsvergunning (uit de Wabo) en het projectuitvoeringsbesluit (uit de Crisis- en herstelwet (Chw)) bieden deze ruimte niet. Verdient het op grond hiervan aanbeveling de planfiguur «gebiedsontwikkelingsplan» uit de Chw een centralere plek te geven in de Omgevingswet?

Antwoord 3

Deze behoefte aan een verdere fasering van ruimtelijke ontwikkelingen is onderkend, mede op basis van de beantwoording van Kamervragen van het lid Koopmans (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 174). Om aan deze behoefte tegemoet te komen zal de Omgevingswet niet worden afgewacht, maar wordt reeds in het wetsvoorstel met betrekking tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht, voorgesteld de faseringsmogelijkheden voor de omgevingsvergunning te vergroten (Kamerstukken II 2011/12, 33 135, nr. 2, artikel 2.2.1, onderdelen D en E). De planfiguur «gebiedsontwikkelingsplan» zal met genoemd wetsvoorstel als «ontwikkelingsgebied» een geïntegreerd onderdeel worden van het bestemmingsplan. Voor de Omgevingswet blijft onverminderd het uitgangspunt dat voor projecten in één keer, één vergunning kan worden aangevraagd, maar dat tegelijk de mogelijkheid moet bestaan om desgewenst voor activiteiten afzonderlijk, gefaseerd in de tijd, vergunning kan worden verkregen. Daarmee wordt de gewenste flexibiliteit ook mogelijk gemaakt in de Omgevingswet. Het gebiedsontwikkelingsplan als planfiguur zal niet terugkomen.

Vraag 4

Het exploitatieplan wordt weinig gebruikt. Gemeenten kiezen voor privaatrechtelijk (minnelijk) kostenverhaal, maar het exploitatieplan dient wel als stok achter de deur. Hoe denkt de regering gezien deze feiten de Afdeling grondexploitatie op te nemen in de Omgevingswet?

Antwoord 4

Deze bevinding van het PBL is in overeenstemming met de doelstelling van de Grondexploitatiewet. Het exploitatieplan is altijd bedoeld als stok achter de deur.

De regeling van de grondexploitatie is nauw verweven met planologische besluiten. In het kader van de Omgevingswet vindt een onderzoek plaats naar enkele aanpassingen van de huidige afdeling grondexploitatie met als doel de huidige regeling te optimaliseren. Naar aanleiding van dat rapport, alsmede de bevindingen van het PBL zal een voorstel worden gedaan voor regeling in de Omgevingswet.

Vraag 5

Op twee punten baart de wetgeving van de afgelopen jaren in de richting van de rechter enige zorg: (i) veel meer beroepszaken als gevolg van planologische besluiten (die niet meer door de provincie hoeven te worden goedgekeurd) en (ii) de hardheid van begrippen als «ruimtelijke kwaliteit» en «duurzaamheidsladder» in provinciale verordeningen. Hoe denkt de regering op deze punten verbeteringen te kunnen aanbrengen in de Omgevingswet?

Antwoord 5

De inzet bij de herziening van het omgevingsrecht is om de toegankelijkheid van het omgevingsrecht te vergroten. Ik verwacht dat het aantal procedures zal afnemen door het verbeteren van besluitvormingsprocedures, onder meer door toepassing van de zgn. Elverding-aanpak (o.a. brede inspraak in een vroeg stadium) in het ruimtelijk domein en door besluitvormingsprocedures te stroomlijnen en te bundelen

In het nieuwe omgevingsrecht worden de noodzakelijke regels op een uniforme manier opgebouwd. Met de Omgevingswet zullen verschillen in definities en instrumenten, met alle spraakverwarring en juridische complicaties van dien, sterk verminderen. Die worden waar mogelijk verbreed naar het hele omgevingsrecht. De provincie is verantwoordelijk voor het begrippenkader in de provinciale verordening.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA), Essers (CDA), Slagter-Roukema (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Duthler (VVD), Hermans (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), (vice-voorzitter), Koffeman (PvdD), Schaap (VVD), Smaling (SP), Vliegenthart (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Martens (CDA), Van Boxtel (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Vlietstra (PvdA), M. de Graaff (PVV), (voorzitter), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Dijk (PVV), Ester (CU) en Schouwenaar (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken I 2011/12, 30 938, L.

X Noot
4

Kamerstukken I 2007/08, 30 938, H.

Naar boven