30 902 Wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur

F BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2010

Op 3 maart 2009 vond in uw Kamer de plenaire behandeling plaats van de Wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur, gecombineerd met «de Staat van de dualisering».1 Daarbij heb ik toegezegd nader in te zullen gaan op gerezen vragen over ambtelijke bijstand (artikel 33 Gemeentewet) en geheimhouding (artikel 25 Gemeentewet).

Inmiddels is een nieuwe wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in voorbereiding, waarin ook een aantal van de door mij in het kader van de Staat van de dualisering gedane voorstellen zal worden opgenomen.

Ambtelijke bijstand

In artikel 33 van de Gemeentewet is bepaald dat de raad en elk van zijn leden recht hebben op ambtelijke bijstand, nader te regelen bij verordening. De vraag rees of een ambtenaar die ambtelijke bijstand verleent, in een conflictsituatie terecht kan komen indien het betrokken raadslid hem verzoekt vertrouwelijkheid over de inhoud van de bijstandverlening te betrachten.

Ambtenaren zijn werkzaam voor en vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De raad heeft eigen ondersteuning in de vorm van de griffier (artikel 107a Gemeentewet). De griffie zal echter niet altijd in staat zijn tot het verlenen van omvangrijke en specialistische ambtelijke bijstand. In dergelijke situaties kan dan een beroep worden gedaan op bijstand door de voor het college werkzame ambtenaren. Rechtspositioneel bezien is en blijft het college het bevoegd gezag van de ambtenaar, ook indien het betrokken raadslid om vertrouwelijkheid heeft verzocht. De ambtenaar die bijstand verleent, werkt slechts voor wat betreft de inhoud voor het raadslid in kwestie. Het college blijft het bevoegd gezag. Voor de goede orde merk ik op dat van een wettelijke plicht tot geheimhouding geen sprake is.2 Afspraken over het in acht nemen van vertrouwelijkheid bij ambtelijke bijstand worden in sommige gemeenten geregeld in de verordening op de ambtelijke bijstand, in andere gemeenten gebeurt dit op basis van individuele afspraken.

Voorkomen moet worden dat ambtenaren in een loyaliteitsconflict terecht komen. Daarom zal het college de ambtenaar die bijstand verleent doorgaans niet op de inhoud van de bijstandverlening bevragen. Het college dient zich in voorkomend geval voor inlichtingen tot het betrokken raadslid te wenden. Dit is ook de opvatting van de VNG, zoals verwoord in de onlangs herziene model-verordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning. Anderzijds dient een verzoek om ambtelijke bijstand wel «redelijk» te zijn, daaronder begrepen eventuele afspraken omtrent geheimhouding. Een en ander vergt ook een goede afstemming tussen secretaris en griffier.

De praktijk laat zien dat de verlening van ambtelijke bijstand, ook indien om vertrouwelijkheid wordt verzocht, niet tot noemenswaardige problemen leidt. De werkverhouding tussen de ambtelijke organisatie en raadsleden is over het algemeen goed. De VNG deelt dit beeld. Nader onderzoek naar deze materie acht ik niet noodzakelijk.

Geheimhouding

Voorts is gesproken over de vraag of een wethouder recht van inzage heeft in het verslag van een besloten raadsvergadering waarbij hij niet aanwezig was en waarbij geheimhouding is opgelegd ten aanzien van het besprokene. Dit vraagstuk is eveneens met de VNG besproken. Daaruit is gebleken dat dit – om met de heer Dölle te spreken – een nogal theoretische kwestie is, die in de praktijk nauwelijks tot problemen leidt.

Artikel 23, vierde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat van een besloten vergadering een afzonderlijk verslag wordt gemaakt, dat niet openbaar is, tenzij de raad anders zou besluiten. In de praktijk wordt dit vaak gecombineerd met het opleggen van geheimhouding ex artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet.

Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.

Nu met de recente wijziging van artikel 21 van de Gemeentewet3 duidelijk is dat de wethouder toegang heeft tot de raadsvergaderingen, daaronder begrepen een besloten vergadering waarin tevens geheimhouding kan zijn opgelegd, ligt het in de rede dat de wethouder ook kennis kan nemen van het behandelde en van de overgelegde stukken indien hij niet bij die vergadering aanwezig was. Nadere bestudering van artikel 25 Gemeentewet leert mij echter dat de wettekst daarover niet eenduidig is.

Onder het monisme, toen de wethouders nog deel uitmaakten van de raad, was het vanzelfsprekend dat indien een wethouder afwezig was, hij achteraf kon kennis nemen van het behandelde en van de overgelegde stukken. Ik ben voornemens een voorstel te doen om artikel 25 Gemeentewet op dit punt te verduidelijken. Dit zal worden betrokken bij de in de aanhef van deze brief genoemde in voorbereiding zijnde wijziging van de Gemeentewet. Artikel 25 van de Provinciewet zal daarbij in dezelfde zin worden aangepast.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 30 902, A onderscheidenlijk nr. 15 herdruk.

XNoot
2

Vgl. Kamerstukken I 2004/05, 29 310, C, p. 12.

Naar boven