30 895
Nieuwe bepalingen met betrekking tot de productie en distributie van drinkwater en de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening (Drinkwaterwet)

30 071
Wijziging van de Mededingingswet als gevolg van de evaluatie van die wet

nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2007

Onlangs is een voorstel voor de Drinkwaterwet aan de Tweede Kamer aangeboden1. De Tweede Kamer heeft bij motie verzocht bij de eerstkomende wijziging van de Waterleidingwet het uitgangspunt van kostendekkende tarieven en adequaat toezicht op te nemen2. In relatie daarmee is via schriftelijke vragen ook aandacht gevraagd voor dividenduitkering. In reactie hierop heb ik gewezen op overleg met de sector op dit punt. Daarbij heb ik aangegeven dat ik aan de hand van de uitkomsten van dit overleg zou bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan de eis dat waterleidingbedrijven redelijke tarieven dienen te hanteren3.

De gesprekken met de waterleidingbedrijven zijn inmiddels afgerond. Met deze brief informeer ik u over de resultaten daarvan in relatie tot de Drinkwaterwet en de voornoemde motie.

Drinkwaterwet

Het voorstel voor de Drinkwaterwet bevat, evenals de Waterleidingwet, de verplichting tot het hanteren van redelijke tarieven en biedt de mogelijkheid om hieraan nadere regels te stellen. Het uitgangspunt van een kostendekkende tariefstelling is verwoord in de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Drinkwaterwet. Dit uitgangspunt betekent niet dat de bedrijven geen winst zouden mogen maken. Onder de kosten mag ook een vergoeding voor het eigen vermogen van het bedrijf worden gerekend. Deze vergoeding dient echter redelijk te zijn in verhouding tot het ondernemingsrisico van de waterleidingbedrijven. Verder acht ik een restrictief dividendbeleid passend bij het karakter van de waterleidingbedrijven. Het is echter aan de publieke aandeelhouders van de waterleidingbedrijven, in casu gemeenten en provincies, om de winstbestemming te bepalen.

Gesprekken waterleidingbedrijven

Met alle waterleidingbedrijven zijn gesprekken gevoerd. Tijdens deze gesprekken is getoetst in welke mate er binnen de sector draagvlak bestaat voor het maken van sectorbrede afspraken ten aanzien van winst en dividenduitkering. Tevens is als optie het reguleren van de winst door het stellen van een maximum aan de vermogenskostenvergoeding voorgelegd. Uit de gevoerde gesprekken komt het volgende beeld naar voren.

Voor het stellen van een beperking aan de vermogenskostenvergoeding blijkt voldoende draagvlak bij de sector te bestaan.

De meeste waterleidingbedrijven voeren reeds een restrictief dividendbeleid. In de praktijk is het uitgekeerde dividend bij deze bedrijven zeer beperkt of nihil. Het maken van afspraken over dividendbeleid is in die gevallen naar mening van het merendeel van deze bedrijven weinig zinvol omdat dit niets zou toevoegen aan de reeds bestaande praktijk. Een beperkt aantal bedrijven voert een meer marktconform dividendbeleid.

Het treden in de autonome bevoegdheden van gemeenten en provincies als aandeelhouder, zoals de winstbestemming, stuit in het algemeen op veel weerstand bij de bedrijven en hun aandeelhouders. Dit betreft een meer principieel punt.

Conclusies en vervolgtraject

Het stellen van een maximum aan de vermogenskostenvergoeding acht ik een geschikte manier om overwinsten te voorkomen. Indirect zal beperking van de winst ook van invloed zijn op de hoogte van de dividenduitkering. Deze mogelijkheid zal daarom op korte termijn nader worden uitgewerkt. Naar verwachting kan dit in mei 2007 gereed zijn. De juridische uitwerking kan vervolgens plaatsvinden via het stellen van nadere regels op grond van de Drinkwaterwet. Op deze wijze wordt voorzien in redelijke en kostendekkende drinkwatertarieven.

Aangezien de meeste bedrijven reeds een restrictief dividendbeleid voeren acht ik het maken van afspraken ten aanzien van dividenduitkering noch zinvol noch nodig. Vanwege het gebrek aan draagvlak in verband met de beperking van de autonome bevoegdheden van provincies en gemeenten als aandeelhouder lijkt dit bovendien niet haalbaar.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

Kamerstukken II, 2006–2007, 30 895, nr. 1.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2005–2006, 30 071, nr. 30.

XNoot
3

Kamerstukken II, 2006–2007, Aanhangsel nr. 366 en nr. 531.

Naar boven