Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30895 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30895 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het belang van een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening en in het belang van de volksgezondheid wenselijk is de bepalingen van de Waterleidingwet inzake de productie en distributie van drinkwater en de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening aan te vullen, te verbeteren en te moderniseren en deze in een nieuwe wet onder te brengen, met inachtneming van richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 330), en enige andere wetten in verband daarmee te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bereiding: iedere behandeling van grondwater, oppervlaktewater, zeewater of een andere grondstof met het oog op de productie van drinkwater, tot aan het punt waar het drinkwater voor consumptie beschikbaar komt;
collectiefleidingnet: samenstel van leidingen, fittingen en toestellen dat tijdelijk, doch niet ten behoeve van bevoorrading, dan wel permanent, is aangesloten op het distributienet van een drinkwaterbedrijf of collectieve watervoorziening, en door middel waarvan drinkwater ter beschikking wordt gesteld aan consumenten of andere afnemers;
collectieve watervoorziening:
a. landgebonden voorziening, niet zijnde een drinkwaterbedrijf, voor de productie of distributie van water dat met behulp van een leiding of distributienet aan consumenten of andere afnemers als drinkwater ter beschikking wordt gesteld;
b. voorziening voor de productie of distributie van water op een binnen het Nederlandse territoir gelegen mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, welk water als drinkwater aan consumenten binnen die mijnbouwinstallatie ter beschikking wordt gesteld;
distributie: transport en levering;
distributiegebied: gebied waarbinnen de eigenaar van een drinkwaterbedrijf bevoegd en verplicht is tot levering van drinkwater aan consumenten of andere afnemers;
distributienet: samenstel van leidingen en daarmee verbonden koppelingen, kleppen en andere technische voorzieningen voor het transport en de levering van drinkwater, niet zijnde een collectief leidingnet;
drinkwater: water bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, met uitzondering van warm tapwater, dat door middel van leidingen ter beschikking wordt gesteld aan consumenten of andere afnemers;
drinkwaterbedrijf:
a. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot openbare drinkwatervoorziening door levering van drinkwater aan consumenten of andere afnemers, of
b. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot levering van drinkwater aan een bedrijf of bedrijven als bedoeld onder a;
eigenaar: juridische eigenaar;
gekwalificeerde rechtspersoon:
a. publiekrechtelijke rechtspersoon, zijnde de Staat, een provincie, gemeente, waterschap of gemeenschappelijke regeling in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
b. naamloze of besloten vennootschap die voldoet aan de volgende voorwaarden:
1°. in de statuten is bepaald dat de aandelen in zijn kapitaal uitsluitend middellijk of onmiddellijk worden gehouden door publiekrechtelijke rechtspersonen, en
2°. de vennootschap heeft zich niet verbonden de zeggenschap over het drinkwaterbedrijf dat haar toebehoort of zal toebehoren, geheel of gedeeltelijk uit te oefenen of te doen uitoefenen tezamen met anderen dan een publiekrechtelijke rechtspersoon of een vennootschap als bedoeld in dit onderdeel;
c. coöperatie waarvan de leden voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in onderdeel b;
d. stichting ten aanzien waarvan bij besluit van Onze Minister is vastgesteld dat in haar statuten en in de tussen de stichting en de publiekrechtelijke rechtspersoon of rechtspersonen, die haar hebben opgericht, van kracht zijnde overeenkomsten zodanige bepalingen zijn opgenomen dat gewaarborgd wordt dat de volledige zeggenschap over het betreffende drinkwaterbedrijf wordt uitgeoefend door een of meer publiekrechtelijke rechtspersonen;
inspecteur: inspecteur als bedoeld in artikel 40, eerste lid;
installatie: samenstel van leidingen, fittingen en toestellen dat middellijk of onmiddellijk is aangesloten op het distributienet van een drinkwaterbedrijf;
nooddrinkwater: water bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden, dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, dat bij een verstoring anders dan door middel van een distributienet wordt geleverd aan consumenten of andere afnemers;
noodwater: water, uitsluitend bestemd voor sanitaire doeleinden, dat bij een verstoring door middel van een distributienet wordt geleverd aan consumenten of andere afnemers;
Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
openbare drinkwatervoorziening: productie en distributie van drinkwater door drinkwaterbedrijven;
opslag: opslag van water in reservoirs of bekkens in verband met de productie of distributie van drinkwater;
prestatievergelijking: periodieke, systematische vergelijking van de prestaties van drinkwaterbedrijven;
productie: winning, bereiding en daarmee verband houdende opslag van drinkwater;
verstoring: uitval of aantasting van watervoorzieningswerken, waardoor de continuïteit van de levering van deugdelijk drinkwater wordt verbroken of in gevaar komt;
warm tapwater: water bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, dat wordt verwarmd voordat het voor die toepassingen ter beschikking wordt gesteld;
watervoorzieningswerken: werken ten behoeve van de productie en distributie van drinkwater en daarmee rechtstreeks verband houdende werken en beschermingsvoorzieningen ten dienste van drinkwaterbedrijven;
winning: onttrekking van grondwater, oppervlaktewater of zeewater ten behoeve van de bereiding van drinkwater;
woninginstallatie: van een woning deel uitmakend samenstel van leidingen, fittingen en toestellen, aangesloten op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf of een collectieve watervoorziening dan wel op een collectief leidingnet.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of meer daarbij aan te geven artikelen van deze wet niet van toepassing zijn op water dat uitsluitend bestemd is voor bij die maatregel aangegeven doeleinden, waarbij de kwaliteit van het water niet van invloed is op de gezondheid van de betrokken consumenten. Bij of krachtens die maatregel kunnen nadere eisen worden gesteld aan de productie, distributie en het gebruik van dit water.
3. Voor de uitvoering en naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met de eigenaar van een drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet, indien deze niet zelf dat bedrijf, die voorziening of dat leidingnet exploiteert, gelijkgesteld de exploitant daarvan, voor zover het betreft de uitvoering van maatregelen of de naleving van verplichtingen die, naar gebruikelijk is, behoren tot de bevoegdheid van een exploitant.
4. Onze Minister kan een of meer bedrijven aanwijzen die voor de toepassing van hoofdstuk II, met uitzondering van de artikelen 5, tweede lid, en 8, met een drinkwaterbedrijf worden gelijkgesteld.
5. De artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover betrekking hebbend op collectieve watervoorzieningen, zijn mede van toepassing op voorzieningen voor de winning, behandeling of distributie van water op een binnen het Nederlandse deel van het continentale plat gelegen mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, welk water als drinkwater aan consumenten binnen die mijnbouwinstallatie ter beschikking wordt gesteld.
6. In geval van levering van warm tapwater aan consumenten of andere afnemers zijn de artikelen 13 tot en met 15, 18 en 43 tot en met 45 en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK II. DE ORGANISATIE VAN DE OPENBARE DRINKWATERVOORZIENING
§ 1. De zorg voor en uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening
1. Bestuursorganen dragen zorg voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening.
2. Bij de uitoefening van bevoegdheden en toepassing van wettelijke voorschriften door bestuursorganen geldt de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening als een dwingende reden van groot openbaar belang.
De zorg, overeenkomstig deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor een voldoende en duurzame uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening binnen een distributiegebied berust bij de eigenaar van het drinkwaterbedrijf die bevoegd en, overeenkomstig artikel 8, verplicht is tot levering van drinkwater in dat gebied.
1. Het is aan andere personen dan de eigenaar van een drinkwaterbedrijf verboden om:
a. drinkwater te produceren voor consumenten of andere afnemers,
b. drinkwater te distribueren aan consumenten of andere afnemers.
2. De verboden, bedoeld in het eerste lid, gelden niet voor degene die een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer drijft, voor zover drinkwater wordt geproduceerd voor, of wordt geleverd aan:
a. consumenten of andere afnemers binnen die inrichting, dan wel
b. consumenten of andere afnemers binnen een andere inrichting, voor zover die andere inrichting:
1°. voorheen deel uitmaakte van de in de aanhef bedoelde inrichting, of
2°. voor 25 februari 2005 was aangesloten op de collectieve watervoorziening van de in de aanhef bedoelde inrichting.
3. De verboden, bedoeld in het eerste lid, gelden voorts niet voor de eigenaar van een voorziening voor de productie of distributie van water op een binnen het Nederlandse territoir of het Nederlandse deel van het continentale plat gelegen mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, welk water als drinkwater aan consumenten binnen die mijnbouwinstallatie ter beschikking wordt gesteld.
4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, geldt voorts niet voor de eigenaar van een collectief leidingnet,
a. voor zover dat leidingnet deel uitmaakt van:
1°. een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
2°. een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop ten behoeve van recreatief nachtverblijf gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van tenten, tentwagens, kampeerauto’s of voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
3°. een bungalowpark;
4°. een volkstuincomplex;
b. voor zover op dat leidingnet, al dan niet tijdelijk, een of meer tappunten zijn aangesloten in openbare of voor het publiek of andere personen toegankelijke terreinen of ruimten.
5. Op een daartoe strekkende aanvraag kan Onze Minister aan de eigenaar van een collectieve watervoorziening ontheffing verlenen van een verbod als bedoeld in het eerste lid, voor zover het betreft het produceren voor, of het distribueren aan, consumenten of andere afnemers binnen een of meer inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, indien:
a. de aansluiting van die inrichting of inrichtingen op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf naar het oordeel van Onze Minister in strijd is, of zou komen, met het belang van een doelmatige openbare drinkwatervoorziening, en
b. het belang van de volksgezondheid zich daartegen niet verzet.
6. Onze Minister kan aan een ontheffing, bedoeld in het vijfde lid, voorschriften en beperkingen verbinden en deze wijzigen of intrekken.
7. Onze Minister kan een ontheffing intrekken, indien:
a. bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;
b. de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet worden nageleefd;
c. geen grond voor verlening van de ontheffing meer aanwezig is.
8. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de totstandkoming van de beschikking op aanvraag, bedoeld in het vijfde lid, en de beschikking inzake het intrekken van de ontheffing, bedoeld in het zevende lid.
1. Onze Minister stelt voor elk drinkwaterbedrijf een distributiegebied vast, waarbinnen de eigenaar van het betreffende drinkwaterbedrijf de exclusieve bevoegdheid en plicht, overeenkomstig artikel 8, tot het leveren van drinkwater heeft.
2. Het is de eigenaar van een drinkwaterbedrijf verboden om door middel van een watervoorzieningswerk water, niet zijnde drinkwater, te leveren buiten het voor dat drinkwaterbedrijf vastgestelde distributiegebied.
3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor de levering van water aan een ander drinkwaterbedrijf en voor de levering van nooddrinkwater aan consumenten of andere afnemers.
4. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister distributiegebieden wijzigen ter vergroting van de doelmatigheid van de openbare drinkwatervoorziening.
5. Alvorens tot een wijziging als bedoeld in het vierde lid over te gaan, legt Onze Minister zijn voornemen aan de betrokken eigenaars voor, onder opgave van redenen. Binnen zes weken kunnen belanghebbenden hun zienswijze schriftelijk of mondeling bij Onze Minister kenbaar maken.
6. De eigenaren van drinkwaterbedrijven die het aangaat kunnen gezamenlijk, onverminderd de artikelen 9 tot en met 11, Onze Minister verzoeken om wijziging van het voor hun bedrijf vastgestelde distributiegebied.
7. Onze Minister kan besluiten geen gevolg te geven aan een verzoek als bedoeld in het zesde lid, indien de gevraagde wijziging naar zijn oordeel in strijd is met het belang van de openbare drinkwatervoorziening. Binnen zes weken kunnen belanghebbenden hun zienswijze schriftelijk of mondeling bij Onze Minister kenbaar maken.
8. In geval van een wijziging van het voor hun drinkwaterbedrijf vastgestelde distributiegebied als bedoeld in het vierde lid, is de eigenaar van het betrokken drinkwaterbedrijf gehouden binnen een bij die wijziging aangegeven periode medewerking te geven aan de uitvoering van die wijziging, met inbegrip van een eventuele overdracht van de eigendom of het beheer van de betreffende watervoorzieningswerken, voor zover deze ten gevolge van de wijziging komen te liggen in een voor een ander drinkwaterbedrijf vastgesteld distributiegebied.
1. Onze Minister stelt ten minste eenmaal in de zes jaar een beleidsnota inzake de openbare drinkwatervoorziening vast.
2. De beleidsnota bevat in elk geval:
a. de hoofdlijnen en beginselen van het beleid, ter uitvoering van deze wet, met betrekking tot de productie en distributie van deugdelijk drinkwater en de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening;
b. de hoofdlijnen van het beleid ter uitvoering van voor Nederland bindende besluiten van instellingen van de Europese Unie met betrekking tot de productie en het ter beschikking stellen van drinkwater, en
c. de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de bescherming van bij de bereiding van drinkwater te gebruiken grondstoffen.
3. Onze Minister betrekt bij het opstellen van de beleidsnota de zienswijzen van belanghebbenden.
4. Zodra de beleidsnota is vastgesteld, zendt Onze Minister deze aan beide Kamers der Staten-Generaal en doet hij mededeling van de vaststelling in de Staatscourant, onder vermelding van de plaats of plaatsen waar de beleidsnota voor eenieder ter inzage ligt. Tevens zendt hij de beleidsnota aan de bestuursorganen, instellingen en overige organisaties die betrokken waren bij de voorbereiding ervan.
5. De beleidsnota kan tussentijds worden gewijzigd. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 2. Taken en verplichtingen van de eigenaar van een drinkwaterbedrijf
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf heeft tot taak:
a. het tot stand brengen en in stand houden van een duurzame en doelmatige openbare drinkwatervoorziening in het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied;
b. het tot stand brengen en in stand houden van de infrastructuur die noodzakelijk is voor de productie en distributie van drinkwater in dat distributiegebied;
c. het overeenkomstig artikel 8 leveren van drinkwater binnen het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied, en
d. het borgen van de kwaliteit van het productie- en distributieproces en het geleverde drinkwater.
2. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf heeft voorts tot taak:
a. het bijdragen aan de bescherming van de bronnen voor de drinkwatervoorziening in zijn distributiegebied tegen verontreiniging, waaronder in elk geval wordt begrepen:
1°. het verrichten van onderzoek naar de kwaliteit van deze bronnen;
2°. het beheren of medebeheren van terreinen rondom deze bronnen gericht op het voorkomen of beperken van verontreiniging van deze bronnen;
b. het bijdragen aan het uit een oogpunt van volksgezondheid verantwoord omgaan met drinkwater door eigenaars, consumenten en andere afnemers tussen het punt van levering en het punt waar het drinkwater voor consumptie ter beschikking komt, waaronder in elk geval wordt begrepen:
1°. het geven van voorlichting aan consumenten;
2°. het opstellen van technische eisen ten aanzien van de op zijn distributienet aan te sluiten en aangesloten installaties;
3°. het overeenkomstig artikel 16 uitvoeren van controles ten aanzien van bedoelde installaties.
3. De infrastructuur die door de eigenaar van een drinkwaterbedrijf overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, is of wordt aangelegd, hersteld, vernieuwd of uitgebreid wordt voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht aangemerkt als openbaar werk of openbare werken van algemeen nut.
4. Indien de eigenaar van een drinkwaterbedrijf baten die zijn verkregen ter uitvoering van een taak of taken als bedoeld in het eerste of tweede lid aanwendt voor het verrichten van economische activiteiten, geschiedt de aanwending van die baten tegen condities die in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn voor de financiering van de desbetreffende economische activiteiten. De artikelen 25a, aanhef en onderdeel d, en 25b van de Mededingingswet zijn van overeenkomstige toepassing op de eigenaren van drinkwaterbedrijven.
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf is verplicht, binnen het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied, aan degene, die daarom verzoekt, een aanbod te doen om die persoon te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde leidingnet.
2. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf is voorts verplicht, binnen het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied, aan degene, die daarom verzoekt, een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde leidingnet aan die persoon drinkwater te leveren.
3. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf hanteert bij de levering van drinkwater tarieven en voorwaarden die redelijk, transparant en niet discriminerend zijn.
4. In het belang van de openbare drinkwatervoorziening kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste tot en met derde lid.
§ 3. De zeggenschap over een drinkwaterbedrijf
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf meldt de volgende rechtshandelingen, voordat deze rechtsgevolg krijgen, aan Onze Minister:
a. het wijzigen van de statuten;
b. het uitgeven van aandelen in het kapitaal van het drinkwaterbedrijf;
c. het overdragen van de eigendom van een of meer watervoorzieningswerken of werken ten behoeve van de productie van drinkwater;
d. het belasten van een of meer watervoorzieningswerken of werken ten behoeve van de productie van drinkwater met enig zakelijk of persoonlijk recht;
e. het belasten van de winst met enig zakelijk of persoonlijk recht;
f. het sluiten van een overeenkomst waardoor de zeggenschap over het drinkwaterbedrijf geheel of gedeeltelijk door of tezamen met derden wordt uitgeoefend, dan wel waardoor deze daartoe feitelijk in de gelegenheid worden gesteld.
2. Bij de melding geeft de eigenaar van het betreffende drinkwaterbedrijf aan of sprake is van een overdracht als bedoeld in artikel 5, achtste lid.
Het is verboden een rechtshandeling te verrichten, die tot gevolg heeft dat middellijk of onmiddellijk, alleen of tezamen met derden, door anderen dan een gekwalificeerde rechtspersoon geheel of gedeeltelijk zeggenschap wordt verkregen over een drinkwaterbedrijf of een deel daarvan, dan wel over de bedrijfsvoering van een drinkwaterbedrijf of een deel van die bedrijfsvoering.
Tot de rechtshandelingen, bedoeld in artikel 10, behoren in elk geval:
a. het wijzigen van de bepalingen in de statuten van een drinkwaterbedrijf, zodanig dat daardoor de mogelijkheid wordt geboden dat een derde, niet zijnde een gekwalificeerde rechtspersoon, houder wordt van aandelen in het kapitaal van dat drinkwaterbedrijf;
b. het overdragen van aandelen in het kapitaal van een drinkwaterbedrijf aan een derde als bedoeld in onderdeel a;
c. het overdragen aan een derde als bedoeld in onderdeel a van de eigendom van een of meer watervoorzieningswerken;
d. het belasten of bezwaren van een of meer watervoorzieningswerken ten behoeve van een derde als bedoeld in onderdeel a met enig zakelijk of persoonlijk recht, indien als gevolg daarvan de gehele of gedeeltelijke zeggenschap over het drinkwaterbedrijf feitelijk niet meer zelfstandig wordt uitgeoefend door een gekwalificeerde rechtspersoon;
e. het belasten of bezwaren van de winst van een drinkwaterbedrijf ten behoeve van een derde als bedoeld in onderdeel a met enig zakelijk of persoonlijk recht;
f. het aangaan van een overeenkomst waardoor de zeggenschap over een drinkwaterbedrijf geheel of gedeeltelijk door, of tezamen met, een derde als bedoeld in onderdeel a wordt uitgeoefend, dan wel waardoor deze daartoe feitelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
1. Indien er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van een rechtshandeling als bedoeld in artikel 10, geeft hij een aanwijzing aan de daarbij betrokken personen tot het binnen een daarbij te stellen termijn beëindigen van die handeling, dan wel, voor zover die handeling reeds is voltooid, tot het binnen die termijn ongedaan maken van de gevolgen van die handeling.
2. Degene tot wie een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt gericht, is verplicht daaraan gevolg te geven.
3. Van een aanwijzing doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant.
HOOFDSTUK III. DE ZORG VOOR DE KWALITEIT VAN DRINKWATER
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt er zorg voor dat het drinkwater dat hij aan consumenten of andere afnemers ter beschikking stelt, geen organismen, parasieten of stoffen bevat, in aantallen per volume-eenheid of concentraties, die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben.
2. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt er tevens zorg voor dat het ontwerp en de staat van de van dat drinkwaterbedrijf deel uitmakende watervoorzieningswerken, toestellen en leidingnetten geen gevaar kunnen opleveren voor verontreiniging van de daarop aangesloten collectieve watervoorzieningen, collectieve leidingnetten, woninginstallaties en andere installaties en van het aan de betreffende eigenaars of consumenten ter beschikking gestelde drinkwater.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, onverminderd het eerste lid, in het belang van de volksgezondheid eisen gesteld met betrekking tot:
a. de hoedanigheid van het drinkwater na de bereiding en op het punt waar het ter beschikking komt voor gebruik, alsmede het nemen en analyseren van monsters teneinde die hoedanigheid vast te stellen;
b. het toezicht, door of vanwege de eigenaar van een drinkwaterbedrijf te houden op de toestand en de werking van het bedrijf, alsmede op de hoedanigheid van het in dat bedrijf bereide drinkwater;
c. de door de eigenaar van een drinkwaterbedrijf bij de winning, de bereiding, de opslag en de distributie van drinkwater te gebruiken materialen en chemicaliën en de wijze waarop deze daarbij worden toegepast, met dien verstande dat de eisen met betrekking tot bij de distributie te gebruiken materialen slechts betrekking hebben op materialen die geen deel uitmaken van een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet;
d. het onderzoek dat de eigenaar van een drinkwaterbedrijf verricht in geval niet wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in de aanhef en onder a;
e. de informatie die de eigenaar van een drinkwaterbedrijf verstrekt:
1°. aan consumenten en andere afnemers: over de kwaliteit van het geleverde drinkwater;
2°. aan consumenten en andere afnemers: indien de levering van drinkwater gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid;
3°. aan de eigenaars van percelen waaraan de eigenaar drinkwater levert, en aan de betreffende consumenten en andere afnemers: over door hen te nemen voorzorgs- of herstelmaatregelen, indien door een omstandigheid, te wijten aan een collectief leidingnet of een woninginstallatie, het drinkwater niet voldoet aan de eisen, bedoeld in de aanhef en onder a, of indien de deugdelijkheid van het drinkwater anderszins wordt aangetast;
4°. aan de toezichthouder: over de kwaliteit van het geleverde drinkwater en de maatregelen die zijn of worden genomen om deze kwaliteit te waarborgen;
f. de kwaliteit van het water waaruit warm tapwater wordt bereid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorts in het belang van de volksgezondheid eisen worden gesteld met betrekking tot:
a. de inrichting van de bedrijfsonderdelen van drinkwaterbedrijven;
b. het verrichten van werkzaamheden in drinkwaterbedrijven;
c. de vakbekwaamheid van het personeel van drinkwaterbedrijven;
d. de voorlichting in hygiënisch opzicht van het personeel van drinkwaterbedrijven.
5. Onze Minister kan, indien het belang van de volksgezondheid zich daar niet tegen verzet, gedurende een daarbij aan te geven periode ontheffing verlenen van eisen als bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, voor zover deze eisen maximumwaarden inhouden voor in het water aanwezige stoffen, niet zijnde micro-organismen. Hij kan aan een ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden, deze wijzigen of intrekken en een ontheffing intrekken. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, worden hieromtrent nadere regels gesteld. Van een besluit inzake een ontheffing doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant alsmede in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf verricht overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels onderzoek naar de hoedanigheid van het water dat door hem gebruikt wordt voor de bereiding van drinkwater.
2. Het is verboden drinkwater te bereiden uit oppervlaktewater, dat niet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen voldoet. Bij of krachtens die maatregel kan worden bepaald dat het verbod niet geldt indien het water tevoren op een daarbij vastgestelde wijze is behandeld, waarbij voor water van verschillende hoedanigheid verschillende wijzen van behandeling kunnen worden vastgesteld.
3. In bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, aan te wijzen categorieën van gevallen kan Onze Minister, indien het belang van de bescherming van de volksgezondheid zich daar niet tegen verzet, gedurende een daarbij aan te geven periode ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in dat lid, dan wel van de bij of krachtens die maatregel gestelde eisen of van de daarbij vastgestelde wijze of wijzen van behandeling.
4. Onze Minister kan aan een ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden, deze wijzigen of intrekken en een ontheffing intrekken. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, worden hieromtrent nadere regels gesteld. Van een besluit inzake een ontheffing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
5. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt:
a. met een drinkwaterbedrijf gelijkgesteld een bedrijf dat water uit oppervlaktewater inneemt teneinde dit aan een drinkwaterbedrijf te leveren, en
b. met de bereiding van drinkwater gelijkgesteld het leveren van water aan een drinkwaterbedrijf ten behoeve van de bereiding van drinkwater door dat bedrijf.
6. Voor de toepassing van het tweede tot en met vijfde lid wordt onder oppervlaktewater niet verstaan zout en brak water alsmede water dat, alvorens voor de bereiding van drinkwater te worden gebruikt, in de bodem wordt geïnfiltreerd.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het verboden is drinkwater te bereiden uit water, niet zijnde oppervlaktewater, dat niet aan de bij of krachtens die maatregel gestelde eisen voldoet. Daarbij kan worden bepaald dat het verbod niet geldt indien het water tevoren op een bij of krachtens de maatregel vastgestelde wijze is behandeld, waarbij voor water van verschillende hoedanigheid verschillende wijzen van behandeling kunnen worden vastgesteld. Het derde tot en met vijfde lid, onderdeel b, zijn van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel ter voorkoming of beperking van ernstig gevaar voor de volksgezondheid een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, na overleg met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een regeling vaststellen van de in artikel 13, derde of vierde lid, 19, 20 of 21 bedoelde strekking. Een zodanige regeling vervalt een jaar nadat deze in werking is getreden, of, indien binnen die periode een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop die maatregel in werking treedt. Bij ministeriële regeling kan de geldigheidsduur van de regeling eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf controleert de middellijk of onmiddellijk op het leidingnet van zijn bedrijf aangesloten woninginstallaties, collectieve watervoorzieningen, collectieve leidingnetten en overige installaties op gevaar voor verontreiniging van het leidingnet van zijn bedrijf.
2. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf controleert tevens de middellijk of onmiddellijk op het leidingnet van zijn bedrijf aangesloten collectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten op gevaar voor verontreiniging van het door middel van deze voorzieningen en leidingnetten aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gestelde drinkwater.
3. Indien bij een controle als bedoeld in het tweede lid blijkt dat niet wordt voldaan aan artikel 13, eerste of derde lid, de daarop berustende bepalingen of een ministeriële regeling van die strekking als bedoeld in artikel 15, dan wel dat gevaar bestaat dat daar niet aan voldaan wordt, informeert de eigenaar van het drinkwaterbedrijf terstond de toezichthouder en de desbetreffende eigenaar van een op zijn leidingnet aangesloten collectieve watervoorziening of collectief leidingnet.
4. De eigenaar van een middellijk of onmiddellijk op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf aangesloten collectieve watervoorziening, collectief leidingnet, woninginstallatie of andere installatie, dan wel de huurder van het betreffende gebouw of de betreffende woning, is verplicht medewerking te verlenen aan de in het eerste en tweede lid bedoelde controles.
§ 2. Collectieve watervoorzieningen
1. In geval van levering door een collectieve watervoorziening van drinkwater aan consumenten of andere afnemers, zijn de artikelen 13, eerste lid en derde tot en met vijfde lid, 14 en 15 en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat dit hoofdstuk of een of meer daarbij aan te geven artikelen daarvan niet van toepassing zijn op drinkwater dat afkomstig is van een collectieve watervoorziening:
1°. die, gemeten over een periode van een jaar, gemiddeld minder dan 10 m3 drinkwater per dag levert, of
2°. waarvan, gemeten over een periode van een jaar, gemiddeld minder dan 50 personen per dag gebruik maken.
3. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid of een daarop gebaseerde ministeriële regeling heeft geen betrekking op drinkwater dat wordt geleverd in het kader van een commerciële of openbare activiteit.
De eigenaar van een collectieve watervoorziening draagt er zorg voor dat het ontwerp en de staat van die collectieve watervoorziening alsmede de toestellen en leidingen die daarvan deel uitmaken en die middellijk of onmiddellijk zijn aangesloten op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf of van een andere collectieve watervoorziening, dan wel op een collectief leidingnet, geen gevaar voor verontreiniging van dat leidingnet en van het door middel van die leidingen en toestellen aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gestelde drinkwater kunnen opleveren.
§ 3. Collectieve leidingnetten
De eigenaar van een collectief leidingnet verstrekt de daarop aangesloten consumenten en andere afnemers overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels informatie over maatregelen die zij moeten treffen ingeval het gebruik van het door hem geleverde water een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het door de eigenaren van daarbij aangewezen categorieën van collectieve leidingnetten verrichten van metingen ten aanzien van de kwaliteit van het door hen aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gestelde drinkwater. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de frequentie van de metingen, de te hanteren parameters, de monstername en de te verrichten analyses.
2. De eigenaren, bedoeld in het eerste lid, houden de resultaten van de metingen gedurende vijf jaren ter beschikking van de toezichthouder.
3. Indien uit de metingen blijkt dat niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 13, derde lid, aanhef en onder a, of artikel 15 juncto voornoemde bepaling gestelde eisen, dan wel dat anderszins de deugdelijkheid van het drinkwater wordt aangetast, geven de eigenaren, bedoeld in het eerste lid, daarvan onmiddellijk, overeenkomstig artikel 19, kennis aan de betreffende consumenten en treden zij onmiddellijk in overleg met de toezichthouder.
1. De eigenaar van een collectief leidingnet draagt er zorg voor dat het ontwerp en de staat van dat collectieve leidingnet en de daarin toe te passen materialen zodanig zijn dat deze geen omstandigheid opleveren waardoor niet voldaan wordt aan de krachtens artikel 13, derde lid, aanhef en onder a, of artikel 15 juncto voornoemde bepaling gestelde eisen, alsmede dat dat ontwerp, die staat of die materialen niet de deugdelijkheid van het drinkwater aantasten.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de aanleg, uitbreiding of wijziging van, dan wel herstelling aan, een collectief leidingnet, voor zover dat leidingnet geen deel uitmaakt van een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet, alsmede aan de in dat leidingnet te gebruiken materialen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van leidingnetten worden aangewezen, waarop het eerste lid of de krachtens het tweede lid gestelde regels niet van toepassing zijn. Een zodanige aanwijzing betreft slechts leidingnetten met behulp waarvan het drinkwater niet in het kader van een commerciële of openbare activiteit ter beschikking wordt gesteld aan consumenten of andere afnemers.
De eigenaar van een collectief leidingnet draagt er zorg voor dat het ontwerp en de staat van dat collectieve leidingnet alsmede de toestellen en leidingen die daarvan deel uitmaken en die middellijk of onmiddellijk zijn aangesloten op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf of collectieve watervoorziening, dan wel op een ander collectief leidingnet, geen gevaar kunnen opleveren voor verontreiniging van dat andere leidingnet en van het door middel van de bedoelde toestellen en leidingen aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gestelde drinkwater.
§ 4. Woninginstallaties en overige installaties
De eigenaar van een woninginstallatie of andere installatie, niet zijnde een collectieve watervoorziening of collectief leidingnet, draagt er zorg voor dat de staat van die installatie en van de toestellen en leidingen die daarvan deel uitmaken en die middellijk of onmiddellijk zijn aangesloten op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf of een collectieve watervoorziening, dan wel op een collectief leidingnet, geen gevaar kunnen opleveren voor verontreiniging van dat leidingnet of collectieve leidingnet en van het door middel van de bedoelde leidingen en toestellen aan consumenten en andere afnemers ter beschikking gestelde drinkwater.
HOOFDSTUK IV. LEVERINGSZEKERHEID EN CONTINUÏTEIT
§ 1. Levering onder normale omstandigheden
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt er zorg voor dat de levering van deugdelijk drinkwater aan consumenten en andere afnemers in het voor zijn drinkwaterbedrijf vastgestelde distributiegebied gewaarborgd is in een zodanige hoeveelheid en onder een zodanige druk als in het belang van de volksgezondheid vereist is.
2. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf neemt alle passende maatregelen om te kunnen voorzien in de toekomstige behoefte aan drinkwater in het voor zijn drinkwaterbedrijf vastgestelde distributiegebied.
§ 2. Voorbereiding op een verstoring
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt zorg voor de uitvoering van een analyse met betrekking tot het risico op verstoringen alsmede voor het actueel houden van die analyse.
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf neemt op basis van de uitkomsten van de in artikel 25 bedoelde analyse passende maatregelen om verstoringen zo veel mogelijk te voorkomen.
2. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf legt de uitkomsten van de analyse, alsmede de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, vast in het leveringsplan, bedoeld in artikel 29.
§ 3. Optreden en levering in geval van een verstoring
1. Indien een verstoring optreedt neemt de eigenaar van het betreffende drinkwaterbedrijf onmiddellijk alle maatregelen die noodzakelijk zijn om die verstoring zo spoedig mogelijk op te heffen.
2. Indien de verstoring naar redelijke verwachting kan leiden of al heeft geleid tot een onderbreking in de levering van deugdelijk drinkwater gedurende een periode langer dan 24 uur, dan wel indien tengevolge van die verstoring sprake is van een gevaar voor de volksgezondheid, treedt de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, onmiddellijk in overleg met de inspecteur.
3. De eigenaar van het betreffende drinkwaterbedrijf draagt, indien als gevolg van de verstoring, naar het oordeel van de inspecteur, de levering van drinkwater niet meer mogelijk is of onaanvaardbaar vanuit het oogpunt van volksgezondheid, binnen een door de inspecteur vast te stellen termijn zorg voor de levering van nooddrinkwater.
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, verzorgt de eigenaar, voor zover dit technisch mogelijk is en er naar het oordeel van de inspecteur geen onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid optreden, tevens de levering van noodwater.
§ 4. Nazorg en evaluatie in geval van een verstoring
Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na beëindiging van de levering van het nooddrinkwater of het noodwater, rapporteert de eigenaar van het betreffende drinkwaterbedrijf schriftelijk aan de inspecteur omtrent de wijze waarop die levering is uitgevoerd.
§ 5. Leveringsplan en nadere eisen
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf stelt een leveringsplan op, waarin wordt aangegeven op welke wijze aan de uitvoering van de op grond van de artikelen 24 tot en met 27 voor hem geldende verplichtingen ten aanzien van de leveringszekerheid, de dekking van de toekomstige behoefte aan drinkwater en de levering van nooddrinkwater en noodwater, wordt voldaan.
2. Bij het opstellen van het leveringsplan wordt rekening gehouden met de beleidsnota inzake de openbare drinkwatervoorziening, bedoeld in artikel 6.
3. Het leveringsplan behoeft de goedkeuring van de inspecteur.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gesteld ten aanzien van:
a. de leveringszekerheid van drinkwater;
b. de levering van nooddrinkwater;
c. de levering van noodwater;
d. de wijze waarop de in artikel 25 bedoelde analyse wordt uitgevoerd en actueel wordt gehouden en de aard van de op grond van de uitkomsten van die analyse te treffen maatregelen, en
e. de opzet, inhoud, wijze van totstandkoming, wijziging en herziening van een leveringsplan als bedoeld in artikel 29.
HOOFDSTUK V. DE DOELMATIGHEID VAN DE OPENBARE DRINKWATERVOORZIENING
§ 1. Voorbereiding en uitvoering van de prestatievergelijking
1. Onze Minister wijst een instantie aan die belast is met de uitvoering van een prestatievergelijking die betrekking heeft op de kwaliteit van het geleverde water, de milieuaspecten van de drinkwatervoorziening, klantenservice en kostenefficiëntie.
2. De prestatievergelijking wordt uitgevoerd volgens een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen frequentie en heeft betrekking op het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de prestatievergelijking wordt uitgevoerd.
1. De in artikel 31, eerste lid, bedoelde instantie stelt ten behoeve van de uitvoering van een prestatievergelijking uiterlijk op 1 maart van het jaar, waarin die prestatievergelijking wordt uitgevoerd, een protocol vast, inhoudend:
a. een uitwerking van de in dat lid genoemde categorieën van prestaties waarop de vergelijking betrekking heeft;
b. de wijze waarop de prestatievergelijking wordt uitgevoerd;
c. een aanduiding van de door de eigenaren van de drinkwaterbedrijven te verstrekken gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de prestatievergelijking, de wijze waarop en de termijn waarbinnen deze gegevens worden verstrekt en de wijze waarop deze worden verwerkt door de eerdergenoemde instantie.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de opzet en inhoud van een protocol als bedoeld in het eerste lid.
3. Het protocol behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
4. De goedkeuring, bedoeld in het derde lid, kan geheel of gedeeltelijk worden onthouden voor zover een protocol:
a. niet voldoet aan de daaraan op grond van deze wet gestelde eisen;
b. een of meer voor een goede uitvoering van de prestatievergelijking noodzakelijke elementen mist, of
c. anderszins in strijd is met het belang van de volksgezondheid of het belang van de doelmatigheid van de openbare drinkwatervoorziening.
5. Van de goedkeuring van een protocol doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant, onder vermelding van de plaats waar dat protocol voor een ieder ter inzage wordt gelegd.
1. De uitvoering van een prestatievergelijking geschiedt overeenkomstig het daartoe vastgestelde en krachtens artikel 32, derde lid, goedgekeurde protocol.
2. Indien het betreffende protocol niet of niet tijdig wordt vastgesteld, dan wel indien daaraan geheel of gedeeltelijk goedkeuring wordt onthouden, kan Onze Minister, ter gehele of gedeeltelijke vervanging van dat protocol, die regels stellen die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de prestatievergelijking.
3. De in het tweede lid bedoelde regels kunnen in elk geval betrekking hebben op de in artikel 32, eerste lid, onder a tot en met c, genoemde onderwerpen.
4. Op grond van het tweede lid gestelde regels treden voor de toepassing van dit hoofdstuk geheel of gedeeltelijk in de plaats van het protocol.
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf verstrekt de in artikel 32, eerste lid, onderdeel c, bedoelde gegevens binnen de daarvoor gestelde termijn aan de met de uitvoering van de prestatievergelijking belaste instantie.
2. Indien niet of niet tijdig aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan, of indien onvoldoende, onjuiste of onvolledige gegevens worden aangeleverd, meldt die instantie dat onverwijld aan Onze Minister.
§ 2. Verslag van de prestatievergelijking en voornemens ter verbetering
1. De met de uitvoering van de prestatievergelijking belaste instantie draagt er zorg voor dat uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar, waarin een prestatievergelijking is uitgevoerd, een verslag houdende de resultaten van die prestatievergelijking is opgesteld ten behoeve van de eigenaren van drinkwaterbedrijven en aan hen wordt toegezonden.
2. Het in het eerste lid bedoelde verslag wordt gelijktijdig toegezonden aan Onze Minister.
3. Onze Minister zendt het verslag aan beide Kamers der Staten-Generaal en doet hiervan mededeling in de Staatscourant, onder vermelding van de plaats of plaatsen waar het verslag voor eenieder ter inzage ligt.
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf maakt binnen zes maanden na het uitbrengen van een verslag als bedoeld in artikel 35, eerste lid, de voornemens ter verbetering van de prestaties van zijn drinkwaterbedrijf, alsmede de termijn of termijnen waarbinnen deze gerealiseerd zullen worden, schriftelijk kenbaar aan Onze Minister.
2. Onze Minister informeert de beide Kamers der Staten-Generaal omtrent de voornemens, bedoeld in het eerste lid.
HOOFDSTUK VI. VERSLAG MET BETREKKING TOT DE KWALITEIT VAN HET DRINKWATER
1. Onze Minister stelt uiterlijk op 31 december van elk kalenderjaar een verslag op met betrekking tot de kwaliteit van het drinkwater gedurende het aan dat jaar voorafgaande kalenderjaar.
2. Onze Minister zendt het verslag, bedoeld in het eerste lid, aan beide Kamers der Staten-Generaal en doet hiervan mededeling in de Staatscourant, onder vermelding van de plaats of plaatsen waar het verslag voor eenieder ter inzage ligt.
Het verslag, bedoeld in artikel 37, bevat ten minste gegevens over de kwaliteit van het drinkwater afkomstig van de voorzieningen die gemiddeld meer dan 1000 m3 drinkwater per dag leveren aan consumenten of andere afnemers of waarvan, gemeten over een periode van een jaar, gemiddeld meer dan 5000 personen per dag gebruik maken.
Ten behoeve van het verslag, bedoeld in artikel 37, verstrekken de eigenaren van drinkwaterbedrijven, collectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten, voor zover daarmee drinkwater wordt geleverd aan consumenten of andere afnemers, aan Onze Minister op zijn verzoek de hun ter beschikking staande inlichtingen en gegevens, die de Minister voor het opstellen van dat verslag noodzakelijk acht.
1. Met het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn belast de door Onze Minister als zodanig aangewezen inspecteur en de overige daartoe aangewezen ambtenaren.
2. In afwijking van het eerste lid zijn met het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen belast de door Onze Minister van Economische Zaken daartoe aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft voorzieningen voor de winning, behandeling of distributie van water op een binnen het Nederlandse territoir of het Nederlandse deel van het continentale plat gelegen mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, welk water als drinkwater aan consumenten binnen die mijnbouwinstallatie ter beschikking wordt gesteld.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf, respectievelijk collectieve watervoorziening of collectief leidingnet, geeft onmiddellijk kennis aan de inspecteur, respectievelijk de voor die watervoorziening of dat leidingnet krachtens artikel 40 aangewezen andere toezichthouder, van omstandigheden in verband met zijn drinkwaterbedrijf, respectievelijk collectieve watervoorziening of collectief leidingnet die, naar hij redelijkerwijze kan weten of vermoeden, gevaar of beletsel voor de naleving van artikel 13, 14 of 15, respectievelijk 17 of 18 dan wel 19, 20, 21 of 22 of van de daarop berustende bepalingen kunnen vormen.
1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van deze wet en de daarop berustende bepalingen.
2. In afwijking van het eerste lid is Onze Minister van Economische Zaken bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van deze wet en de daarop berustende bepalingen voor zover het betreft voorzieningen voor de winning, behandeling of distributie van water op een binnen het Nederlandse territoir of het Nederlandse deel van het continentale plat gelegen mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, welk water als drinkwater aan consumenten binnen die mijnbouwinstallatie ter beschikking wordt gesteld.
HOOFDSTUK VIII. MAATREGELEN IN HET BELANG VAN DE VOLKSGEZONDHEID
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de volksgezondheid gegevens worden aangewezen die door de eigenaar van een drinkwaterbedrijf op een bij of krachtens die maatregel aangegeven wijze worden verstrekt aan de inspecteur.
Indien de levering van drinkwater aan consumenten of andere afnemers naar het oordeel van de inspecteur gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, kan hij die levering verbieden of slechts toestaan voor gebruik in door hem aan te geven gevallen, op een daarbij aan te geven wijze.
Hetgeen ten aanzien van de inspecteur of de eigenaar van een drinkwaterbedrijf is bepaald in de artikelen 43 en 44 en de daarop berustende bepalingen, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een op grond van artikel 40 aangewezen andere toezichthouder, respectievelijk de eigenaar van een collectieve watervoorziening of collectief leidingnet, voor zover daarmee drinkwater wordt geleverd aan consumenten of andere afnemers.
HOOFDSTUK IX. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd «Drinkwaterwet, de artikelen: 4, eerste lid, 13, 14, 15, 17 tot en met 27, 30, 41 en 43;» en vervalt: de Waterleidingwet, artikel 3i;.
2. In onderdeel 2° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: «Drinkwaterwet, de artikelen 10 en 12, tweede lid;» en vervalt: de Waterleidingwet, de artikelen 3m en 3o, eerste lid;.
3. In onderdeel 4° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: «Drinkwaterwet, de artikelen 9, 28, 29, 34, eerste lid, 35, 36 en 39;» en vervalt: de Waterleidingwet, artikel 3l;.
In artikel 72b, eerste lid, van de onteigeningswet, wordt «een waterleidingbedrijf, als bedoeld bij artikel 1, eerste lid, onder c, van de Waterleidingwet (Stb. 1957, 150)» vervangen door: een drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Als drinkwaterbedrijf wordt mede aangemerkt de persoon die of het lichaam dat op zichzelf niet een drinkwaterbedrijf is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet, doch met een dergelijk bedrijf in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig is verweven dat die persoon of dat lichaam met dat bedrijf een eenheid vormt.
In artikel 10a, eerste lid, wordt «waterleidingbedrijf» vervangen door: drinkwaterbedrijf.
Artikel 11a wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «waterleidingbedrijf» vervangen door: drinkwaterbedrijf.
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;.
3. In de onderdelen c, d en e wordt «waterleidingbedrijf» vervangen door: drinkwaterbedrijf.
In de bijlage behorend bij de Wet milieubeheer wordt «Waterleidingwet» vervangen door: Drinkwaterwet.
De Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel l komt te luiden:
l. drinkwater: water als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;.
2. Onderdeel m komt te luiden:
m. drinkwaterbedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet.
In artikel 21a, eerste tot en met vijfde lid, wordt «waterleidingbedrijf» vervangen door: drinkwaterbedrijf.
In artikel 25, tiende lid, wordt «waterleidingbedrijven» vervangen door: drinkwaterbedrijven.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk V in de praktijk.
HOOFDSTUK XI. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Aan de in artikel 29, eerste lid, bedoelde verplichting wordt voor de eerste maal gevolg gegeven binnen ten hoogste één jaar nadat deze wet in werking is getreden.
Aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde verplichting wordt voor de eerste maal gevolg gegeven vóór een door Onze Minister te bepalen tijdstip.
1. De bevoegdheid, de gemeenteraad toekomend ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet, blijft ten aanzien van een onderwerp, waarin deze wet of de daarop berustende bepalingen voorzien, gehandhaafd voor zover de door hem te maken verordeningen niet met deze wet in strijd zijn.
2. In afwijking van de artikelen 119 van de Provinciewet en 122 van de Gemeentewet heeft de inwerkingtreding van deze wet slechts ten aanzien van de gevallen, waarin strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen zou ontstaan, tot gevolg, dat de verordeningen van provinciale staten en van gemeenteraden betreffende de onderwerpen, waarin deze wet of de daarop berustende bepalingen voorzien, van rechtswege ophouden te gelden.
1. De Waterleidingwet wordt ingetrokken op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, met dien verstande dat hoofdstuk III van die wet, zoals die onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip luidt, ook na dat tijdstip van toepassing blijft op plannen tot reorganisatie van de openbare drinkwatervoorziening in gevallen waarbij op dat tijdstip de overgang van een distributiegebied als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van die wet, nog niet is voltooid.
2. In afwijking van de artikelen 3 en 10 van deze wet kan, voor de periode gedurende welke dat nodig is voor de uitvoering van een plan tot reorganisatie als bedoeld in hoofdstuk III van de Waterleidingwet, een distributiegebied worden toegewezen aan een drinkwaterbedrijf dat niet of niet geheel voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in onderdeel b van de definitie van gekwalificeerde rechtspersoon, opgenomen in artikel 1, eerste lid, van deze wet.
3. Met ingang van het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling distributiegebieden waterleidingbedrijven op artikel 5, eerste lid.
4. Met ingang van het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving, voor zover dat onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip berustte op de Waterleidingwet, op artikel 40, eerste lid.
Het Besluit bescherming waterleidingbedrijven 1989 wordt ingetrokken op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Drinkwaterwet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven,
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30895-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.