30 872
Landelijk afvalbeheerplan

nr. 53
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2010

Tijdens het AO Wadden op 11 februari 2010 (Kamerstuk 29 684, nr. 84) heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om schriftelijk te reageren op vragen over onder meer de Reststoffenenergiecentrale in Harlingen (REC). Met deze brief voldoe ik aan die toezegging.

Afvalverbrandingscapaciteit in Nederland

In de brief van mijn ambtsvoorganger van 10 april 2009 (30 872, nr. 20) is aangegeven dat door in aanbouw zijnde en geplande uitbreiding van de Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s), de vergunde capaciteit voor afvalverbranding in Nederland zal toenemen van 6,9 miljoen ton in 2009 tot ongeveer 7,8 miljoen ton in 2012.

Door sluiting van een AVI in Rotterdam begin 2010, daalde op die datum de voor 2012 voorziene capaciteit naar ongeveer 7,3 miljoen ton.

De REC in Harlingen maakt met een capaciteit van 228 000 ton onderdeel uit van de hiervoor genoemde totale capaciteiten. Zoals bekend is de vergunning van de REC in Harlingen op 13 januari 2010 door de Raad van State vernietigd en daalde daardoor de voor 2012 voorziene totale capaciteit tot zo’n 7,1 miljoen ton.

In het hiervoor staande is steeds sprake van vergunde, technisch maximale capaciteit. Dat is echter niet de capaciteit die gedurende het jaar daadwerkelijk beschikbaar is. Door bijvoorbeeld onderhoud zijn de AVI’s namelijk niet 100% van de tijd beschikbaar. Uitgaande van een beschikbaarheid van ongeveer 90%, resulteert een vergunde capaciteit van 7,1 miljoen ton in een daadwerkelijk beschikbare capaciteit van 6,4 miljoen ton in 2012.

Mocht de REC Harlingen alsnog een vergunning krijgen, dan wordt de werkelijk beschikbare capaciteit in 2012 zo’n 6,6 miljoen ton.

Volgens de scenario’s en prognoses die zijn opgesteld voor het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP), zal het aanbod brandbaar restafval voor AVI’s in 2012 uitkomen op zo’n 7 miljoen ton.

Op dit moment is het aanbod aan brandbaar restafval kleiner dan het volgens de prognoses zou zijn. Dat is met name het gevolg van de economische crisis. De verwachting is dat het aanbod brandbaar afval zal toenemen als de crisis minder wordt. Of het aanbod uitkomt op de hoeveelheid die in de oorspronkelijke prognoses is opgenomen, is nu niet te zeggen.

Invoer van afval, onder meer door AVI Amsterdam

Zoals bij punt 1 is aangegeven, is als gevolg van met name de economische crisis het Nederlands aanbod aan brandbaar restafval voor de AVI’s op dit moment kleiner dan het volgens de prognoses zou zijn. Dat houdt in dat AVI’s soms niet voldoende afval hebben om hun installatie volledig te vullen. Om alsnog vollast te verkrijgen, proberen de AVI’s buiten de landsgrenzen brandbaar restafval te contracteren.

Enkele jaren geleden is besloten en in het LAP vastgelegd dat het Nederlands bevoegd gezag vanaf 1 januari 2007 geen bezwaar meer zal maken tegen inen uitvoer van brandbaar restafval voor verbranden als vorm van verwijderen.

De op dit moment voorziene invoer van afval door Nederlandse AVI’s past dus binnen het Nederlands afvalbeheerbeleid.

De R1 status van AVI’s

In Nederland zijn de AVI’s in het verleden steeds als installaties voor verwijdering gekarakteriseerd. In- en uitvoer voor verwijdering kan op basis van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) door de bevoegde autoriteiten stelselmatig worden geweigerd.

Zoals bij punt 2 is aangegeven, is in Nederland besloten om vanaf begin 2007 geen bezwaar meer te maken tegen in- en uitvoer voor verbranden als vorm van verwijderen.

Diverse buitenlandse autoriteiten hebben dat besluit echter (nog) niet genomen en blijven bezwaar maken tegen in- en uitvoer voor verbranden als vorm van verwijderen. Dat kan resulteren in de situatie dat het Nederlands bevoegd gezag het verbranden van buitenlands afval in Nederlandse AVI’s wel toe staat, maar het buitenlands bevoegd gezag niet. Daardoor kan door de Nederlandse AVI’s geen brandbaar restafval worden ingevoerd.

Op 19 november 2008 is de nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen gepubliceerd (2008/98/EG). Deze richtlijn moet worden geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving. Daarvoor hebben de lidstaten twee jaar de tijd en de bestaande Kaderrichtlijn wordt dan ook pas op 12 december 2010 ingetrokken.

In bijlage II van de nieuwe kaderrichtlijn wordt onder meer aangegeven dat een verbrandingsinstallatie die specifiek is bestemd om vast stedelijk afval te verwerken, kan worden aangemerkt als een installatie voor nuttige toepassing (R1-installatie), mits de installatie een bepaalde energie-efficiëntie behaalt.

Dit onderdeel van de nieuwe kaderrichtlijn is begin 2010 via de daarvoor geldende wijzigingsprocedure in het LAP geïmplementeerd. Dat houdt in dat vanaf 25 maart 2010, zijnde de datum dat het gewijzigde LAP in werking treedt, diverse Nederlandse AVI’s de status van nuttige toepassing (R1-status) hebben. U bent daarover door mijn ambtsvoorganger per brief van 16 februari 2010 (30 872, nr. 52) geïnformeerd.

Met de toekenning van de R1–status wordt het voor de betreffende AVI’s eenvoudiger om buitenlands afval te contracteren. Buitenlandse bevoegde gezagen kunnen dan immers geen bezwaar meer maken tegen uitvoer naar een AVI met R1-status met als argument dat het gaat om uitvoer voor verwijdering.

Kosten voor de Friese burger als de REC Harlingen niet doorgaat

Volgens opgave van Omrin, de exploitant van de REC Harlingen, bedraagt de totale investering voor de verbrandingsinstallatie zo’n 150 miljoen euro. De opdrachten voor de benodigde installaties zijn volledig verleend en kunnen volgens de exploitant niet meer worden teruggedraaid. Dit betekent dat een keuze om nu te stoppen met de bouw en ingebruikname van de REC Harlingen leidt tot een desinvestering van 150 miljoen euro.

Uit externe verificatie blijkt dat dit bedrag geheel in lijn is met de Nederlandse en Europese ervaringscijfers en investeringskentallen voor afvalverbrandingsinstallaties.

Van de 31 Friese gemeenten maken er 30 contractueel deel uit van Omrin. Een desinvestering van 150 miljoen euro zou voor de (afgerond) 260 000 huishoudens (afgerond 600 000 inwoners) in die 30 gemeenten leiden tot een eenmalige kostenpost van (afgerond) 580 euro per huishouden.

Rol minister VROM bij de REC Harlingen

Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens AO’s en in diverse brieven steeds aangegeven dat zij geen bevoegdheden heeft om de bouw en ingebruikname van de REC te stoppen. Ze heeft ook aangegeven dat er geen inhoudelijke reden is om te pleiten voor het niet in gebruik nemen van de REC, omdat de REC onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijk verwachte evenwichtsituatie in 2012 en nu niet is aan te geven hoe het afvalaanbod zich zal ontwikkelen als de economie gaat aantrekken.

Ik zie op dit moment geen reden om een ander standpunt in te nemen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

Naar boven